ECLI:NL:PHR:2025:743

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
23/01490
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in mensenhandelzaak

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1989, bij arrest van 4 april 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld voor mensenhandel en andere delicten tot een gevangenisstraf van 32 maanden, met een vrijheidsbeperkende maatregel die een gebiedsverbod en contactverbod omvat. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze vrijheidsbeperkende maatregel. De conclusie van de procureur-generaal, V.M.A. Sinnige, is dat het beroep moet worden verworpen. De klachten van de verdachte richten zich op de duur van de vervangende hechtenis en de formulering van het gebiedsverbod. De procureur-generaal concludeert dat de opgelegde maatregelen niet in strijd zijn met de wet en dat de motivering van het hof voldoende is, ondanks dat deze summier is. De procureur-generaal merkt op dat de redelijke termijn voor de uitspraak is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01490
Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 4 april 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch (parketnummer 20-000682-20) wegens:
- (1) “mensenhandel”;
- (2) “identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om haar identiteit te verhullen en de identiteit van een ander te misbruiken, meermalen gepleegd”;
- (3) “van het plegen van eenvoudig witwassen een gewoonte maken” en
- (4) “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden (met aftrek van voorarrest). Daarnaast is door het hof een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende (kort gezegd) een gebiedsverbod en een contactverbod, een en ander zoals in het arrest is opgenomen. De maatregel is door het hof dadelijk uitvoerbaar verklaard. Tevens heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen (en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard) en ter zake van het toegewezen bedrag aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest bepaald.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.3
Op het moment van schrijven van deze conclusie is de termijn die aan de benadeelde partij is verleend om een schriftuur in te dienen nog niet verstreken. Indien de benadeelde partij alsnog een schriftuur indient, acht ik het nodig om aanvullend te concluderen.

2.Het middel

2.1
Met het middel wordt opgekomen tegen de door het hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel.
2.2
Het dictum van het arrest van het hof houdt op dit punt het volgende in:
“Het hof: (…)
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren zich niet zal ophouden in de plaats [plaats] ;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de duur van deze vervangende hechtenis 1 (één) week bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden, en waarbij voorts geldt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer ] , geboren op [geboortedatum] 1977;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de duur van deze vervangende hechtenis 1 (één) week bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden, en waarbij voorts geldt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn”.
2.3
Het hof heeft in zijn arrest over de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel het volgende overwogen:

Op te leggen sanctie
(…)
Het hof ziet voorts, ten behoeve van het voorkomen van nieuwe strafbare feiten, aanleiding om over te gaan tot oplegging van maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze contact zal opnemen, zoeken of hebben met het [slachtoffer ] en inhoudende een locatieverbod voor de plaats [plaats] . Het contactverbod zal worden opgelegd voor de duur van 5 jaar met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, en het locatieverbod zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren. Het hof zal daarbij bepalen dat indien deze verboden worden overtreden, per overtreding één week vervangende hechtenis zal worden toegepast, waarbij de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. Omdat er, gezien de aard van hetgeen bewezen is verklaard en blijkens het verhandelde ter terechtzitting, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend gedraagt jegens een bepaald persoon of bepaalde personen, meer in het bijzonder voornoemd slachtoffer, zal het hof bevelen dat de maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.”
2.4
Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij het hof is ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregelen het volgende naar voren gebracht:
“De advocaat-generaal deelt het volgende mede:
Ik ben in mijn requisitoir nog iets belangrijks vergeten te vorderen. Ik vorder dat het hof aan de verdachte twee vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v Sr zal opleggen, te weten een gebiedsverbod voor de plaats [plaats] en een contactverbod met [slachtoffer ] .
De raadsvrouw reageert als volgt:
Cliënte heeft geen moeite met het opleggen van deze twee vrijheidsbeperkende maatregelen. Ik denk dat het, opleggen van deze maatregelen niet nodig is omdat cliënte geen contact met [slachtoffer ] zal zoeken, maar de verdediging heeft er geen moeite mee.
De verdachte reageert als volgt:
Ik heb inderdaad geen moeite met het opleggen van een contact- en locatieverbod. Ik zal mij daaraan houden.”
Eerste deelklacht: de maximale duur van toe te passen vervangende hechtenis
2.5
Op de eerste plaats wordt geklaagd dat het hof twee vrijheidsbeperkende maatregelen heeft opgelegd en bij elk daarvan heeft bepaald dat ten hoogste zes maanden vervangende hechtenis ten uitvoer kan worden gelegd, zodat
de factode totale duur van de maximale vervangende hechtenis twaalf maanden is, terwijl op grond van art. 38w lid 3 Sr van rechtswege geldt dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden kan zijn.
2.6
De strafoplegging van het hof kan zo worden verstaan dat aan de verdachte één vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd, waarbij de verdachte een contactverbod en een gebiedsverbod worden opgelegd, en dat de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan één van die verplichtingen wordt voldaan de vermelde duur bedraagt, waarbij op grond van artikel 38w lid 3 Sr van rechtswege geldt dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. [1] Ik wijs hierbij mede op de strafmotivering, waarin het hof heeft overwogen dat per overtreding van de verboden één week vervangende hechtenis zal worden toegepast, waarbij de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
2.7
De klacht dat het hof tweemaal een totale duur van vervangende hechtenis van zes maanden heeft bepaald, mist daarom feitelijke grondslag.
Tweede deelklacht: het gebiedsverbod
2.8
Het middel keert zich vervolgens tegen het gebiedsverbod, waarin is bepaald dat de verdachte “zich niet zal ophouden in de plaats [plaats] ”. [2]
Aangevoerd wordt dat dit gebiedsverbod in strijd is met art. 38v lid 2 onder a Sv, omdat het verbod te ruim is geformuleerd, nu dit een hele plaats betreft en, voor zover een plaats als [plaats] wel kan worden aangemerkt als gebied ten aanzien waarvan een gebiedsverbod kan gelden, de omschrijving daarvan te onbepaald is, aangezien het voor de verdachte “vrijwel niet mogelijk is de precieze grenslijnen van die gehele plaats te kunnen kennen”. Daarnaast wordt geklaagd dat de oplegging van het gebiedsverbod, mede in het kader van de proportionaliteit, niet toereikend is gemotiveerd.
2.9
In art. 38v lid 2 Sr is bepaald dat een door de rechter opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen “(a) zich niet op te houden in een bepaald gebied”. Daarbij is ten aanzien van de omvang van het gebied geen beperking aangebracht of nadere duiding gegeven. In de memorie van toelichting bij de introductie van art. 38v Sr heeft de wetgever het gebiedsverbod omschreven als “een verplichting zich te houden aan een verbod om zich te bevinden in of in de omgeving van één of meer bepaalde gebouwen of gebieden” [3] . Het gebiedsverbod kan volgens de wetgever “een verbod betreffen om zich in of in de omgeving van bepaalde gebouwen op te houden, dan wel een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde delen van een wijk dan wel in bepaalde straten te bevinden”. [4] Het zal bij het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel zo zijn dat de rechter steeds zal beoordelen of de reikwijdte van het gebiedsverbod proportioneel is ten opzichte van het doel dat met de maatregel wordt beoogd. [5]
De inhoud en reikwijdte van de verplichtingen in het kader van de vrijheidsbeperkende maatregel dienen volgens de wetgever “zo exact mogelijk [te] worden omschreven in het vonnis van de rechter” [6] . In lijn hiermee oordeelde de Hoge Raad in diverse zaken dat de oplegging van het gebiedsverbod in strijd was met art. 38v Sr omdat daarbij niet een voldoende precieze omschrijving van het gebied waarbinnen de verdachte zich niet mag bevinden was geformuleerd. [7]
2.1
De rechter dient de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, mede in aanmerking genomen dat de vrijheidsbeperkende maatregel slechts kan worden opgelegd indien dit strekt tot de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van het - opnieuw - begaan van strafbare feiten, te motiveren. [8] Uit de rechtspraak van de Hoge Raad leid ik af dat aan deze motivering geen hoge eisen worden gesteld, maar dat het achterwege laten van een motivering in ieder geval onvoldoende is. In de memorie van toelichting is door de wetgever vermeld dat “naarmate de maatregel meer beperkingen oplegt aan de veroordeelde, aan de motivering zwaardere eisen [worden] gesteld, met name voor wat betreft de proportionaliteit van de maatregel” [9] . Dat betekent niet dat de rechter ambtshalve moet motiveren waarom oplegging van de maatregel proportioneel is. Bij de toetsing aan het proportionaliteitsvereiste zal de rechter steeds een afweging maken tussen de aard van het strafbaar feit, de omstandigheden van het geval, de persoon van de dader en de belangen van het slachtoffer en de samenleving. Zo moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de plaats waar de betrokkene werkt en woont. [10] Het ligt in verband met die belangenafweging in de rede dat de verdachte aanvoert dat en waarom sprake is van belangen die aan oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel in de weg staan. [11]
2.11
Het gebiedsverbod zoals dit in de onderhavige zaak door het hof is opgelegd acht ik, gelet op het voorgaande juridisch kader, niet in strijd met art. 38v Sr. De tekst van de wet en de parlementaire geschiedenis staan niet in de weg aan een gebiedsverbod dat zich uitstrekt tot de (gehele) plaats [plaats] . In verband met het proportionaliteitsvereiste merk ik daarbij op dat [plaats] een relatief kleine plaats is. Ook meen ik dat het gebiedsverbod voldoende precies is geformuleerd, waarbij ik er – in reactie op hetgeen in de schriftuur wordt aangevoerd – van uitga dat voor de begrenzing van het gebied de plaatsnaamborden, zoals deze in Nederland gewoonlijk worden geplaatst, een sterke indicatie vormen.
2.12
Wat betreft de motivering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel, kan aan de steller van het middel worden toegegeven dat deze tamelijk summier is. Het hof heeft in dat kader enkel overwogen aanleiding te zien tot de oplegging van de maatregel “ten behoeve van het voorkomen van nieuwe strafbare feiten”. Niettemin acht ik de oplegging van de maatregel door het hof toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd, ook ten aanzien van de combinatie van het contactverbod en het gebiedsverbod. Daarbij neem ik in aanmerking dat [plaats] zoals gezegd een relatief kleine plaats is, de verdachte is veroordeeld ter zake van mensenhandel gepleegd jegens het slachtoffer gedurende een periode van ruim anderhalf jaar in onder meer – blijkens de bewijsmiddelen – [plaats] en dat het hof, weliswaar in het kader van de dadelijke uitvoerbaarheid, heeft vastgesteld dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend naar, in het bijzonder, het slachtoffer toe zal gedragen. Ook wijs ik erop dat door of namens de verdachte ter zitting geen verweer is gevoerd tegen de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel (sterker nog: de raadsvrouw en de verdachte hebben expliciet verklaard dat de verdachte “geen moeite” had met de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel) of anderszins is gesteld dat het gebiedsverbod disproportioneel zou zijn.
2.13
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep reeds twee jaren zijn verstreken, zodat ten tijde van de uitspraak van de Hoge Raad de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM zal zijn overschreden. Dit dient te leiden tot strafvermindering. Overigens heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot strafvermindering volgens de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. A-G

Voetnoten

1.Vgl. onder meer HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:841 en HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:282.
2.Ik merk op dat het gebiedsverbod door het hof is opgelegd voor de duur van twee jaren en dadelijk uitvoerbaar is verklaard, zodat deze periode direct na het wijzen van het arrest door het hof is aangevangen. Dit betekent dat het gebiedsverbod op moment van schrijven al volledig ten uitvoer is gelegd. Dit staat wat mij betreft niet in de weg aan het belang van de verdachte bij het cassatieberoep. Vgl. mijn conclusie in de zaak die is gepubliceerd onder ECLI:NL:PHR:2025:591, randnr. 13-16.
3.Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 23.
4.Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 5.
5.Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 6, p. 7.
6.Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 23.
7.Zie onder meer HR 12 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:338 en HR 10 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1147.
8.Zie onder meer HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4 en HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1680.
9.Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 23.
10.Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 6, p. 8 en 9.
11.Vgl. ook de conclusie van A-G Keulen (ECLI:NL:PHR:2024:964) voor HR 17 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1516, randnummer 24.