ECLI:NL:HR:2018:1892

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
17/01636
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal en bedreiging met een nepwapen in snackbar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van poging tot diefstal en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De feiten vonden plaats op 25 april 2016 in een snackbar in Rotterdam, waar de verdachte, onder invloed van alcohol, probeerde de kassa te openen en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp toonde aan een medewerkster. De verdachte voerde aan dat zijn gedragingen als 'stoerdoenerij' en 'een grapje' moesten worden gezien, en dat er geen sprake was van een strafbaar feit.

Het Hof had echter vastgesteld dat de verdachte met opzet een wapen had getoond, doorgeladen en op de medewerkster had gericht, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een strafbare bedreiging. De Hoge Raad herhaalde de relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelde dat de gedragingen van de verdachte bij de medewerkster in redelijkheid de vrees konden opwekken dat zij haar leven zou kunnen verliezen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de bewezenverklaring van zowel de poging tot diefstal als de bedreiging voldoende was gemotiveerd door het Hof.

De uitspraak benadrukt de juridische vereisten voor de bewezenverklaring van bedreiging en de beoordeling van opzet in strafzaken. De Hoge Raad concludeerde dat de oordelen van het Hof niet blijk gaven van een onjuiste opvatting omtrent het begrip bedreiging en dat de verwerping van het beroep terecht was.

Uitspraak

9 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/01636
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 maart 2017, nummer 22/003944-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en een gevoerd verweer

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1:
hij op 25 april 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, toebehorende aan snackbar [A] (gelegen aan de [a-straat] ) en/of [betrokkene 1] , meermalen heeft getracht om een kassa in voornoemde snackbar te openen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op 25 april 2016 te Rotterdam een medewerkster van snackbar [A] , gelegen aan de [a-straat] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die medewerkster getoond en voorgehouden en daarbij dit voorwerp doorgeladen en daarbij dit voorwerp op die medewerkster gericht en daarbij meermalen de trekker van dit voorwerp overgehaald en daarbij aan die medewerkster de woorden toegevoegd: "Je bent getuige. Je bent van mij mattie"."
2.2.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1700-2016137231-1 (pagina 5 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier [A] ), inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1] :
Ik ben eigenaar van snackbar [A] gevestigd aan de [a-straat] te Rotterdam. Op 26 april 2016 werd ik aangesproken door een medewerkster van mij genaamd [betrokkene 2] . Zij vertelde mij dat een man op 25 april 2016 in de avonduren had getracht de kassalade te openen. Dit was hem niet gelukt. Ik ben vervolgens naar de beelden gaan kijken en zag een man in de snackbar. Ik zag op de beelden dat het incident op 25 april 2016 tussen 21:15 en 21:25 uur had plaatsgevonden. Ik zag op de beelden dat deze man een aantal keren op het beeldscherm van de kassa drukte op het moment dat mijn medewerkster even niet in de buurt van de kassa was of de kassa niet in het oog had doordat zij kennelijk bezig was bij de frituurinstallatie. Ik zag zelfs op de beelden dat deze man op de counter ging zitten en wederom probeerde via het beeldscherm van de kassa de kassalade te openen. Ik zag ook op de beelden dat mijn medewerkster deze man een tik op zijn hand gaf kennelijk om te voorkomen dat hij de kassa opende.
2.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1700-2016137231-8 (pagina 33 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier [A] ), inhoudende als verklaring van getuige [betrokkene 3] :
Op 25 april 2016 omstreeks 21.00 uur was ik aan het werk in [A] aan de [a-straat] in Rotterdam. Op een gegeven moment kwam er een jongen binnen die ik ken als [verdachte] . Ik was nog steeds in de winkel bezig op dat moment toen op een gegeven moment [betrokkene 4] naar mij toe kwam en mij zei mij die jongen bij de kassa een wapen had laten vallen. Ik schrok wel toen. Ik stond tegenover [verdachte] bij de kassa en hij haalde het vuurwapen uit zijn zak en hield het gericht naar mij. Hij haalde de trekker over en ik heb toen nog geroepen dat hij dit niet moest doen. Ik was aan het dweilen en toen keek ik weer op en zag ik dat [verdachte] op de toonbank zat. Ik zag dat hij drukte op het scherm van de kassa.
3.
Het proces-verbaal van politie nummer PL 1700-2016137231-7 (pagina 7 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier [A] ), inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant] :
Op 29 april 2016 heb ik de camerabeelden, welke door de bedrijfsleider van de snackbar [A] zijn verstrekt, bekeken. Dit betreffen de beelden van 25 april 2016 van 21:15 uur tot 21:21 uur. Tevens is het geluid bij de camerabeelden opgenomen.
De verdachte [verdachte] komt naar de toonbank toegelopen. Ik herken de verdachte [verdachte] voor 100 procent.
De verdachte heeft zijn handen ter hoogte van zijn broekzakken en onder zijn jas. Vanonder de jas van de verdachte valt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de grond. Tegelijk is het geluid te horen van een metaal voorwerp wat op de grond valt. De twee meisjes en twee kleinere jongens zien dit gebeuren. De verdachte pakt het vuurwapen direct van de grond (foto 1) en stopt deze tussen zijn broeksband, (foto 2). De verdachte doet zijn jas over het wapen.
De verdachte gaat met zijn handen naar het vuurwapen en doet zijn jas omhoog. Met zijn rechterhand pakt hij het vuurwapen vast en laad deze door met zijn linkerhand. Hij trekt daarbij de slede met zijn linkerhand naar achteren. De verdachte houdt het vuurwapen in zijn rechterhand en zijn arm ligt nog steeds op de toonbank. Hij richt het wapen in de richting van de medewerkster en haalt de trekker over. (foto 4) Op dat moment is een harde klik te horen. Medewerkster roept: "Nee, nee, [verdachte] " en stapt een stap opzij. De verdachte haalt opnieuw de trekker over en er is wederom een harde klik te horen. Medewerkster roept: " [verdachte] !, [verdachte] !" De verdachte haalt het wapen naar zich toe en laadt deze opnieuw door met zijn linkerhand. De verdachte zegt: "Je bent getuige. Je bent van mij mattie." De verdachte richt het wapen weer kort op de medewerkster. (foto 5) Zij roept: " [verdachte] , alsjeblieft. Doe .." Verdachte zegt: "Anders doe ik zo bij hem, he. Whollah." De verdachte richt naar de grond en haalt de trekker over. Er is een harde klik te horen. Medewerkster zegt: "Je maakt mij bang he." Verdachte zegt: "Dit is van mij he mattie. Het is (niet te verstaan) met deze ding."
De verdachte draait zich weer naar de kassa en de kassière toe. Verdachte zegt tegen de kassière: "Mevrouw?" Kassière zegt: "Ja." Verdachte: "Haal die kassa leeg, haal die kassa leeg". De verdachte gaat op de toonbank hangen en kijkt naar de kassa. De verdachte voelt aan de lade van de kassa en tikt vervolgens op het scherm van de kassa. De verdachte zegt: "Ik ga je kassa inbreken." De verdachte doet een paar passen opzij en probeert van de achterkant op de kassa te kijken. De kassière loopt in de richting van de keuken. Hierop gaat de verdachte weer terug naar de zijkant van de kassa en tikt op het scherm van de kassa. De verdachte zegt: "Hoe gaat doe kassa open?" Kassière loopt naar de kassa en zegt: "Ik weet niet." De kassière zegt: "Niet doen he! Camera he." De verdachte zegt: "Oké, maar hoe gaat die kassa open." De verdachte drukt opnieuw op het scherm. De kassière tikt de hand van de verdachte weg en zegt: "Ik weet het niet. Met mijn vingerprinten. Niet doen!" Verdachte: "Oké maar zeg even hoe die open gaat." De kassière zegt: "Ik ga niet zeggen." De medewerkster zegt: " [verdachte] , niet doen! We worden echt ontslagen he."
De verdachte gaat op de toonbank zitten met zijn rug naar de keuken toe en draait zijn lichaam naar de toonbank. De kassière loopt naar de keuken en gaat schoonmaken. De verdachte zegt: "Ik maak hem echt open." De medewerkster zegt: " [verdachte] , [verdachte] !" en loopt naar de verdachte toe. De medewerkster trekt aan de arm van de verdachte en gebaart meerdere keren dat de verdachte van de toonbank af moet gaan.
4. De eigen waarneming van het hof.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat hetgeen waarneembaar is op de stills van de camerabeelden in de fotobijlage behorende bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2016 van de politie eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2016137231-7 (pagina 10 tot en met 16 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier [A] ) overeenkomt met de bevindingen ten aanzien van die foto's zoals door verbalisant [verbalisant] is gerelateerd in voornoemd proces-verbaal van bevindingen en opgenomen onder bewijsmiddel 3 in het vernietigde vonnis."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het opzet van verdachte op het wegnemen van geld volgt uit de aard van de handelingen zoals die blijken uit de beschrijving van de camerabeelden en hetgeen het hof waarneemt op de stills van die camerabeelden.
De verdachte heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan de medewerkster getoond, doorgeladen, op haar gericht en vervolgens meermalen de trekker overgehaald, terwijl hij daarbij de bewezenverklaarde uitlating deed. Op de camerabeelden, welke zijn uitgewerkt in een zich in het dossier bevindend proces-verbaal, is te horen dat de medewerkster tegen de verdachte zegt dat hij haar bang maakt. In de context van deze handelingen zijn de uitgesproken teksten zonder meer van bedreigende aard. Er is geen sprake van een grap, maar van een strafbare bedreiging."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen houden in:
"Cliënt is in eerste aanleg onder meer veroordeeld voor poging tot diefstal en bedreiging. Tegen de veroordeling voor deze twee feiten is de verdediging in hoger beroep gegaan.
De voornaamste reden hiervoor is dat de verdediging ervan overtuigd is dat het hier een situatie betreft die niet in het strafrecht thuis hoort. Het starten van een juridische procedure was in deze situatie niet de aangewezen weg.
Ik zal u eerst vertellen wat naar mijn mening heeft plaatsgevonden en vervolgens ingaan op waarom dit geen poging diefstal en bedreiging oplevert.
Cliënt heeft aangegeven dat hij op 25 april 2016 dronken was en dat hij daardoor een beetje irritant was. Hij ging naar een snackbar, waar hij een van de werkneemsters kende. Zij was vroeger zijn buurmeisje. Cliënt bestelde wat te eten en moest hierop wachten. Hij stond wat te praten met andere klanten en de vrouwen die aan het werk waren. De verveling sloeg toe. Cliënt werd een beetje baldadig en drukte met zijn vingers op het scherm van de kassa. Ook viel een luchtdrukpistool uit zijn broekzak. Opnieuw uit baldadigheid haalde hij hiervan de trekker over. Maar hij zei hier gelijk bij dat het een nepwapen betrof. Uiteindelijk krijgt cliënt zijn bestelling en hij vertrekt.
Tot zover de situatieschets.
Wat betreft de poging diefstal verzoek ik u eerst om hetgeen gebeurd is te zien in het licht van geheel. Cliënt geeft aan dat hij genoeg geld heeft en niet de intentie had om te stelen. Cliënt was baldadig door de drank. Probeerde wellicht wat indruk te maken op de dames in de winkel. Cliënt drukte alleen wat op de schermen en zei dat hij de kassa wilde leeghalen. Dit moet worden gezien als stoerdoenerij. De twee vrouwen die aan het werk waren en de stagiaire die nog in de snackbar aanwezig was moeten het ook zo hebben opgevat. Zij gingen door met werken en vroegen cliënt van de kassa af te blijven. Zij hebben niet de politie gebeld. Zij hebben ook pas de dag erna de eigenaar op de hoogte gesteld. Kennelijk zagen zij het ook als een grapje.
Daarnaast kan de situatie meer theoretisch worden bekeken.
Diefstal is een delict dat moeilijk kan worden gepoogd te plegen. (...) Als er dan toch situaties worden geschetst waarbij sprake is van een poging diefstal dan zijn dit bijvoorbeeld gevallen waarin iemand iets steelt uit een winkel, maar op zijn weg naar buiten wordt betrapt. In ieder geval zijn het situaties waarin het goed al buiten de beheersing van de eigenaar wordt gebracht.
Hiervan is in casu geen sprake. De kassalade is niet open geweest. Cliënt heeft niets buiten beheersing van de eigenaar gebracht. Sterker nog; cliënt heeft een aantal minuten eerder netjes betaald voor zijn maaltijd.
Alles in ogenschouw genomen kan de huidige situatie niet worden gekwalificeerd als poging diefstal. Wanneer naar het geheel wordt gekeken, dus niet alleen naar het klikken op het scherm, maar ook naar de baldadigheid van cliënt en de reactie van de medewerksters, is hier geen sprake van gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Dan de bedreiging.
Voor de bewezenverklaring van bedreiging is niet vereist dat daadwerkelijk vrees is aangejaagd. Voldoende is dat de gedraging in zijn algemeenheid vrees kan opwekken. Deze overweging van de Rechtbank is juist. Zoals A-G Machielse echter overweegt:
Aldus lijkt de drempel voor art. 285 Sr nogal laag te liggen. In het maatschappelijk verkeer kunnen gedragingen voorkomen die, geïsoleerd beschouwd, op het eerste gezicht voldoen aan de eisen die art. 285 Sr stelt, maar die een zo vluchtig effect hebben dat het niet aangewezen lijkt om strafrechtelijk op te treden. Ik denk nu inderdaad aan 'practical jokes' waardoor iemand in de waan wordt gebracht dat hem iets ernstigs zal overkomen, welke waan weer zeer snel wordt weggenomen. In zulke gevallen laat men iemand schrikken en neemt men zelf direct daarop de ontstane onrust weg. Meestal zal het in de 'bedreigde' niet opkomen om aangifte te doen. Doet hij toch aangifte dan zal het OM wel niet vervolgen. Het doet er niet toe dat de bedreiger geen kwade bedoelingen had. Hij beoogde de ander te laten schrikken en is daarin geslaagd.
Hiervan is in casu duidelijk sprake. Cliënt laat per ongeluk zijn luchtdrukpistool vallen. En uit baldadigheid doet hij alsof hij deze af laat gaan.
De medewerkster geeft aan dat zij hiervan schrok maar dat cliënt direct zei dat het een nepwapen betrof. Zij heeft zich niet bedreigd gevoeld. Zoals Machielse beschrijft kwam het ook in dit geval niet bij de 'bedreigde' op om aangifte te doen. Ik ben dan ook van mening dat in dit geval het OM niet tot vervolging had moeten overgaan.
Nu dit wel is gebeurd verzoek ik u cliënt vrij te spreken van bedreiging.
In casu heeft de 'bedreigde' zich niet bedreigd gevoeld. Ook de overige aanwezigen lijken zich niet bedreigd te voelen. Zoals de werkneemster aangeeft leek de stagiaire het zelfs wel interessant te vinden. De politie wordt niet gebeld, cliënt wordt de zaak niet uitgezet. Sterker nog, cliënt krijgt gewoon zijn bestelling en gaat weg.
Gezien deze specifieke omstandigheden, met name het feit dat cliënt direct aangaf dat het een nepwapen betrof, is de gedraging ook in zijn algemeenheid niet geschikt om vrees op te wekken.
Ik verzoek u daarom cliënt van beide feiten vrij te spreken."
2.2.4.
Voorts houdt het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, voor zover hier van belang, nog het volgende in als opmerkingen van de raadsman:
"Cliënt heeft het wapen gepakt, trok de slede naar achteren en haalde direct de trekker over. Het is dus niet zo dat hij het wapen enige tijd aan de medewerkster heeft voorgehouden. Hij heeft haar niet met het wapen bedreigd.
Cliënt blijft na het drukken op het scherm van de kassa en het incident met het wapen gewoon aanwezig in de snackbar. Daar zou je uit kunnen opmaken dat hij zich op geen enkel moment bewust is van het feit dat hij iemand heeft bedreigd of dat hij bezig was een diefstal te plegen. Er is geen sprake van opzet bij cliënt. Het is evident dat er sprake is van een grap zijnerzijds.
De ten laste gelegde uitlating 'Dit is van mij hé mattie' wordt pas gedaan als het vuurwapen al is opgeborgen. De overige ten laste gelegde uitlatingen zijn niet zonder meer teksten van bedreigende aard."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
3.2.
Aangezien het Hof de bewezenverklaring onder 1, voor zover inhoudende dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft kunnen afleiden uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is deze naar de eis der wet met redenen omkleed. Tot een nadere motivering was het Hof, ook tegen de achtergrond van het namens de verdachte gevoerde verweer, onder meer inhoudende dat zijn gedragingen, bestaande uit het meermalen trachten te openen van de kassa, "stoerdoenerij" en "een grapje" betroffen, niet gehouden.
3.3.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
4.2.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252, NJ 1984/479).
4.3.
Het Hof heeft - kort gezegd - vastgesteld dat de verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan de medewerkster heeft getoond, heeft doorgeladen, op haar heeft gericht en vervolgens meermalen de trekker heeft overgehaald, alsmede dat de medewerkster tegen de verdachte heeft gezegd dat hij haar bang maakte. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat sprake was van strafbare bedreiging. Daarin ligt als zijn oordeel besloten dat door de gedragingen van de verdachte bij de medewerkster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij haar leven zou kunnen verliezen, terwijl daarin voorts als diens oordeel ligt besloten dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm dermate zijn gericht op het doen ontstaan van bedoelde vrees, dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
4.4.
Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip bedreiging als bedoeld in art. 285 Sr en behoefden, ook in het licht van het namens de verdachte gevoerde verweer, onder meer inhoudende dat slechts sprake was van "baldadigheid", geen nadere motivering.
4.5.
Het middel faalt.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 oktober 2018.