Conclusie
1.Inleiding
2.Het middel
4AMateriële en/of verplaatste schade
2.Materiële schade
zie bijlage 5).Normaliter worden ter berekening van de schade ter zake verlies arbeidsvermogen van een zelfstandig ondernemer drie jaarrekeningen van voor de gebeurtenis en de jaarrekening van het jaar van de gebeurtenis overlegd. Omdat in dit geval de omzet van verzoekster in een tweetal jaren is beïnvloed door de volledige corona lockdowns van maart 2020 tot juni 2020, oktober 2020 tot juni 2021 en december 2021 tot en met januari 2022 is ervoor gekozen om de jaarrekeningen vanaf 2019 tot en met 2022 te overleggen (
bijlage 6).
bijlage 7). De boekhouder heeft op blad 2 een berekening gemaakt van de winst die normaliter wordt behaald in de maanden december, januari en februari. In 2019/2020 was de nettowinst € 7.604,00. Echter in 2022/2023 was deze - € 37.342,00. Zodat het verlies totaal bedraagt
€ 44.946,00.
bijlage 11).
bijlage 12). Hieronder licht ik de rapportage ter verduidelijking kort toe. Aangiftes omzetbelasting worden separaat gezonden.
€ 37.618,00minder winst vóór belasting heeft gerealiseerd door de sluiting van de winkel na de overval van 7 december 2022 (€ 20.615,00 in december 2022, € 17.000,00 in de maanden januari en februari 2023 gezamenlijk).”
Vordering benadeelde partij
Vordering van de benadeelde partij […]
equality of arms. [4] In een tweetal arresten van 23 april 2024 heeft de Hoge Raad over deze verplichting nadere algemene opmerkingen gemaakt. [5] Het ging in die zaken over vorderingen van nabestaanden tot vergoeding van gederfd levensonderhoud. De Hoge Raad nam tot uitgangspunt dat de rechter zich ervan moet vergewissen dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij voldoende naar voren te brengen, maar dat deze verplichting doorgaans geen zelfstandige aandacht (in de motivering) van de strafrechter eist, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de partijen voor het naar voren brengen en onderbouwen van hun stellingen. Dit kan volgens de Hoge Raad onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld als het gaat om “een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig vast laat stellen”, zoals een vordering van nabestaanden tot vergoeding van gederfd levensonderhoud. Van de rechter mag dan worden verwacht “dat hij er blijk van geeft […] te hebben beoordeeld of beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te brengen, en, als dit aan de zijde van de verdachte niet zo is, of het eigen onderzoek van de rechter naar de toewijsbaarheid van de vordering daarvoor voldoende compensatie biedt.” [6]