Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
19 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor opzetheling van een personenauto, een Audi RS6, die door misdrijf was verkregen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de auto wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende feiten en omstandigheden, waaronder het feit dat de verdachte met hoge snelheid wegreed toen de politie naderde, de aanwezigheid van een jammer in de auto die radiosignalen verstoorde, en de beschadigingen aan de auto. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor deze omstandigheden, wat het hof heeft doen concluderen dat hij op de hoogte was van de herkomst van de auto.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte en bevestigt de uitspraak van het hof. De zaak is van belang voor de uitleg van opzetheling en de bewijsvoering die vereist is om te concluderen dat een verdachte wist dat hij een gestolen goed voorhanden had. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verdachten om verklaringen te geven over de herkomst van goederen die zij in bezit hebben, vooral als deze goederen van aanzienlijke waarde zijn en er verdachte omstandigheden zijn die wijzen op een criminele herkomst.