ECLI:NL:HR:1997:ZD0838

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
3616
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Hermans
  • A. Bleichrodt
  • C. Corstens
  • J. Aaftink
  • M. Orie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hernieuwd beklag en niet-ontvankelijkheid in strafzaken

In deze zaak gaat het om een beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht. De zaak betreft een beklag dat door klaagster was ingediend met betrekking tot de teruggave van in beslag genomen goederen. De Arrondissementsrechtbank had klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag, omdat er reeds eerder op dezelfde zaak was beslist. De klaagster had in 1995 een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagneming van dezelfde goederen, waarop de rechtbank op 15 februari 1996 had beslist. De raadsman van klaagster probeerde met het nieuwe klaagschrift een fout te herstellen die was gemaakt bij het instellen van het cassatieberoep tegen de eerdere beschikking. De Hoge Raad oordeelde dat de raadsman geen nieuwe argumenten of omstandigheden had aangevoerd die een inhoudelijke behandeling van het klaagschrift rechtvaardigden. Het indienen van een nieuw klaagschrift zonder nieuwe feiten zou neerkomen op een 'intern beroep', wat in strijd is met het gesloten systeem van rechtsmiddelen in het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat de Arrondissementsrechtbank geen onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd en dat het beroep van klaagster moest worden verworpen. De beschikking werd gegeven op 21 oktober 1997, waarbij de vice-president Hermans als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Bleichrodt, Corstens, Aaftink en Orie, en in aanwezigheid van griffier Bogaert.

Uitspraak

21 oktober 1997
Strafkamer
nr. 3616 Besch.
LD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 24 oktober 1996 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft [klaagster] niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de in bovenvermelde beschikking omschreven goederen.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door [klaagster]. Namens deze heeft mr D.W.H.M. Wolters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Beoordeling van het middel
4.1. De Rechtbank heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard op de volgende gronden:
In de onderhavige zaak is reeds bij beschikking van 15 februari 1996 van deze rechtbank ten gronde beslist op een door klaagster op 16 november 1995 ingediend klaagschrift tegen de inbeslagneming van dezelfde goederen.
De raadsman beoogd met het onderhavige klaagschrift slechts een bij het instellen van het cassatieberoep tegen voormelde beschikking gemaakte fout te herstellen en aldus nogmaals de mogelijkheid te krijgen de zaak aan de Hoge Raad der Nederlanden voor te leggen.
De raadsman heeft dan ook thans geen andere argumenten of omstandigheden naar voren gebracht dan die welke ten grondslag zijn gelegd aan het eerdere klaagschrift, waarop reeds ten gronde is beslist.
Nu door de raadsman geen andere argumenten of omstandigheden zijn gesteld dan die waarover bij voormelde beschikking van 15 februari 1996 een oordeel is gegeven, zou het inhoudelijk behandelen van het onderhavige klaagschrift neerkomen op een ‘’intern beroep’’ tegen de beschikking van 15 februari 1996. Een dergelijk ‘’intern beroep’’ is strijdig met het gesloten systeem van rechtsmiddelen dat is gegeven in het Wetboek van Strafvordering. Klaagster kan derhalve niet in haar beklag worden ontvangen.
4.2. Door aldus te overwegen heeft de Rechtbank geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft zij haar beschikking toereikend gemotiveerd.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt, Corstens, Aaftink en Orie, in bijzijn van de griffier Bogaert in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 oktober 1997.