ECLI:NL:PHR:2025:552

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
23/00988
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak is de verdachte, geboren in Suriname in 1987, door het gerechtshof Den Haag veroordeeld voor belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De veroordeling volgde op een reeks bedreigende communicatie naar het slachtoffer, waaronder telefoongesprekken en WhatsApp-berichten, waarin de verdachte dreigende en intimiderende taal gebruikte. Het hof legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een maatregel tot beperking van de vrijheid met een contact- en locatieverbod voor vijf jaar. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij vier middelen van cassatie zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft de kwalificatie van belaging, het tweede middel betreft de opheffing van de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel, het derde middel betreft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, en het vierde middel betreft de wettelijke rente op de schadevergoeding. De Hoge Raad concludeert dat het eerste en tweede middel falen, het derde middel slaagt, en het vierde middel geen bespreking behoeft. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de duur van de gevangenisstraf en de schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing naar het gerechtshof voor herbehandeling van de vordering van de benadeelde partij.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00988

Zitting20 mei 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 1 maart 2023 door het gerechtshof Den Haag [1] wegens “ten aanzien van de periode 13 januari 2022 tot en met 14 maart 2022 de eendaadse samenloop van 1: belaging en 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling” en “ten aanzien van de periode 20 november 2020 tot en met 12 januari 2022 en 15 maart 2022 tot en met 21 maart 2022 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met oplegging van bijzondere voorwaarden, een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarnaast een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende een contact- en locatieverbod voor de duur van vijf jaren opgelegd en bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Het hof heeft voorts een vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) toegewezen en in dat verband een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en Th.J. Kelder, advocaat in ‘sGravenhage, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

2.
2.1
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof het onder 1 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als belaging.
2.2
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 13 november 2021 tot en met 21 maart 2022 te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
1. veelvuldig, althans meerdere malen, naar voornoemde [slachtoffer] te bellen, in welke gesprekken verdachte aan voornoemde’ [slachtoffer] de (be)dreigende woorden heeft toegevoegd:
- "Je gaat boeten, je gaat erachter komen" en/of
- "Ik kom je opzoeken en hak je kop eraf’ en/of
- "Ik ga je gewoon klappen. Je denkt een grote bek te geven. Ik ga je zo in elkaar slaan dat je nooit meer een grote bek gaat geven. Ik pak je helemaal kapot. Je moet me niet afwippelen. Ik ga wakkie op je heen. Ik ga helemaal op je trappen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
2. via WhatsApp, meerdere, althans een. bericht(en) naar voornoemde [slachtoffer] te sturen waarin verdachte - zakelijk weergegeven - aangeeft dat voornoemde [slachtoffer] hem geld moet betalen en/of dreigt om naaktfoto’s van voornoemde [slachtoffer] openbaar te maken en/of te verspreiden en/of
3. via WhatsApp, veelvuldig, althans meerdere malen, berichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturen, in welke berichten verdachte aan voornoemde [slachtoffer] de (be)dreigende teksten heeft geschreven:
- "Kogel door je kop" en/of
- "Wanneer je echt gewond raakt, ga je niet zo praten" en/of
- "Wanneer je bloed zit, dan ben je niet meer zo grappig hè" en/of
- "Je gaat schrikken wanneer kanoe op je hoofd ziet" en/of
- "Zometteen wanneer iemand kogel door ze kop heeft" en/of
- "Neem die kogel voor je neefje" en/of
- "is dat je me al tijdje als Jantje ziet, maar wanneer Jantje een kanoe in je gezicht zet en laat af gaan" en/of
- "kaulo wanneer voor je sta kan niet wachten om je kop t zien want sla je echt in elkaar nu", althans tekst(en) van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
4. meerdere malen, althans eenmaal. [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] , de dochter(s) van [slachtoffer] , te benaderen,
met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;”
2.3
Het hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 13 januari 2022 tot en met 21 maart 2022 te [plaats] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
1. veelvuldig naar voornoemde [slachtoffer] te bellen, in welke gesprekken verdachte aan voornoemde [slachtoffer] de (be)dreigende woorden heeft toegevoegd:
- “Je gaat boeten, je gaat erachter komen” en
- “Ik kom je opzoeken en hak je kop eraf” en
- “Ik ga je gewoon klappen. Je denkt een grote bek te geven. Ik ga je zo in elkaar slaan dat je nooit meer een grote bek gaat geven. Ik pak je helemaal kapot. Je moet me niet afwimpelen.
Ik ga wakkie op je heen. Ik ga helemaal op je trappen”,
2. via WhatsApp, meerdere berichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturen waarin verdachte - zakelijk weergegeven - aangeeft dat voornoemde [slachtoffer] hem geld moet betalen en dreigt om naaktfoto’s van voornoemde [slachtoffer] openbaar te maken en te verspreiden en
3. via WhatsApp, veelvuldig berichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturen, in welke berichten verdachte aan voornoemde [slachtoffer] de (be)dreigende teksten heeft geschreven:
- “Kogel door je kop” en
- “Wanneer je echt gewond raakt, ga je niet zo praten" en
- "Wanneer je bloed zit, dan ben je niet meer zo grappig hè" en
- "Je gaat schrikken wanneer kanoe op je hoofd ziet" en
- "Zometteen wanneer iemand kogel door ze kop heeft" en
- "Neem die kogel voor je neefje" en
- "is dat je me al tijdje als Jantje ziet, maar wanneer Jantje een kanoe in je gezicht zet en laat af gaan" en
- "kaulo wanneer voor je sta kan niet wachten om je kop t zien want sla je echt in elkaar nu”,”
2.4
Het hof heeft in het bestreden arrest een nadere bewijsoverweging opgenomen. Deze bewijsoverweging houdt - voor zover van belang – in:
“Gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft het hof geen enkele twijfel dat de verdachte degene is geweest die de uitgaande gespreksoproepen, berichten en de geluidsfragmenten naar aangeefster heeft verzonden. Daarmee is inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en is haar vrees aangejaagd. Dit is met een hoge intensiteit geschied, met duizenden inkomende berichten en honderden belpogingen, over een periode van ruim 2 maanden, waarbij het ging om berichten van dreigende en zeer indringende aard. Daarom kan zonder meer worden gesproken van een stelselmatig karakter.”
2.5
Art. 285b lid 1 Sr luidt:
“Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.”
2.6
Het middel bevat de klacht dat het hof het onder 1 bewezenverklaarde ten onrechte als belaging heeft gekwalificeerd, nu het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het bestanddeel 'met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen'. Het bewezenverklaarde levert zonder dat bestanddeel geen belaging als bedoeld in art. 285b lid 1 Sr op.
2.7
De steller van het middel merkt terecht op dat het hof in de hiervoor aangehaalde bewezenverklaring niet heeft opgenomen met welk oogmerk de verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijke inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Tot cassatie hoeft dat, zo meen ik, evenwel niet te leiden. De nadere bewijsoverweging van het hof laat er mijns inziens geen misverstand over bestaan dat het hof bewezen heeft geacht dat de verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] met het oogmerk om die [slachtoffer] vrees aan te jagen.
2.8
Uit de bewijsoverweging van het hof volgt immers dat de verdachte naar het oordeel van het hof met zijn handelen de aangeefster vrees heeft aangejaagd. Ook in de omstandigheid dat het hof ten aanzien van de periode 13 januari 2022 tot en met 14 maart 2022 bewezen heeft verklaard de eendaadse samenloop van “belaging” en “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling”, ligt besloten dat het hof het oogmerk om vrees aan te jagen voor ogen had. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is immers vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. [2] Daarbij wijs ik er nog op dat de bewezenverklaring onder andere inhoudt dat de verdachte het slachtoffer (be)dreigende woorden heeft toegevoegd, dreigt om naaktfoto’s van het slachtoffer openbaar te maken en te verspreiden en via Whatsapp (be)dreigende teksten heeft gestuurd naar het slachtoffer.
2.9
Tot slot wijs ik nog op de bewijsvoering van het hof. Het hof heeft onder andere een verklaring van [slachtoffer] tot het bewijs gebezigd. Die verklaring houdt onder meer in: “ik ben bang, dat mijn ex-vriend mij overal in de gaten houdt. Ik durf niet meer alleen de straat op” (bewijsmiddel 1).
2.1
Gelet op het bovenstaande ga ik ervan uit dat het hof bij de bewezenverklaring abusievelijk “met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] vrees aan te jagen” heeft weggestreept. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring verbeterd lezen.
2.11
Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden.

Het tweede middel

3.
3.1
Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte niet het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid heeft opgeheven.
3.2
De rechtbank heeft aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd voor de duur van vijf jaren en bevolen dat die maatregel duidelijk uitvoerbaar is. Het vonnis houdt – voor zover van belang – in:
“7.4
Conclusies van de rechtbank
(…)
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijfjaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met de aangeefster en beide dochters van de aangeefster en een locatieverbod voor het gebied rondom de [a-straat] te [plaats] . Het locatieverbod is nader verduidelijkt met een afbeelding, die als bijlage III aan dit vonnis is gehecht. Omdat er, gelet op (de intensiteit en lange duur van) het eerdere gedrag van de verdachte jegens de aangeefster en haar beide dochters, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens hen, zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
11. Beslissing
De rechtbank:
legt de veroordeelde op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] (Suriname), [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [plaats] en [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1996;
2. zich niet op te houden in het gebied rondom de [a-straat] te [plaats] , dat wordt begrensd door de volgende straten: [b-straat] , [c-straat] , [d-straat] , [e-straat] , [f-straat] en [g-straat] ;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 14 (veertien) dagen, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.”
3.3
In hoger beroep heeft ook het hof aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren opgelegd en bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard. Het arrest houdt daarover in:

Maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor het gebied rondom de [a-straat] te [plaats] .
Het hof is van oordeel dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard, omdat er, gelet op (de intensiteit en lange duur van) het eerdere gedrag van de verdachte jegens aangeefster, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich jegens haar opnieuw belastend zal gedragen. De tijd die de verdachte zich al aan de maatregel heeft gehouden, sinds de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 6 juli 2022, zal van deze periode worden afgetrokken.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
(…)
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de verdachte voor de duur van 5 jaren
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , - geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] (Suriname);
- zich niet zal ophouden in het gebied rondom de [a-straat] te [plaats] , dat wordt begrensd door de volgende straten: [b-straat] , [c-straat] , [d-straat] , [e-straat] , [f-straat] en [g-straat] .
Beveeltdat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 (veertien) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Bepaaltdat de tijd die de genoemde maatregelen reeds van kracht zijn geweest, alsmede dat het aantal dagen gedurende welke de vervangende hechtenis mogelijk reeds is tenuitvoergelegd, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregelen in mindering zullen worden gebracht.”
3.4
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof, gelet op de uiteenlopende verplichtingen die in eerste aanleg en in hoger beroep aan de vrijheidsbeperkende maatregel zijn verbonden, ten onrechte het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid niet heeft opgeheven, terwijl het daartoe wel verplicht was.
3.5
De steller van het middel doet daarbij een beroep op een arrest van 9 mei 2023 waarin de Hoge Raad als volgt heeft overwogen:
“2.7.1 Opmerking verdient nog het volgende over gevallen als het onderhavige, waarin de verdachte (al) vóór de uitspraak in hoger beroep is onderworpen aan een vrijheidsbeperkende maatregel die in eerste aanleg is opgelegd en daarbij dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
(…)
2.7.3
Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat een door het hof gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de door het hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel van rechtswege in de plaats treedt van een door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel. Het verdient in dat geval echter de voorkeur dat het hof het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid op grond van artikel 6:6:6 Sv opheft ter voorkoming van onduidelijkheden bij de tenuitvoerlegging. Dit is in het bijzonder van belang als in hoger beroep andere verplichtingen aan de vrijheidsbeperkende maatregel worden verbonden dan in eerste aanleg of als het hof eerder het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid op grond van artikel 6:6:6 Sv heeft geschorst.
2.7.4
Het hof heft het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid in ieder geval op als het niet tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel komt dan wel het niet de dadelijke uitvoerbaarheid beveelt van de door het hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel. Als het hof tot de opheffing van het bevel van de rechtbank overgaat, heeft die beslissing onmiddellijke werking (vgl. HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1319, rechtsoverweging 3.3.1).” [3]
3.6
Het hof heeft in de onderhavige zaak andere verplichtingen verbonden aan de vrijheidsbeperkende maatregel. Het hof heeft aan de vrijheidsbeperkende maatregel alleen een contactverbod met het slachtoffer verbonden en niet ook, zoals de rechtbank wel had gedaan, een contactverbod met de dochters van het slachtoffer, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] .
3.7
Uit het hierboven geciteerde arrest volgt dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat het door het hof gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de door het opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel van rechtswege in de plaats treedt van de door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel. Uit het arrest kan verder worden afgeleid dat in een dergelijke situatie het de voorkeur verdient dat het hof het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid op grond van art. 6:6:6 Sv opheft. Van een verplichting is derhalve, anders dan de steller van het middel tot uitgangspunt neemt, geen sprake. Ik merk daarbij nog op dat in cassatie niet is aangevoerd dat in dit geval in de tenuitvoerlegging onduidelijkheden of problemen zijn ontstaan doordat het hof het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid niet heeft opgeheven.
3.8
Dat betekent dat het tweede middel faalt.

Het derde middel

4.
4.1
Het derde middel komt op tegen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij met bijlagen. Eén van de bijlagen is een ‘(Nadere) toelichting bij voegingsformulier benadeelde partij(-en) in de strafza(a)k(en) met parketnummer(s) 10-073828-22. Deze bijlage houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“ [slachtoffer] , hierna ook te noemen verzoeker, heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Zij wenst dat verzoek in het onderstaande nader toe te lichten.
Verzoeker is van mening dat de feiten waarvan aangifte is gedaan tegenover haar een onrechtmatige daad opleveren. Zij stelt dat er sprake is een/meerder inbreuk(en) op een haar toekomend recht dan wel een van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, zonder de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
In de periode van 20 november 2020 tot en met 22 maart 2022 is [slachtoffer] het slachtoffer geworden bedreigingen en/of van belaging als gevolg waarvan zzij – ernstig – letsel heeft opgelopen. Dit/Deze misdrijf/misdrijven vormt/vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit van verzoeker.
De gestelde onrechtmatige daad kan/kunnen aan verdachte(n) worden toegerekend, zodat deze verplicht is/zijn de schade, zowel materieel als immaterieel, welke verzoeker dientengevolge heeft geleden en lijdt, te vergoeden. De geleden schade is van immateriële aard.
De gevorderde schade betreft het tenminste toewijsbare (schade-)bedrag voor zover dat eenvoudig vast te stellen is.
Verzoeker is van mening dat bij de vaststelling van de schade de volgende punten van belang zijn.

Gevolgen

De impact die het op mij heeft is dat ik bang ben dat mijn ex-vriend mij overal in de gaten houdt wat ik doen en waar ik heen ga. Ik durf niet meer alleen de straat op en kijk eerst of het veilig is. De berichten die ik krijg van mijn ex-vriend geven mij het idee dat hij mij volgt en weet waar ik ben.
Zij stelt verder ‘ik werd er helemaal gek van en hij hield maar niet op. Soms nam ik heel even op en zei ik dat hij moest stoppen, maar hij bleef gewoon doorgaan en ik hoorde hem zeggen dat hij niet zou gaan stoppen. …… ik ben echt bang voor hem’
[slachtoffer] stelt ‘mentaal te zijn mishandeld’ door de verdachte. Ook haar dochters ‘gaan er mental aan onderdoor. Immers ook zij worden door verdachte ongevraagd benaderd en/of bedreigd.
Stalking of belaging is bewust stelselmatig lastigvallen, waardoor die persoon zich niet meer veilig voelt. Het gaat vaak om onzichtbare en moeilijk te vatten
terreur. Bedreiging valt grotendeels onder dezelfde noemer.
Deze onrechtmatige daden in de vorm van psychisch geweld hebben voor [slachtoffer] een enorme impact op haar leven. Gevoelens van onveiligheid, schaamte, afschuw en onmacht domineren het leven van verzoeker. Als gevolg hiervan heft zij zich moeten wenden tot professionele hulpverlening. De gestelde diagnose is onder meer PTSS
[productie 1-1 t/m 1-2]

Immateriële schade

“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. …….”
Het feit waarvan door [slachtoffer] aangifte is gedaan heeft tot gevolg gehad dat zij psychisch letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in haar persoon is aangetast als bedoeld in art. 6:106 BW.
Ten aanzien van de onderbouwing van de ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ verwijzen verzoekers naar hetgeen is vermeld onder het kopje Gevolgen. Verzoekers stellen dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor haar zo voor de hand liggen, dat de aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [ HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5.]
Het is algemeen bekend dat belaging psychisch belastend is voor slachtoffers. [Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4768].
Herhaald zij dat de gebeurtenissen in de periode van 20 november 2020 tot 22 maart 2022 een diep spoor heeft getrokken in het leven van verzoeker en haar naasten.”
4.3
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2023 blijkt dat het slachtoffer in de gelegenheid is gesteld om een slachtofferverklaring af te leggen. Het proces-verbaal houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Desgevraagd door de voorzitter deelt mr. Hogerbrugge [de raadsman van de benadeelde partij, MVW] mede dat de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep wordt, gehandhaafd tot het bedrag van € 5.000,- en dat zijn cliënt gebruik wil maken van haar spreekrecht.
(…)
De voorzitter deelt mede dat [slachtoffer] in de gelegenheid wordt gesteld om een slachtofferverklaring af te leggen.
[slachtoffer] leest haar slachtofferverklaring voor en legt deze over ter voeging in het procesdossier.”
4.4
De op de terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring houdt in:
“Edelachtbare
Na 2x in mijn gezicht hebben gespuugd bespuugt meerder malen gewurgd te zijn hetzij tegen de muur of op bed. Mij wakker houden tot midden in de nacht en wakker maken met zijn hand op mijn keel en de andere hand op mijn mond zodat ik niet kon gillen … heel koud kijkend … ik wil in je telefoon kijken NU!
Mijn meer dan 500x appen en bellen en mij met de dood bedreigde .. of grove taal ( IK SCHOP JE NAAR DE KANKER ..KANER HOER!)
Mijn kinderen bellen en vertellen dat ik lig te sexen met de buurman boven en dat hij mij stem hoort. Mijn kinderen zijn meerder malen lastig gevallen en bedreigd door [verdachte] .. Je brengt schade tussen mij en mijn kinderen
Het bellen met buitenlandse nummer, zodat niemand kan achterhalen dat hij de dader is. En hoe ik dat weet? Dit heeft hij zelf verteld.
Mijn tante van 68 jaar bellen en alle privé vertellen schaamteloos!!
Je brengt schade tussen mij en mijn familie
Mij zo hard bijten dat de tanden in mijn hemd te zien waren
Blauwe plekken gekneusde vinger
Dit alles heeft mij angstig gemaakt .. slapeloze nachten dat ik slaapmedicatie inneem en een psycholoog heb sinds 2018
Keer op keer thuiskomen en denken dat hij bovenaan de trap staat. Niet durven slapen nachtmerries het heeft gewoon een grote impact in m’n leven
Hij heeft mij zodanig vernederd dat ik mezelf steeds probeer te herpakken
Dit alles met geld niet goed te maken
Maar zal wel een aanvulling zijn op de schade die hij heeft gericht”
4.5
De door de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2023 overgelegde pleitnotities houden, voor zover van belang, het volgende in:

Vordering BNP
- Primair verzoek n-o wegens gevoerde verweren tot vrijspraak.
- Subsidiair verzoek tot matigen immateriële schadevergoeding”
4.6
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. Het bestreden arrest houdt in dat verband in:

Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 5.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan. deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.”
4.7
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit de motivering van het hof niet valt af te leiden op welke grond de toekenning van immateriële schadevergoeding is gestoeld.
4.8
Het overzichtsarrest HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, vermeldt over immateriële schade onder andere het volgende (met weglating van voetnoten):
“ 2.4.4 Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
2.4.5
Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in
art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.(…)”
4.9
De benadeelde partij heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd “dat zij psychisch letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in haar persoon is aangetast als bedoeld in art. 6:106 BW”. De aantasting op andere wijze vult de benadeelde partij in met de aard en ernst van de normschending, waarbij zij enerzijds verwijst naar de door haar beschreven gevolgen en anderzijds meent dat de dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor haar zo voor de hand liggen, dat de aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
4.1
Het hof heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van 2.500,- euro vermeerderd met de wettelijke rente. Hoewel de vordering van de benadeelde partij in de onderhavige zaak ten aanzien van de in art. 6:106 BW vermelde grondslagen niet inhoudelijk door de verdachte is betwist, meen ik dat het hof zijn oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd. Uit de overwegingen van het hof kan immers niet worden afgeleid op welke in art. 6:106 BW vermelde grond en op welke door het hof vastgestelde omstandigheden het de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij heeft gebaseerd. [4] Dat brengt mee dat ook de oplegging van de in artikel 36f Sr voorziene maatregel niet in stand kan blijven.
4.11
Ik neem hierbij in aanmerking dat het hof geen grondslag voor de toewijzing van vordering noemt, deze ook niet uit zijn overwegingen volgt en de benadeelde partij geen eenduidige grond aan zijn vordering ten grondslag legt, nog daargelaten dat het hof zich niet kenbaar bij die vordering heeft aangesloten. Verder heeft het hof niets vastgesteld over psychisch letsel of de gevolgen van de normschending, terwijl de aard en de ernst van de normschending niet zonder meer meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde voor de hand liggen.
4.12
Het derde middel slaagt.

Het vierde middel

5.
5.1
Het vierde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte heeft bepaald dat het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2022 (zijnde de begindatum van de onder 1. bewezenverklaarde periode), althans dat het hof de aanvangsdatum van de wettelijke rente op onbegrijpelijke en ontoereikende gronden op 13 januari 2022 heeft bepaald.
5.2
Aangezien het derde middel in mijn visie slaagt, behoeft het vierde middel geen bespreking. Desgewenst ben ik graag bereid aanvullend te concluderen.

Afronding

6.
6.1
Het eerste en tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
6.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM wordt overschreden.
6.3
Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de beslissing over de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding, tot vermindering van de gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak voor wat betreft de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer 22-001977-22
2.Vgl. bijvoorbeeld HR 9 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1892, rov. 4.2..
3.HR 9 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:637.
4.Vgl. bijvoorbeeld HR 28 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:96, HR 27 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:263 en HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:33.