Conclusie
2.Feiten en procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
eerste onderdeelkeert het middel zich tegen de beslissing van het hof met betrekking tot het conflictenrecht, dat wil zeggen de aanwijzing van het toepasselijke recht op de vordering van [A] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid van North and South c.s.
In zijn eerste grief tegen het eindvonnis klaagt [A] erover dat de rechtbank de vraag naar de bestuurdersaansprakelijkheid van North and South c.s. niet heeft beantwoord met correcte toepassing van het Poolse recht, zoals neergelegd in art. 299 van de Poolse Commercial Companies Code, maar met toepassing van het Nederlandse recht. Die grief slaagt. (rov. 3.1)
Weliswaar overweegt de rechtbank dat zij het Poolse recht zal toepassen, haalt zij dat recht aan zoals dat volgens een door [A] ingediende legal opinion geldt, maar daarna volgt in wezen een beoordeling van de onrechtmatigheid van het handelen van North and South c.s. naar Nederlands recht. Een concrete toets van het handelen (of nalaten) naar het volgens [A] toe te passen art. 299 van de Poolse Commercial Companies Code ontbreekt. (rov. 3.2)
Op grond van art. 10:2 BW moet de rechter conflictregels en het door die regels aangewezen recht ambtshalve toepassen. Deze regels vallen binnen het bereik van art. 25 Rv, dat de rechter opdraagt de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen. Het grievenstelsel in hoger beroep brengt mee dat de appelrechter in beginsel – behoudens in geval van rechtsregels van processuele openbare orde, wat niet geldt voor de hier toe te passen conflictregels – slechts tot ambtshalve toepassing van rechtsregels mag komen binnen het door de grieven ontsloten gebied. (rov. 3.3)
[A] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Pools recht van toepassing is. Maar doordat de grief van [A] over de wijze waarop de rechtbank het Poolse recht heeft toegepast (aan de hand van Nederlandse maatstaven) slaagt, moet het hof op grond van de positieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep toch (ambtshalve) beoordelen welk recht in deze zaak moet worden toegepast. Deze vraag gaat vooraf aan de wijze waarop het toepasselijk geoordeelde recht door de rechtbank is toegepast en behoort tot het door deze slagende grief ontsloten gebied. Uit het tussenvonnis blijkt dat van het partijdebat bij de rechtbank ook deel uitmaakte de vraag naar het toepasselijke recht. (rov. 3.4)
Op grond van art. 4 lid 3 Rome II [4] (jo. art. 10:159 BW) moet de vordering van [A] worden beoordeeld naar Nederlands recht. (rov. 3.5 t/m 3.8)
tweede onderdeelis voorgesteld onder de voorwaarde dat het eerste onderdeel geen doel treft. Het tweede onderdeel bevat klachten over ’s hofs beoordeling van de vordering van [A] naar Nederlands recht. Nu het eerste onderdeel slaagt, heeft [A] geen belang bij het tweede onderdeel.