ECLI:NL:HR:2001:ZD2493
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van vrijspraak in belastingzaak en terugwijzing naar Gerechtshof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, die had geconcludeerd tot vernietiging van de vrijspraak van de verdachte door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Assen. De verdachte was vrijgesproken van het niet tijdig doen van aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1997, waarbij de Politierechter had overwogen dat niet bewezen was dat de verdachte de aangifte niet of niet tijdig had gedaan, en dat dit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof de grondslag van de tenlastelegging had verlaten door de vrijspraak te baseren op de bestendige praktijk tussen de verdachte en de fiscus, zonder te onderzoeken of de gedraging van de verdachte naar haar aard geschikt was om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting werd geheven. De Hoge Raad benadrukte dat voor de beoordeling van de vraag of de gedraging ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, de objectieve omstandigheden van de gedraging van belang zijn. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van belastingzaken, vooral in gevallen waar vrijspraak is uitgesproken op basis van subjectieve interpretaties van de feiten. De Hoge Raad bevestigde dat de objectieve omstandigheden en de aard van de gedraging cruciaal zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en de vraag of er sprake is van een strafbaar feit volgens de Algemene wet inzake rijksbelastingen.