ECLI:NL:HR:2017:4

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
15/05395
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een gebieds- en contactverbod in het kader van belaging en de motiveringsplicht van de rechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor belaging en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, een taakstraf van zestig uren, en een gebieds- en contactverbod voor de duur van één jaar opgelegd. Het Hof had deze vrijheidsbeperkende maatregelen zonder nadere motivering opgelegd, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten motiveren waarom deze maatregelen noodzakelijk waren voor de beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten, zoals vereist door artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen.

Uitspraak

3 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/05395
MD/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 augustus 2015, nummer 21/002563-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de oplegging van maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid (hierna: vrijheidsbeperkende maatregelen).
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"hij in de periode van 27 augustus 2013 tot en met 8 november 2013 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk die [betrokkene 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers is/heeft verdachte meermalen, in ieder geval éénmaal,
- die [betrokkene 1] een WhatsApp en sms-bericht gestuurd en
- die [betrokkene 1] een e-mail bericht gestuurd en
- die [betrokkene 1] een brief gestuurd en
- die [betrokkene 1] gebeld en
- een cadeau voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gezet en
- bloemen en een brief voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gezet en
- naar de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gegaan en
- zich in de tuin en in de nabijheid van die woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) opgehouden."
2.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Het dictum van de bestreden uitspraak houdt voorts, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [a-straat] te Breukelen.
(...)
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1977."
2.4.
Het Hof heeft de oplegging van de straf en maatregel als volgt gemotiveerd:
"Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Aan verdachte zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Naar het oordeel van het hof kan daarbij niet worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, zoals door de politierechter is opgelegd. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, en oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uur, passend en geboden is."
2.5.1.
Art. 38v, eerste en tweede lid, Sr luidde ten tijde van het bewezenverklaarde:
"1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
c. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar."
2.5.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer in:
"4. Gevallen waarin de maatregel kan worden toegepast
(...)
De toepassing van de maatregel wordt (...) beperkt door het wettelijk omschreven doel van de maatregel: de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Dit betekent dat de rechter de maatregel alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen."
(Kamerstukken II 2010-2011, 32 551, nr. 3, p. 6 en 7)
2.6.
Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen dat de vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge art. 38v, eerste lid onder 1° of 2°, Sr slechts kan worden opgelegd indien dit strekt tot de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van het - opnieuw - begaan van strafbare feiten, diende het Hof te motiveren waarom het de vrijheidsbeperkende maatregelen heeft bevolen. Nu elke motivering van de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ontbreekt, is het middel terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 januari 2017.