ECLI:NL:HR:2010:BK0890

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13692 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel en motivering door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in verband werd gebracht met drugshandel. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj en hennep, en voor het telen van hennepplanten. Het Hof had bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel ook rekening gehouden met soortgelijke feiten waarvoor de betrokkene was vrijgesproken. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom deze soortgelijke feiten in de berekening van het voordeel waren meegenomen, aangezien de betrokkene voor deze feiten was vrijgesproken. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe beoordeling van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel, vooral wanneer het gaat om feiten waarvoor de verdachte is vrijgesproken.

Uitspraak

5 januari 2010
Strafkamer
nr. 07/13692 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 december 2007, nummer 20/002685-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, een betalingsverplichting heeft opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voor feiten waarvan de betrokkene is vrijgesproken.
2.2. In de hoofdzaak is aan de betrokkene onder 1 en 2 tenlastegelegd dat:
"1. hij op of omstreeks 15 mei 2004 in de gemeente Maastricht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19840 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hasjiesj en/of ongeveer 17767 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij in of omstreeks de periode van 15 november 2003 tot en met 15 mei 2004 in de gemeente Maastricht, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft geteeld of bereid of bewerkt of verwerkt (in een of meerdere pand(en) gelegen aan de [a-straat]) ongeveer 722, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.2.1. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 15 mei 2004 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad 16945 gram van een materiaal bevattende hasjiesj en 15632 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij op 15 mei 2004 in de gemeente Maastricht opzettelijk heeft geteeld (in een pand gelegen aan de [a-straat 1]) hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 6 december 2007 (parketnummer 20-002692-06) ter zake van (feit 1) "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", en (feit 2) "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot straf.
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten en van soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, te weten het "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en had en dat dit voordeel moet worden geschat op netto EUR 330.636,00. Het hof heeft hierbij allereerst het proces-verbaal van politie regio Limburg Zuid, district Maastricht, Basiseenheid Maastricht Zuid-Oost/Eijsden, Afdeling Basis Politiezorg, dossierpagina's 34 en 35, inhoudende een rapport "Berekening benodigde groeimiddelen per hennepplant", als uitgangspunt genomen. Uit dit rapport komt naar voren dat op basis van de aangetroffen hoeveelheid voedingstof/groeimiddel en de aangetroffen hoeveelheid plantjes 8 oogsten van 722 plantjes (verdeeld over twee ruimtes met respectievelijk 350 en 372 plantjes) hebben plaatsgevonden. Nu 372 planten in beslag zijn genomen alvorens te zijn geoogst, zal het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van 8 oogsten van 350 plantjes en 7 oogsten van 372 plantjes."
2.4. Het Hof heeft bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel ook het voordeel in aanmerking genomen dat de verdachte heeft verkregen uit soortgelijke feiten als bedoeld in art. 36e, tweede lid, Sr. In dat opzicht behoeft de bestreden uitspraak nadere motivering, nu de overwegingen van het Hof de mogelijkheid insluiten dat het daarbij ook gaat om feiten die zijn gepleegd in de in de hoofdzaak onder 2 tenlastegelegde periode voorafgaand aan 15 mei 2004. Van de tenlastegelegde feiten die in die periode zouden zijn gepleegd is de betrokkene vrijgesproken, zodat het het Hof niet vrijstond die feiten als soortgelijk feit in de zin van art. 36e Sr in aanmerking te nemen.
2.5. De klacht slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 januari 2010.