ECLI:NL:HR:2024:1516

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
22/04547
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van opruiing, bedreiging en belediging van ambtenaar tegen burgemeester van Rotterdam met betrekking tot gebiedsverbod

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1964, was eerder veroordeeld voor eendaadse samenloop van opruiing, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en belediging van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Het hof had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van zestig dagen opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van drie jaar, inhoudende een gebiedsverbod voor de omgeving van het stadhuis van Rotterdam. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat deze maatregel in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het opgelegde verbod niet in strijd is met deze beginselen. De verdediging had zich in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof, wat meebracht dat het hof niet verplicht was om bepaalde belangen van de verdachte in zijn motivering te betrekken. De Hoge Raad merkte op dat sinds 1 januari 2023 de mogelijkheid bestaat om de inhoud van vrijheidsbeperkende maatregelen te wijzigen, en dat dit ook kan gebeuren op verzoek van de veroordeelde of ambtshalve door de rechter.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand bleef. De zaak benadrukt de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in het strafrecht en de afweging van proportionaliteit en subsidiariteit in dergelijke gevallen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04547
Datum19 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 november 2022, nummer 22-000426-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. Gonzalez Bos, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de door het hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel, voor zover die een gebiedsverbod voor de omgeving van het stadhuis van de gemeente Rotterdam inhoudt, in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte voor, kort gezegd, belediging en de eendaadse samenloop van opruiing en bedreiging veroordeeld tot zestig dagen gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft het hof op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van drie jaren. De maatregel houdt in dat de verdachte zich in die periode niet zal bevinden binnen een straal van 100 meter van de Hoflaan en de Coolsingel 40 – het stadhuis – in Rotterdam en dat hij op geen enkele wijze contact zal opnemen, zoeken of hebben met A. Aboutaleb, geboren op 29 augustus 1961 te Beni Sidel in Marokko. Het hof heeft bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de oplegging gevorderd van een vrijheidsbeperkende maatregel met dezelfde inhoud als door het hof is opgelegd. In reactie op die vordering van de advocaat-generaal heeft de raadsman meegedeeld zich te refereren aan het oordeel van het hof “wat betreft de nut en noodzaak van een eventueel op te leggen maatregel ex art. 38v van het Wetboek van Strafrecht”.
2.2.3
Het hof heeft de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als volgt gemotiveerd:
“Daarnaast zal het hof ter voorkoming van verdere strafbare feiten aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van drie jaren opleggen, inhoudende een gebiedsverbod en een contactverbod met aangever, op straffe van hechtenis voor de duur van 1 week voor elke overtreding van een van de verboden zoals hierna nader omschreven. De verdachte had aanvankelijk een contactpersoon bij de gemeente Rotterdam met wie hij goed overweg kon en die zaken voor hem regelde bij de gemeente. Echter, na diens overlijden ging het mis. De verdachte voelde zich niet meer gehoord door de ambtenaren van de gemeente en zocht het vervolgens, zoals hij het noemde, hogerop, te weten bij aangever, door middel van de bewezenverklaarde gedragingen. Het gebieds- en contactverbod wordt opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw op een vergelijkbare wijze te reageren uit onvrede over ambtenaren van de gemeente Rotterdam.
Het hof acht het noodzakelijk deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren nu er is voldaan aan het criterium van artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangever. Zo heeft de verdachte kort nadat aan hem een gedragsaanwijzing was opgelegd en deze op 15 oktober 2021 aan hem in persoon was uitgereikt weer een bericht op Facebook geplaatst over aangever (...). De enkele omstandigheid dat de verdachte nadien niet nog eens contact heeft gezocht met aangever maakt dat oordeel niet anders. Te meer daar de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat als hij zich niet gehoord voelt door ambtenaren bij de gemeente Rotterdam hij zich genoodzaakt voelt om het hogerop te zoeken, te weten bij aangever.”
2.3
Het in zijn arrest besloten liggende oordeel van het hof dat het aan de verdachte opgelegde verbod zich gedurende drie jaren in de omgeving van het stadhuis van de gemeente Rotterdam te bevinden niet in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat de verdediging zich in hoger beroep ten aanzien van de oplegging van dit verbod heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voor zover het cassatiemiddel aanvoert dat het hof in zijn motivering van zijn oordeel bepaalde concrete belangen van de verdachte had moeten betrekken, mist het feitelijke grondslag, nu namens de verdachte daarop geen beroep is gedaan.
2.4
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.5
Opmerking verdient dat sinds 1 januari 2023 artikel 6:6:23a1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de mogelijkheid biedt om de inhoud van de vrijheidsbeperkende maatregel te wijzigen. Op grond van artikel 6:6:1 lid 1 Sv kan de rechter hiertoe overgaan op vordering van de officier van justitie, op verzoek van de veroordeelde, of ambtshalve.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2024.