ECLI:NL:HR:2021:841

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
20/00768
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en vrijheidsbeperkende maatregelen in strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld wegens belaging en had beroep in cassatie ingesteld tegen de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen. De Hoge Raad beoordeelde of het hof in strijd had gehandeld met artikel 38w van het Wetboek van Strafrecht door twee keer de totale duur van vervangende hechtenis van zes maanden te bepalen. De Hoge Raad concludeerde dat het hof terecht had geoordeeld dat de totale duur van de vervangende hechtenis niet meer dan zes maanden mocht bedragen, zoals bepaald in artikel 38w.3 Sr. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de verdachte, dat het hof twee keer een totale duur van zes maanden had bepaald, feitelijke grondslag miste. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft. De zaak benadrukt de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden opgelegd, evenals de rol van de rechter in het bepalen van de duur van vervangende hechtenis.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00768
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2020, nummer 21-004987-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.P.W. Temminck Tuinstra, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in strijd met artikel 38w van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in verband met de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen twee maal de totale duur van vervangende hechtenis van zes maanden heeft bepaald.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte veroordeeld wegens belaging. De strafoplegging houdt onder meer het volgende in:
“Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren zich niet zal ophouden op of in de directe nabijheid van de [a-straat 1] , [postcode] [plaats] en meer specifiek het gebied tussen de [a-straat ] [001 t/m 012] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 5 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Bepaalt dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren zich zal onthouden van (direct of indirect) contact met de personen: [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1963, en [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1959. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 5 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Bepaalt dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.”
2.2.2
Het hof heeft de strafoplegging, voor zover in cassatie van belang, als volgt gemotiveerd:
“Nu de ideeën van verdachte rondom de strafwaardigheid van zijn gedragingen, niet lijken te zijn gewijzigd, zullen tevens vrijheidsbeperkende maatregelen, inhoudende een contactverbod met aangeefster en haar echtgenoot en een locatieverbod ten aanzien van (een gedeelte van) de straat van aangeefster worden opgelegd. Het hof bepaalt voorts dat telkens wanneer niet aan de maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast, met dien verstande dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.”
2.3.1
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 38v leden 1 en 2 Sr:
“1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
c. op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn,
d. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.”
- Artikel 38w Sr:
“1. In het vonnis waarbij de maatregel als bedoeld in artikel 38v wordt opgelegd, beveelt de rechter dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
2. De rechter bepaalt in het vonnis de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer wordt gelegd voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld en bedraagt ten minste drie dagen.
3. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
4. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel, bedoeld in artikel 38v, tweede lid, niet op.”
2.3.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod) (Stb. 2011, 546), waarbij de artikelen 38v en 38w in het Wetboek van Strafrecht zijn ingevoegd, houdt onder meer het volgende in:
“Het doel van de maatregel is nieuwe strafbare feiten te voorkomen of personen te beschermen tegen belastend gedrag van de veroordeelde. De rechter kan voor dit doel drie verplichtingen opleggen. (...) Het betreft:
- een gebiedsverbod: een verplichting zich te houden aan een verbod om zich te bevinden in of in de omgeving van één of meer bepaalde gebouwen of gebieden;
- een contactverbod: een verplichting zich te houden aan een verbod om contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen en instellingen;
- een meldplicht: een verplichting zich periodiek of op bepaalde tijdstippen te melden bij een opsporingsambtenaar.
Een maatregel kan uit één van deze verplichtingen bestaan. Het is echter ook mogelijk in één maatregel verschillende soorten verplichtingen te combineren. Naast een combinatie van verschillende verplichtingen, kunnen het gebiedsverbod en het contactverbod betrekking hebben op verschillende gebieden respectievelijk personen. De inhoud en reikwijdte van de verplichtingen zal zo exact mogelijk worden omschreven in het vonnis van de rechter.”
(Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p. 23)
2.4
De rechter kan, zoals ook volgt uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis, aan een verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen waaraan meerdere in artikel 38v lid 2 Sr genoemde verplichtingen worden verbonden. Daarbij bepaalt de rechter overeenkomstig artikel 38w lid 2 Sr de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan de maatregel - dat wil zeggen: aan een aan die maatregel verbonden verplichting - wordt voldaan. Op grond van artikel 38w lid 3 Sr geldt van rechtswege dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
2.5
De strafoplegging van het hof moet, wat betreft de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, aldus worden verstaan dat aan de verdachte één vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd waarbij de verdachte wordt bevolen zich niet op te houden in een bepaald gebied en tevens wordt bevolen zich te onthouden van contact met bepaalde personen, en dat de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan één van die verplichtingen wordt voldaan vijf dagen bedraagt, waarbij op grond van artikel 38w lid 3 Sr van rechtswege geldt dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. De klacht van het cassatiemiddel dat het hof twee maal een totale duur van vervangende hechtenis van zes maanden heeft bepaald, mist daarom feitelijke grondslag.
2.6
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.