ECLI:NL:HR:2007:BA5810
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over opzet bij onjuiste belastingaangifte en vrijspraak door het Hof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste of onvolledige belastingaangiften, waardoor te weinig belasting zou worden geheven. Het Hof had de verdachte vrijgesproken voor de aangiften over de eerste drie kwartalen van 1998, omdat het opzet niet kon worden afgeleid uit het bewijs. De Hoge Raad bevestigde deze vrijspraak en oordeelde dat het enkele feit dat een aangifte later onjuist of onvolledig blijkt, niet automatisch betekent dat de verdachte opzet had. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van opzet afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en dat het Hof niet blijk gaf van een verkeerde rechtsopvatting.
De zaak betreft meerdere aangiften omzetbelasting van de verdachte tussen 1998 en 2000. De verdachte had in maart 2000 een accountantsrapport overgelegd aan de Belastingdienst, waaruit bleek dat hij nog een bedrag aan omzetbelasting diende te betalen. Dit rapport speelde een cruciale rol in de beoordeling van het opzet. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte niet opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan voor de aangiften over 1998, omdat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de onjuistheid van die aangiften op het moment van indienen.
De Hoge Raad verwierp de cassatieberoepen van zowel de verdachte als de Advocaat-Generaal, en bevestigde de uitspraak van het Hof. De beslissing benadrukt het belang van bewijs bij de vaststelling van opzet in belastingzaken en de rol van de rechter in de waardering van bewijs.