ECLI:NL:HR:2010:BM9968
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over strafoplegging en erkenning van feiten door verdachte in drugshandel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor drugshandel, waarbij hij in de periode van 1 september 2006 tot en met 23 januari 2007 betrokken was bij de levering en het vervoer van meer dan 30 gram hashish. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 10.000,-. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
Het Hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de erkenning van de verdachte dat hij zich al vanaf begin 2005 met de handel in drugs heeft beziggehouden. De Hoge Raad oordeelt echter dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom deze erkenning ten nadele van de verdachte is meegewogen, aangezien er geen duidelijke link is tussen de erkenning en de strafoplegging. De Hoge Raad stelt vast dat de strafoplegging niet naar de eisen van de wet met redenen is omkleed, omdat het Hof niet heeft aangetoond dat de erkenning van de verdachte als een ad informandum feit kan worden aangemerkt.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, om de zaak opnieuw te berechten. Het beroep wordt voor het overige verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij strafopleggingen, vooral wanneer niet-tenlastegelegde feiten in aanmerking worden genomen.