Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
27 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die op 31 januari 2016 een verkrachting heeft gepleegd. Het hof had een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat C.W.J. Faber een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor de schadevergoedingsmaatregel.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vrijheidsbeperkende maatregel noodzakelijk was, aangezien het hof had vastgesteld dat er geen contact was geweest tussen de verdachte en het slachtoffer na de datum van het bewezenverklaarde feit. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk is en vernietigt de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen, vooral in gevallen waar de noodzaak daarvan niet evident is. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het hof in stand blijven.