ECLI:NL:HR:2020:1680

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
19/03137
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijheidsbeperkende maatregel en contactverbod na verkrachting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die op 31 januari 2016 een verkrachting heeft gepleegd. Het hof had een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat C.W.J. Faber een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor de schadevergoedingsmaatregel.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vrijheidsbeperkende maatregel noodzakelijk was, aangezien het hof had vastgesteld dat er geen contact was geweest tussen de verdachte en het slachtoffer na de datum van het bewezenverklaarde feit. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk is en vernietigt de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen, vooral in gevallen waar de noodzaak daarvan niet evident is. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het hof in stand blijven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03137
Datum27 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 juni 2019, nummer 20/003577-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de beslissing van het hof tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ontoereikend is gemotiveerd en/of onbegrijpelijk is.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 31 januari 2016 te [plaats] door geweld en/of andere feitelijkheden, te weten door
- het opzij schuiven van de bovenkleding en de bh van de hierna te noemen [slachtoffer] en
- het (meermalen) (onverhoeds) met zijn, verdachtes, handen voelen aan de borsten van die [slachtoffer] en
- het (meermalen) (onverhoeds) zoenen van en likken aan de tepels van die [slachtoffer] en
- het op gebiedende wijze zeggen tegen die [slachtoffer] : "Pak mijn piemel vast" en "Doe mee, hij is stijf' en het vastpakken van de arm van die [slachtoffer] en het vervolgens bewegen van haar arm/hand in de richting van zijn, verdachtes, penis en
- het achterover duwen op een bank van die [slachtoffer] en
- het uittrekken en/of naar beneden trekken van een schoen en een broek en een onderbroek van die [slachtoffer] en
- het op gebiedende wijze zeggen tegen die [slachtoffer] : "Doe je benen open" en het vastpakken van en trekken aan een been van die [slachtoffer] en
- het al dan niet met een scherp en/of puntig voorwerp krassen in het gezicht van die [slachtoffer] en
- het slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
- het duwen en/of brengen en houden en op en neer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het daarbij misbruik/gebruik maken van fysiek en/of psychisch overwicht dat hij, verdachte, over die [slachtoffer] had en
- het aldus doen ontstaan van een bedreigende situatie voor die [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het betasten van de borsten van die [slachtoffer] en het zoenen van en likken aan de tepels van die [slachtoffer] en het bewegen van de hand/arm van die [slachtoffer] in de richting van zijn, verdachtes, penis en het duwen en/of brengen en houden en op en neer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en het ejaculeren in de vagina van die [slachtoffer] .”
2.2.2
De bestreden uitspraak bevat ten aanzien van de strafoplegging onder meer de volgende beslissing:
“Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum ] 1986, wonende te [postcode] [plaats] , [a-straat 1] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij rekening gehouden met:
- de omstandigheid dat de verdachte door middel van het bewezenverklaarde feit de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze heeft geschonden;
- het gegeven dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden.
(...)
Het hof zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Hetgeen overigens door en namens de verdachte omtrent diens persoon en persoonlijke omstandigheden is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. In een straf zoals voorgesteld door de verdediging wordt de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking gebracht.
Voorts zal het hof overgaan tot oplegging van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] voor de duur van twee jaren. Het hof heeft hierbij overwogen dat weliswaar niet is gebleken dat verdachte na 31 januari 2016 nog contact heeft gehad met het slachtoffer, maar dat het voor het gevoel van veiligheid van het slachtoffer toch wenselijk is een dergelijk verbod op te leggen. Het hof zal daarbij bepalen dat indien dit verbod wordt overtreden, per overtreding 1 week vervangende hechtenis zal worden toegepast. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op.”
2.3.1
Artikel 38v Sr luidt:
“1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
(...)
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
(...).
3. De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd.
(...)”
2.3.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer het volgende in:
“4. Gevallen waarin de maatregel kan worden toegepast
4.1
Algemene toepasbaarheid maatregel
In de praktijk doen zich strafbare feiten voor waarbij niet kan worden volstaan met geldboetes, taakstraffen of (lichte) vrijheidsstraffen, maar waar gerichte maatregelen nodig zijn om de omgeving te beschermen. Het kan hier gaan om situaties van aanhoudende overlast doordat personen strafbare feiten plegen die de leefbaarheid in bepaalde wijken aantast of om verdachten die – bijvoorbeeld bij bepaalde voetbalwedstrijden of tijdens het uitgaan – bij herhaling vernielingen aanrichten of openlijk geweld plegen. Tevens kan het gaan om een verdachte van een strafbaar feit, bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling, die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer of een getuige vertoont. In dergelijke situaties moet voorkomen worden dat de getuige of het slachtoffer ongevraagd op hinderlijke wijze met de verdachte dreigt geconfronteerd te worden. Zoals aan de orde is gesteld in het spoeddebat over het bericht dat Eindhoven een pedoseksueel niet mag weren (Handelingen II 2009/10, blz. 3665–3674), zijn ook buiten deze gevallen situaties denkbaar waarin de rechtsorde door het gedrag van verdachte dusdanig geschokt is dat het gewenst is dat de rechter een gerichte vrijheidsbeperkende maatregel kan opleggen. Om die reden wordt – mede op grond van het advies van het openbaar ministerie – voorgesteld de sanctie niet te beperken tot bepaalde in de wet omschreven gevallen maar deze algemeen toepasbaar te maken. Het wordt aan het oordeel van de strafrechter overgelaten in welke concrete gevallen een wijkverbod, contactverbod of meldplicht een passende sanctie is. De toepassing van de maatregel wordt wel beperkt door het wettelijk omschreven doel van de maatregel: de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Dit betekent dat de rechter de maatregel alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen.” (Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p. 6 en 7.)
2.4
De vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v lid 1 Sr kan worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het - opnieuw - begaan van strafbare feiten. Het oordeel van het hof dat deze vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met het slachtoffer moet worden opgelegd, is niet zonder meer begrijpelijk. Uit zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging blijkt immers dat het hof heeft vastgesteld dat niet is gebleken dat de verdachte na 31 januari 2016 – de datum waarop het bewezenverklaarde feit is gepleegd - nog contact heeft gehad met het slachtoffer en dat het hof de maatregel heeft opgelegd omdat het dit wenselijk acht voor het gevoel van veiligheid van het slachtoffer.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 oktober 2020.