Conclusie
1.Inleiding
2.Waar het in cassatie om gaat
3.Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsmiddelen
Algemeen
2.Overzicht uitgeleend niet verloondpersoneel over 2015
6.238.27
26.109,87
2.Overzicht uitgeleend niet verloondpersoneel over 2015
203,75
2.838,25
nietverloonde en de
te weinigverloonde personeel gehaald. Ze zijn hierna per jaar in overzichten vermeld.
15.041,70
53.576,15
[verdachte]
[F] BV
2018-12-01
2018-12-31
[verdachte]
[G]
2018-12-01
2018-12-31
<7TotLnLbPh>
Employement Power BVworden beschreven.
€ 576.446,38
2.199,05 uren) € 14.772,22
3.833,77 uren) € 48.023,15
[D] BVworden beschreven.
€ 1.225.962,24
€ 655.372,03aan personen betaald die niet op verzamelloonlijsten van [D] BV, of andere ondernemingen aan [verdachte] gelieerd.
€ 655.372, 03
€ 460.521, 33
€ 907.667,65
€ 876.128,26
naar het hof begrijpt) [D]
naar het hof begrijpt) [D]
4.Het eerste middel
Het standpunt van de verdediging
in het geheel nietop de verzamelloonstaten zijn vermeld, vaststellen dat in de tenlastegelegde periode de opgave onjuist is.
te weinig loonbelastingis afgedragen, kan het hof niet vaststellen of ook specifiek in de tenlastegelegde periode te weinig belasting is geheven. Het hof constateert bovendien dat de personen die worden genoemd in het overzicht "Niet verloond personeel 2016 in het proces-verbaal Bevindingen facturen en verzamelloonstaten 2016 t/m 2018” (AMB-013), niet voorkomen op de facturen van [D] over de periode van week 37 tot en met 40 van 2016 of daarop wel voorkomen, maar tevens zijn opgenomen in de verzamelloonstaat van [D] over 2016. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde nu niet kan worden vastgesteld dat ten aanzien van deze periode (week 37 t/m 40 van 2016) te weinig belasting is geheven.
PHvK). Deze overzichten bevatten collectieve gegevens en geen gegevens op werknemersniveau. Wel bevat het dossier onder DOC-12 t/m DOC-22 verzamelloonstaten met daarin informatie op werknemersniveau die direct afkomstig is uit de ingediende aangiften loonheffingen. In DOC-50 is voorts een totaaloverzicht opgenomen waarin een analyse is gemaakt van het antwoord op de vraag of de uren die per werknemer zijn aangetroffen op facturen terug te vinden zijn in de ingediende aangiften. In de hiervoor onder 3.3 weergegeven bewijsmiddelen wordt naar genoemde documenten verwezen. Zo bezien is het mogelijk om – zoals ook de rechtbank heeft gedaan [2] – op
jaarbasisconclusies te trekken over bestaande discrepanties tussen de facturen en de aangegeven uren in de aangiften. Voor de specifiek in de tenlastelegging genoemde aangifteperioden ontbreken de volledige ingediende aangiften loonheffingen (met gegevens op werknemersniveau) en eventueel bijbehorende correctieberichten.
inbaarheidwijs ik nog op de processen-verbaal bankmutaties van [B] BV 2015/2016 (bewijsmiddel 22) en [D] BV 2015 t/m 2017 (bewijsmiddel 23) en op het proces-verbaal bankmutaties [betrokkene 9] (bewijsmiddel 24). Het hof heeft zo bezien in voldoende mate per werknemer getoetst of het loon vorderbaar en inbaar was.
5.Het tweede middel
Het standpunt van de verdediging
NJ2016/402 m.nt. Keulen, r.o. 2.4.1 miskent. Volgens de stellers van het middel gaat het hof uit van een onjuiste lezing van de uitspraak van het Hof Amsterdam. Dat in deze uitspraak de aangifte als een bezwaarschrift wordt aangemerkt zou niet afdoen aan de juridische consequentie van het verliezen van de kwalificatie van “een bij de belastingwet voorziene aangifte” door het te laat ingediend zijn van de aangifte. Van een wezenlijk andere procedure is volgens de stellers van het middel geen sprake.
Tenlastelegging
NJ2016/402 m.nt. Keulen, r.o. 2.4.1, de aangifte van 21 december 2009 niet gelden als “een bij de belastingwet voorziene aangifte” zoals primair was tenlastegelegd, omdat volgens genoemd arrest van de Hoge Raad een aangifte die niet is ingediend binnen de daarvoor geldende termijn niet als zodanig kan gelden. Het hof sprak de verdachte daarom vrij van het primair tenlastegelegde.
6.Het derde middel
Het standpunt van de verdediging
NJ2016/375 m.nt. Wolswijk maakt de Hoge enkele opmerkingen over de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het “feitelijk leidinggeven” aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging als bedoeld in art. 51 lid 2 aanhef en onder 2° Sr, waaronder de volgende opmerking over het opzet:
7.Het vierde middel
Het standpunt van de verdediging
bewustheeft aanvaard. Ook wordt geklaagd dat het hof niet toetst op basis van welk vertoond of nagelaten gedrag de verdachte moet worden geacht aan de verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven, maar enkel op de positie van de verdachte ten opzichte van de vennootschappen wijst, hetgeen – zoals in hoger beroep ook is betoogd – onvoldoende zou zijn om te kunnen spreken van feitelijk leidinggeven. Verder zou het hof hebben miskend dat feitelijk leidinggeven dubbel opzet vereist. Volgens de stellers van het middel volgt noch uit de motivering van het hof noch uit de gebezigde bewijsmiddelen dat en waaruit blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de verweten strafrechtelijke gedragingen.
NJ2016/375 m.nt. Wolswijk onder r.o. 3.5.3 voor de ondergrens van het opzet van de leidinggever als toetsingsmaatstaf wordt genoemd dat hij “bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt” dat de verboden gedraging zich zal voordoen, terwijl het hof dat bewustheidsvereiste hierbij niet uitdrukkelijk noemt. Daar staat echter tegenover dat aanvaarding van een aanmerkelijke kans niet mogelijk is zonder enige bewustheid van die kans, aangezien het begrip aanvaarding een wilselement (volitiviteit) tot uitdrukking brengt. Bovendien wijst het hof er bij de uiteenzetting van het toetsingskader uitdrukkelijk op dat van het bewijs van dergelijke aanvaarding ook sprake kan zijn als hetgeen de feitelijk leidinggever “bekend was” omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon, rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Gelet op het navolgende meen ik ook overigens dat in de overwegingen van het hof voldoende besloten ligt dat het hof de gelding van het bewustheidsvereiste heeft onderkend en daaraan ook heeft getoetst. Dat het woordje “bewust” ontbreekt in de vooropstelling door het hof lijkt het gevolg te zijn van een kennelijke misslag, in aanmerking genomen dat de bewoordingen in de vooropstelling voor het overige wel conform de bewoordingen in genoemd arrest zijn aangehaald.
8.Het vijfde middel
Oplegging van straf en/of maatregel
NJ2010/586 heeft overwogen over de toelaatbaarheid van het bij de strafoplegging rekening houden met een niet-tenlastegelegd feit:
NJ2021/400 m.nt. Klip, een zaak waarin sprake was van grootschalige fiscale fraude, voegde de Hoge Raad daaraan toe:
voorzitterdeelt, met instemming van de advocaat-generaal en de raadslieden, mee dat het dossier als voorgehouden wordt beschouwd. Hij vraagt de advocaat-generaal en de raadslieden vervolgens om in het requisitoir c.q. het pleidooi aandacht te besteden aan de volgende punten:
niet verloondpersoneel over 2015” nog 54 andere personen worden genoemd. [17] De vaststellingen door het hof dat werknemer [betrokkene 1] niet in DOC-12 (verzamelloonstaat [B] BV over 2015) is terug te vinden en de vaststelling over de facturen waarop [betrokkene 1] staat vermeld, vinden steun in de door de voorzitter genoemde documenten (bewijsmiddelen 6 en 15). De vaststelling dat de namen die op de facturen staan kloppen en dat dit de mensen zijn die er ook daadwerkelijk gewerkt hebben, vindt steun in de getuigenverklaring van [betrokkene 17] van [A] B.V (bewijsmiddel 32). Volgens de voorzitter van het hof is met de bespreking van de situatie van [betrokkene 1] de eventuele grootschaligheid ter sprake gebracht op de zitting en is daarmee voldaan aan een van de eisen die de Hoge Raad in dat verband stelt.
Geerings-problematiek in ontnemingsprocedures meen ik dat dit het geval is. [22] Het uitdrukkelijk buiten de bewezenverklaring houden van de te weinig verloonde uren, terwijl deze wel binnen de reikwijdte van de tenlastelegging vielen, moet mijns inziens als een vrijspraak worden aangemerkt. Voor de te weinig verloonde uren is daarmee vrijgesproken wat betreft de tenlastegelegde periode. Dit betekent dat voor de strafoplegging hooguit nog rekening zou mogen worden gehouden voor zover het bij de te weinig verloonde uren gaat om tijdstippen die buiten de tenlastegelegde periode zijn gelegen. [23] Uit de vaststellingen van het hof valt echter niet af te leiden op welke tijdstippen de te weinig verloonde uren betrekking hebben en dus ook niet of die buiten de tenlastegelegde periode liggen. Daarnaast kon het hof de te weinig verloonde uren mijns inziens niet bij de strafoplegging betrekken nu deze onvoldoende in het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De door de voorzitter van het hof aan de orde gestelde representatieve situatie van [betrokkene 1] betreft immers een geval van geheel niet verloond personeel, terwijl ook verder in het kader van grootschaligheid niet uitdrukkelijk is gesproken over te weinig verloond personeel. Daaraan doet niet af dat het onder 8.12 vermelde overzichtsproces-verbaal ook melding maakt van te weinig verloond personeel.