ECLI:NL:PHR:2025:894

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
24 augustus 2025
Zaaknummer
24/01702
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor heling van elektrische fiets en step

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die op 5 april 2024 door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor heling van een elektrische fiets en een elektrische step. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van twee weken. Het cassatieberoep werd op 17 april 2024 ingesteld door zijn advocaat, M. Kuipers, die één middel van cassatie aanvoerde. Dit middel betrof de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad behandelt in deze conclusie de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarbij wordt ingegaan op de eisen voor een schriftelijke bijzondere volmacht van de advocaat. De conclusie is dat de volmacht niet voldeed aan de wettelijke eisen, maar dat de verdachte desondanks ontvankelijk is in zijn cassatieberoep omdat de wens om cassatie in te stellen duidelijk blijkt uit de ingediende stukken.

De zaak draait om de vraag of de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen, een elektrische fiets en een step, door misdrijf waren verkregen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de herkomst van de goederen en dat deze door anderen in zijn woning zijn geplaatst. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte opzet had op heling, omdat de goederen met beschadigde sloten in zijn woning en tuin zijn aangetroffen. De Hoge Raad concludeert dat de bewijsvoering van het hof toereikend is en dat de klacht van de verdachte faalt. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01702
Zitting26 augustus 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 5 april 2024 door het gerechtshof Amsterdam (parketnummer 23-002270-23) voor heling van een elektrische fiets en een elektrische step [1] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
1.2
Het cassatieberoep is op 17 april 2024 ingesteld namens de verdachte. M. Kuipers, advocaat in Arnhem , heeft één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt geklaagd dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
1.3
De uitkomst van deze conclusie is dat het middel faalt.

2.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1
In deze zaak is er reden expliciet de ontvankelijkheid van het cassatieberoep aan de orde te stellen.
2.2
Op 5 april 2024 heeft het hof uitspraak gedaan in deze zaak.
2.3
Op 17 april 2024 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De “Akte instellen rechtsmiddel” houdt in dat het cassatieberoep op 17 april 2024 is ingesteld door de in de akte genoemde griffier bij het hof en dat deze griffier “blijkens de aan deze akte gehechte volmacht en overeenkomstig het daarin bepaalde” gemachtigd is om namens de verdachte beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest van het hof van 5 april 2024.
2.4
Aan de cassatieakte is een e-mailbericht gehecht, dat op 17 april 2024 om 13:16 uur namens de raadsman van de verdachte is verzonden aan de strafgriffie van het hof. Dit e-mailbericht houdt het volgende in:
“Geachte heer, mevrouw,
Bijgaand zend ik u een bijzondere volmacht instellen cassatieberoep in de zaak met bovengenoemd parketnummer. Kortheidshalve verwijs ik u naar de inhoud hiervan.
Kunt u mij de ontvangst van deze bevestigen?
Hopende u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd.
U bij voorbaat dankende voor de door u te nemen moeite.
Met vriendelijke groet,
mr. M. Kuipers
Advocaat
Namens deze,
[medewerker] ”
2.5
Aan de cassatieakte is verder gehecht een ondertekende brief van de raadsman van de verdachte van 17 april 2024, waarin de griffiemedewerker wordt gemachtigd om namens de verdachte beroep in cassatie in te stellen. De brief luidt als volgt:
“Geachte heer/mevrouw,
Hierbij bericht ik u dat ik optreed als raadsman van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1965 te [ [geboorteplaats] ], wonende te [plaats] [a-straat 1] , te dezer zake domicilie kiezende te [b-straat 1] [plaats] aan [b-straat 1] , ten kantore van Advocatenkantoor [A] .
Bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 450, eerste lid sub a en derde lid Wetboek van Strafvordering
Hierbij geef ik u, griffiemedewerker, last en volmacht om namens mijn cliënt, [verdachte] ,
cassatieberoep [cursivering door mij, A-G]in te stellen tegen het arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam alsmede alle ter terechtzitting genomen beslissingen d.d. 5 april 2024 in de zaak met bovengenoemd parketnummer.
Cliënt heeft ondergetekende bepaaldelijk gevolmachtigd tot het instellen van het
hoger beroep[
cursivering door mij, A-G] en stemt in met het door u aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in
hoger beroep[
cursivering door mij, A-G].
Een afschrift van de oproeping kan worden verzonden naar het adres:
[b-straat 1]
[plaats]
Voorts verzoek ik u vriendelijk de akte instellen rechtsmiddel aan mij (tevens per e-mail) toe te zenden. Alvast dank voor de door u te nemen moeite. Uiteraard ben ik gaarne tot nadere (telefonische) toelichting bereid.
Hoogachtend,
[handtekening raadsman]
Dhr. mr. M. Kuipers”
2.6
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep:
-
Art. 449 lid 1 Sv:
“Voor zover de wet niet anders bepaalt, wordt hoger beroep of beroep in cassatie ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven.”
-
Art. 450 leden 1 en 3 Sv:
“1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
(…)
3. Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.”
2.7
Een door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat kan op de wijze als omschreven in art. 450 Sv beroep in cassatie instellen tegen een arrest van het hof door middel van het verlenen van een daartoe strekkende schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker van het hof. Een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om beroep in cassatie in te stellen moet inhouden de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van cassatieberoep tegen het arrest van het hof. [2] Een volmacht die niet inhoudt een verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van beroep in cassatie, is onvolkomen. In cassatie kan een dergelijk verzuim echter voor gedekt worden gehouden indien diezelfde advocaat op een later moment in de procedure in de namens de verdachte ingediende cassatieschriftuur heeft verklaard door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het indienen van die cassatieschriftuur. [3]
2.8
De hierboven onder randnr. 2.5 weergegeven en aan de strafgriffie van het hof toegezonden volmacht van de raadsman van de verdachte houdt in dat hij gemachtigd is om
hoger beroepin te stellen, maar niet dat hij is gemachtigd om
beroep in cassatiein te stellen. De volmacht voldoet dus niet aan de onder randnr. 2.7 genoemde voorwaarde, zodat deze onvolkomen is.
2.9
Uit de omstandigheid dat namens de verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door dezelfde advocaat die heeft verklaard daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, moet worden afgeleid dat aan de onvolkomen volmacht bij het instellen van het cassatieberoep de wens van de verdachte ten grondslag heeft gelegen om (op rechtsgeldige wijze) beroep in cassatie te doen instellen, zodat die onvolkomen volmacht in het onderhavige geval niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.

3.Het middel

3.1
In het middel wordt geklaagd dat “het gerechtshof niet in voldoende mate de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot verwerping van het tot vrijspraak van heling gevoerde verweer, namelijk dat [de verdachte] ten tijde van het voorhanden krijgen niet wist en/of kon vermoeden dat de goederen door misdrijf verkregen waren.”
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 14 oktober 2022 t/m 3 november 2022 te [plaats] ,
- een elektrische fiets (goednummer: 6256684) en
- een elektrische step (goednummer: 6256679)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.”
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal [van] bevindingen van 11 november 2022 in de wettelijke vorm opgemaakt door de [daartoe] bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 8-10.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] of van één van hen:
Wij zijn gegaan naar de [a-straat 1] te [plaats] . [4] De bewoner meldde zich bij ons. Hij gaf op te zijn: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1965. Wij hebben de woning van [verdachte] betreden. Ik zag een elektrische step in de keuken staan en twee fietsaccu’s in de woonkamer. Wij zagen dat er zes fietsen, waarvan vier elektrische fietsen, in de achtertuin van de woning stonden. Op sommige fietsen zagen wij uitgeboorde en onklaar gemaakt hoefijzersloten. We zagen een elektrische fiets, kleur blauw merk Pointer. Wij zagen dat deze fiets een hoefijzerslot had dat uitgeboord en beschadigd onklaar was gemaakt. Wij hebben de fietsen en de step in beslag genomen.
2. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming van 13 november 2022, doorgenummerde pagina’s 18-21.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats : [a-straat 1] te [plaats]
Datum : 1 november 2022
Volgnummer 2
Goednummer : 6256679
Object : E-step, merk Xiaomi
Eigenaar : [benadeelde 1]
Volgnummer 6
Goednummer : 6256684
Object : Fiets, merk Pointer
Eigenaar : [benadeelde 2]
3. Een proces-verbaal [van] bevindingen van 11 november 2022 in de wettelijke vorm opgemaakt door de [daartoe] bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 38-40.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] of van één van hen:
Wij hebben een onderzoek ingesteld naar de in beslag genomen goederen afkomstig uit de woning en tuin van [verdachte] .
Ik heb twee aangiften gevonden in het politiesysteem van de elektrische fiets (Pointer, blauw) en de elektrische step (Xiaomi).
Aangifte XIAOMI (elektrische step)
Ik heb de step onderzocht op een framenummer en zag het volgende serienummer:
‘ [nummer] '. Toen ik het serienummer natrok in het politiesysteem zag ik dat hiervan aangifte was gedaan op 14 oktober [2022] onder het registratienummer: [nummer] . De step is gestolen op 10 oktober 2022 tussen 07:00 en 16:00 uur.
Aangifte Pointer
Ik heb het framenummer van de Pointer door het politiesysteem gehaald en zag dat er aangifte was gedaan van diefstal van de fiets onder het registratienummer: [nummer] . De fiets is weggenomen op 21 oktober [2022] tussen 03:00 en 10:00 uur.”
3.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2024 houdt het volgende in:
“De raadsheer geeft een samenvatting van de inhoud van de stukken van de zaak.
Desgevraagd verklaart de verdachte:
(…) In die tijd liepen mensen in en uit mijn huis. Ik ben gedurende drie maanden niet aanwezig geweest. De jongens die gestolen hebben, zijn aangehouden. Zij lopen inmiddels alweer vrij rond. Het gaat om [betrokkene 1] , dit is een Turkse man. Ik geef nu dus wel namen, want ik wil niet voor iemand anders naar de gevangenis.”
3.5
De raadsvrouw van de verdachte heeft op de zitting in hoger beroep van 5 april 2024 het verweer gevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de hem verweten heling. De pleitnota houdt hierover het volgende in:

Verzoek vrijspraak feit 2 primair
(…)
Scenario dat anderen fietsen in [de] tuin [van] cliënt hebben geplaatst is niet onaannemelijk
5. Cliënt ontkent zich te hebben schuldig gemaakt aan opzet- dan wel schuldheling. Hij heeft van meet af aan verklaard dat er mensen bij zijn huis fietsen hebben neergezet, terwijl cliënt hier niets mee te maken had.
6. Het onderzoek begint naar aanleiding van de aangifte van diefstal van een Phatfour bike. Deze wordt niet aangetroffen. Cliënt is in eerste aanleg vrijgesproken van de diefstal van deze fiets. Wel zien de verbalisanten andere fietsen staan met schade aan de sloten dan wel met ontbrekende sloten (p.5). Cliënt laat de politie vrijwillig binnen.
7. Zie de verklaring van cliënt op het moment dat er politie aan zijn deur komt (p.8):

De fietsen zijn door meerdere jongens in mijn tuin gezet.
8. Zie vervolgens ook [de] verklaring van cliënt tijdens het verhoor waarin hij wederom stellig verklaart dat de fietsen door andere (Marokkaanse) personen in de tuin bij de woning van cliënt zijn geplaatst. Dat is ook mogelijk nu de woning wel is omgeven door een schutting maar ook door een laag hekje van 50 cm waar ook verbalisanten gemakkelijk overheen hebben kunnen stappen. Dit is dan ook voor derden eenvoudig te realiseren.
9. Cliënt geeft aan dat de step ook door een ander in de woning van cliënt is meegenomen. Hij verklaart daarover dat hij niet de enige persoon is met een sleutel van het huis (zie p. 78).
10. Ook geeft cliënt aan dat hij, naar aanleiding van het incident rondom de aangetroffen fietsen/step, het slot van zijn woning heeft vervangen. Zie ook verklaring cliënt (p.78) waarin hij aangeeft dat meerdere personen in en bij de woning kwamen en dat cliënt niet de enige persoon was met een sleutel van het huis. Meerdere personen hebben dus de gelegenheid gehad om goederen in de woning van cliënt te plaatsen. Er kan dus niet gezegd worden dat nu de woning van cliënt was hij ook alleen verantwoordelijk is voor wat aldaar is aangetroffen.
11. De verklaring van cliënt wordt ondersteund door hetgeen is gezegd door de (onbekend gebleven) buurman van cliënt aan [a-straat 1] . Hij verklaart immers (p.16):
12.
Ik zie vaak vreemde mensenin en uit zijn woning lopen. Mensen die daar niet wonen. De fietsen in de achtertuin heb ik gezien, die staan er nog niet zo lang. Hoelang en vanaf wanneer ze er staan weet ik niet. Het is de eerste keer dat ik fietsen in zijn achtertuin heb zien staan. Normaal staan er geen fietsen in zijn achtertuin.
13. Kortom de verklaring van cliënt dat de fietsen in de tuin zijn neergezet en de step in de keuken door andere personen dan cliënt – terwijl cliënt hier niet om heeft gevraagd – vindt in ieder geval enige steun in het dossier.
14. De vraag is vervolgens of cliënt wist dan redelijkerwijs moest vermoeden dat de fietsen/step gestolen waren.
Geen sprake van heling: relativeren waarneming schade fietsen
15. Van slechts drie fietsen en één step is een aangifte bekend. Voor twee fietsen van die fietsen (goednummers 6256682 – Vogue Basic – en 6256659 – Koga) en de step (goednummer 6256679) geldt dat er geen sprake is van schade aan deze fietsen (zie p. 8 dossier). Er is dus geen feitelijk gegeven – nl. schade – aan deze fietsen waaraan cliënt had moeten zien dat deze overduidelijk afkomstig waren van diefstal.
16. Voor de Pointer Grand fiets (goednummer 6256684) geldt dat de politie geverbaliseerd heeft dat het slot van deze fiets uitgeboord was. Ten aanzien hiervan merk ik het volgende op:
Gaat niet met slijpschijf [
A-G: het gaat hier om een handgeschreven toevoeging].
17. Er zijn tweemaal verbalisanten ter plaatse geweest in de tuin van cliënt. Op pagina 5 staat omschreven dat de verbalisanten die als eerste ter plaatse waren zes fietsen zagen staan in de tuin en dat zij het sterke vermoeden hadden dat deze van diefstal afkomstig waren. Zij maken hiervan een overzichtsfoto waarop te zien is dat ze dicht bij de fietsen hebben gestaan. Zij merken daarnaast niets op over schade aan de sloten van de fietsen. Enkel aan het slot van een accu zien zij enige schade, schade die met het blote oog vanaf de foto niet waarneembaar is. Dit gaat dus niet over schade aan een uitgeboord slot zoals later geconstateerd is bij de Pointer Grand fiets. Kennelijk was het voor deze professionals niet/nauwelijks mogelijk om deze schade te constateren aan de fiets. Laat staan dat cliënt dit dan (overduidelijk) had moeten opmerken.
18. De politieagenten die in tweede instantie bij de woning waren hebben wel schade geconstateerd (zie p. 8 e.v.), maar hierbij geldt dat zij bij de woning van cliënt waren naar aanleiding van een aangifte van een gestolen fiets (welke specifieke fiets niet is aangetroffen) zodat zij uiteraard met deze opsporingsbril ook naar de andere fietsen hebben gekeken die in de tuin van cliënt stonden. Ik merk daarbij nogmaals op dat de verbalisanten die er in eerste instantie waren en hierin ook getraind zijn de schade niet opgemerkt hebben.
19. Er blijkt uit niets dat cliënt zelf gebruik heeft gemaakt van de fietsen, zodat ook om die reden niet te snel kan worden gevergd dat cliënt de schade aan de fietsen – die stonden tussen onbeschadigde fietsen – heeft moeten opmerken.
20. Uit niets in het dossier blijkt dat cliënt daadwerkelijk wist dat de fietsen gestolen waren. Er blijkt niet uit het dossier dat cliënt de fietsen bijvoorbeeld zelf gekocht heeft voor een dusdanige lage prijs dat daaruit kan worden afgeleid dat de fietsen gestolen zijn.
21. Ten aanzien van de andere aangetroffen fietsen die niet met goednummer vermeld zijn op de tenlastelegging geldt daarnaast dat van deze fietsen geen aangifte bekend is. Er kan dus niet vastgesteld worden dat deze goederen afkomstig zijn van een misdrijf waardoor ten aanzien van de andere genoemde fietsen in het dossier ook niet gezegd kan worden dat sprake is van enig strafbaar feit.
Conclusie feit 2 primair
22. Er blijkt niet dat cliënt wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat de fietsen gestolen waren. De schade die is vastgesteld bij de ten laste gelegde fietsen was niet meteen met het blote oog waarneembaar voor de professionals die aldaar ter plaatse kwamen waardoor niet kan worden gezegd dat cliënt had moeten vermoeden dat sprake was van gestolen waar. Ten aanzien van de step geldt dat er in het geheel geen schade was, terwijl de verklaring van cliënt niet wordt weerlegd door het dossier. Voor de overige aangetroffen fietsen geldt dat niet vastgesteld kan worden dat zij afkomstig waren van misdrijf.
23. Mocht uw hof desondanks komen tot een bewezenverklaring dan verzoek ik u cliënt vrij te spreken van opzetheling.”
3.6
Blijkens de aantekening van het mondeling arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2024 heeft het hof het verweer van de raadsvrouw als volgt samengevat en verworpen:
“Door de raadsvrouw is integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat de fietsen gestolen waren. Ook had de verdachte niet kunnen vermoeden dat de fietsen waren gestolen en ook overigens kan niet vastgesteld worden dat de fietsen zijn gestolen, nu er geen aangifte is gedaan. Ten aanzien van de step geldt dat er geen schade is en de verklaring die de verdachte hieromtrent heeft gegeven op basis van het dossier niet kan worden uitgesloten.
Het hof overweegt als volgt:
Na een melding van collega’s gaan verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar de woning van de verdachte. De verdachte laat de verbalisanten in zijn woning en in zijn tuin treffen zij fietsen met uitgeboorde en beschadigde onklaar gemaakte hoefijzersloten aan en in zijn woning twee accu’s en een step. Er zijn diverse goederen in beslag genomen, onder meer een elektrische fiets, merk Pointer (goednummer 6256684) en een E-step (goednummer 6256679). Deze goederen zijn als gestolen opgegeven. De verdachte zegt in zijn verhoor bij de politie dat hij bij de fietsen die in zijn tuin stonden, schade heeft gezien bij de sloten.
Gelet [op het] bovenstaande en in onderling verband beschouwd is het hof van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op heling. De goederen zijn immers in de tuin en de woning van de verdachte aangetroffen en hij heeft de schade aan de sloten gezien. Bovendien ontbraken er sloten bij de aangetroffen fietsen en lagen er ook uitgeboorde en onklaar gemaakt hoefijzersloten in zijn woning. Verdachte zelf heeft over deze goederen verklaard dat anderen dit in zijn woning hebben achtergelaten. Nu verdachte pas tijdens de behandeling in hoger beroep met betrekking tot deze personen slechts met een naam is gekomen zonder verdere bijzonderheden zoals woon- of verblijfplaats te noemen, wordt dit verweer als ongeloofwaardig verworpen.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.”
Het juridisch kader
3.7
Art. 416 lid 1, aanhef en onder a, Sr luidt:
“1. Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed (…) voorhanden heeft (…), terwijl hij ten tijde van (…) het voorhanden krijgen van het goed (…) wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;”
3.8
Voor een bewezenverklaring van opzetheling is op grond van art. 416 lid 1, aanhef en onder a, Sr vereist dat de verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van een goed weet dat het goed door misdrijf is verkregen. [5] In deze wetenschapseis komt het opzet tot uitdrukking. Daaronder is ook begrepen het voorwaardelijk opzet. [6] Uiterlijke kenmerken van een goed kunnen een bijdrage leveren aan het oordeel dat de verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van het goed wist dat het om een door misdrijf verkregen goed ging. [7] Verder mag de rechter bij de bewijsvoering betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het voorhanden krijgen van het goed. Hierbij kan de procesopstelling van de verdachte een rol spelen. [8] In het licht hiervan mag de rechter in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. [9]
3.9
De rechter die zich – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens moet met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten en omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. [10] In gevallen waarin niet alle redengevende feiten of omstandigheden kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen en evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel is aangegeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend, kan echter het verhandelde ter terechtzitting – waaronder begrepen de inhoud van de daar voorgehouden stukken van het dossier alsmede hetgeen daar naar voren is gebracht – aanleiding zijn voor het oordeel dat een nieuwe behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering. [11] De Hoge Raad geeft in zijn jurisprudentie aan dat dit een onderwerp is waarbij bijzondere voorzichtigheid is geboden. Uitgangspunt is immers, dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt is voorbehouden om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Dit brengt mee dat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat de in de bestreden uitspraak neergelegde bewijsvoering steunt op een weloverwogen selectieproces. Dat betekent dat cassatie enkel achterwege kan blijven indien over de toereikendheid en de betrouwbaarheid van het bewijs in redelijkheid geen twijfel kan bestaan. [12]
De bespreking van het middel
3.1
Uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat de in de bewezenverklaring genoemde step en fiets zijn gestolen op 10 respectievelijk 21 oktober 2022 en na een relatief korte tijdsverloop op 1 november 2022 zijn aangetroffen in de keuken respectievelijk achtertuin van de verdachte. Het hoefijzerslot van de fiets is uitgeboord, beschadigd en onklaar gemaakt. In de achtertuin van de verdachte zijn nog vijf andere fietsen aangetroffen waarvan sommigen ook met een uitgeboord en onklaar gemaakt hoefijzerslot en sommigen zonder slot. In de woning van de verdachte zijn verder twee fietsaccu’s en uitgeboorde en onklaar gemaakte hoefijzersloten aangetroffen. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de schade aan de sloten van de fietsen die in zijn tuin stonden, heeft gezien.
3.11
Verder heeft het hof de verklaring van de verdachte dat anderen de fietsen en de step in zijn woning hebben achtergelaten als ongeloofwaardig terzijde geschoven aangezien de verdachte zijn verklaring pas op de terechtzitting in hoger beroep heeft onderbouwd door slechts een naam te noemen zonder verdere bijzonderheden zoals de woon- of verblijfplaats van die anderen.
3.12
Het hof heeft blijkens zijn hiervoor onder randnr. 3.6 weergegeven bewijsoverwegingen voor de bewezenverklaring redengevend geacht dat (i) in de achtertuin van de verdachte zijn aangetroffen
fietsen zonder sloten (ii)
in zijn woningzijn aangetroffen uitgeboorde en onklaar gemaakte hoefijzersloten. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden echter niets in waaruit deze [door mij, A-G, gecursiveerde] omstandigheden kunnen volgen, terwijl het hof in zijn overwegingen niet, laat staan met voldoende mate van nauwkeurigheid, het wettige bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het deze omstandigheden heeft ontleend. Deze omstandigheden blijken ook niet uit de verklaringen die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd.
3.13
Een blik achter de papieren muur leert echter dat het als bewijsmiddel 1 opgenomen proces-verbaal van bevindingen ook inhoudt:
“In de achtertuin van perceel 89 zag ik fietsen staan waar de eenheid 4241 met ons over gesproken had. Ik zag zes fietsen staan waarvan een aantal elektrisch. Ik zag dat een aantal van deze fietsen geen slot meer had.”
3.14
Het hof heeft de hierboven onder randnr. 3.12 eerstgenoemde omstandigheid – dat in de achtertuin van de verdachte fietsen zijn aangetroffen zonder slot – onmiskenbaar ontleend aan het als bewijsmiddel 1 opgenomen proces-verbaal van bevindingen. [13] Dat deze omstandigheid niet is vermeld in de weergave van het bewijsmiddel betreft mijns inziens een kennelijke vergissing. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het proces-verbaal van bevindingen onderdeel uitmaakt van de stukken van het geding en de inhoud daarvan blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2024 op die zitting door het hof is samengevat, heeft de verdachte niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij cassatie op dit punt. [14]
3.15
De tweede in randnr. 3.12 genoemde omstandigheid – dat in de woning van de verdachte uitgeboorde en onklaar gemaakte hoefijzersloten zijn aangetroffen – blijkt voor zover ik kan nagaan niet uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. [15] Toch hoeft ook dat naar mijn mening in dit geval niet tot cassatie te leiden, omdat de overige in randnr. 3.10 genoemde omstandigheden – in onderlinge samenhang beschouwd – op zichzelf al voldoende redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de in de bewezenverklaring genoemde elektrische fiets en elektrische step wetenschap had van de criminele herkomst daarvan. Daar komt bij dat in de bewijsoverwegingen van het hof als zijn oordeel ligt besloten dat de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de fiets en de step en dat het (dus) niet anders kan dan dat de verdachte ook op het moment van het voorhanden krijgen daarvan wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. [16] Tegen die achtergrond is de bewezenverklaring, ook zonder de tweede omstandigheid [17] en in het licht van het in hoger beroep gevoerde verweer, toereikend gemotiveerd.
3.16
Voor zover in de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de verdachte “de schade aan de fiets niet heeft hoeven opmerken” aangezien hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, de fiets tussen onbeschadigde fietsen stond en de schade aan de fietsen in de achtertuin van de verdachte zelfs voor de politieagenten niet onmiddellijk waarneembaar was, faalt het. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt immers dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij de schade aan de sloten van de fietsen die in zijn achtertuin stonden, heeft gezien.
3.17
In de toelichting op het middel wordt verder geklaagd dat het hof de bewezenverklaring
enkel [cursivering door mij, A-G]heeft gebaseerd op het aantreffen van goederen met uiterlijke kenmerken van beschadiging. Deze klacht berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Uit hetgeen hiervoor in de randnrs. 3.10-3.11 is vermeld, volgt dat de bewezenverklaring ook steunt op andere door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden. De klacht mist in zoverre feitelijke grondslag.
3.18
Ik heb mij nog de vraag gesteld of het hof in de bewijsvoering extra aandacht had moeten besteden aan de opzetheling van de step. Immers, waar aan de fiets schade was te zien (een doorboord hoefijzerslot), was de step schadevrij. Het uiterlijk van de step draagt daarmee niet bij aan het bewijs. Toch meen ik dat aan dit verschil in de onderhavige zaak geen consequenties behoeven te worden verbonden. Daarvoor verschillen de omstandigheden waaronder de fiets en de step zijn aangetroffen – afgezien van de precieze plaats van aantreffen: de fiets in de tuin en de step in de keuken – niet wezenlijk van elkaar. De door het hof bij de bewijsvoering betrokken omstandigheden (zie opnieuw randnr. 3.10) en het door de verdachte onder die omstandigheden betrekken van een naar het oordeel van het hof ongeloofwaardige procesopstelling (zie randnr. 3.11), maken dat de schadevrije step naast de beschadigde fiets een plaats heeft kunnen krijgen in de bewezenverklaring.
3.19
Tot slot meen ik – anders dan de steller van het middel – dat het hof wel degelijk de verklaring van de verdachte dat anderen de gestolen fiets en step in zijn achtertuin en woning hebben geplaatst als ongeloofwaardig terzijde heeft kunnen schuiven, aangezien de verdachte pas voor het eerst in hoger beroep die verklaring (marginaal) heeft onderbouwd door slechts een naam te noemen, zonder verdere bijzonderheden zoals een woon- of verblijfplaats.

4.Slotsom

4.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.De kwalificatie luidt: “opzetheling, meermalen gepleegd.”
2.HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810,
3.HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3924,
4.Een blik achter de papieren muurt levert het volgende op. In het proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2022 (p. 8-10 van het dossier) staat dat de verbalisanten op 1
5.HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644,
6.HR 19 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1812,
7.Vgl. HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:678 en HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:711,
8.HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97,
9.Vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733,
10.HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985,
11.HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960,
12.HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005,
13.Overigens blijkt deze omstandigheid ook uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2022, p. 8 van het politiedossier.
14.Vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202 en de conclusie van A-G Spronken vóór dat arrest.
15.Uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2022, p. 23 van het politiedossier, blijkt wel dat de in het proces-verbaal genoemde verbalisanten op 3 november 2022 op een tafel in de woonkamer van de verdachte acculaders en slijpschijven hebben aangetroffen.
16.Vgl. HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:128,
17.HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146,