ECLI:NL:HR:2015:838

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
14/02633
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over werkgeversaansprakelijkheid en beroepsziekte in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Chromaflo Technologies Europe B.V. (voorheen CPS Color Sittard B.V.) en een voormalige werknemer, aangeduid als [verweerder]. De zaak betreft werkgeversaansprakelijkheid in het kader van een beroepsziekte, specifiek het organisch psychosyndroom (OPS) en chronische toxische encefalopathie (CTE). De werknemer heeft van 1989 tot 2007 bij CPS gewerkt en stelt dat hij als gevolg van blootstelling aan oplosmiddelen tijdens zijn werkzaamheden lijdt aan OPS/CTE. De kantonrechter had de vordering van de werknemer afgewezen, maar het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft deze vordering alsnog toegewezen, omdat CPS onvoldoende had aangetoond dat zij geen tekortkomingen had in het nemen van maatregelen ter voorkoming van schadelijke blootstelling aan oplosmiddelen.

CPS heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat het hof de devolutieve werking van het hoger beroep heeft miskend. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat CPS' betwistingen over de blootstelling en de gevolgen daarvan opnieuw moeten worden beoordeeld, aangezien deze in de eerdere instantie onvoldoende zijn onderzocht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van alle relevante feiten en omstandigheden in arbeidsrechtelijke geschillen, vooral als het gaat om de aansprakelijkheid van werkgevers voor beroepsziekten.

Uitspraak

3 april 2015
Eerste Kamer
14/02633
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
CHROMAFLO TECHNOLOGIES EUROPE B.V., voorheen genaamd CPS Color Sittard B.V.
gevestigd te Sittard,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.J.G. Janssen,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als CPS en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 407409 CV EXPL 10-5591 van de kantonrechter te Maastricht van 18 mei 2011;
b. het arrest in de zaak HD 200.091.850/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft CPS beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van CPS heeft bij brief van 22 januari 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) CPS is leverancier van geavanceerde kleurenmengsystemen. Tot half 2007 had zij een vestiging in Sneek.
(ii) [verweerder], geboren op [geboortedatum] 1969, is van 9 januari 1989 tot 1 mei 2007 in dienst geweest bij (rechtsvoorgangers van) CPS op de locatie te Sneek.
(iii) Van 1989 tot 2002 heeft [verweerder] als operator verftapmachine gewerkt op de vulafdeling. Bij het verrichten van deze werkzaamheden werd [verweerder] blootgesteld aan oplosmiddelen.
(iv) Vanaf eind 2002 is [verweerder] aangesteld in de functie van “Employee Maintenance”.
3.2.1
[verweerder] stelt als gevolg van de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde blootstelling aan oplosmiddelen te lijden aan het organisch psychosyndroom (OPS), ook wel aangeduid als de schildersziekte, waarvan de wetenschappelijke aanduiding is chronische toxische encefalopathie (CTE). In deze procedure vordert hij op de voet van art. 7:658 BW schadevergoeding terzake van CPS.
3.2.2
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Op grond van een in opdracht van [verweerder] uitgevoerd onderzoek door het Solvent Team van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten oordeelde de kantonrechter dat ervan dient te worden uitgegaan dat [verweerder] lijdt aan OPS/CTE. De betwisting van dit feit door CPS oordeelde de kantonrechter onvoldoende. Ook achtte de kantonrechter onvoldoende door CPS betwist dat [verweerder] gedurende zijn arbeidsleven bij CPS ten minste voor de periode tot 2002 is blootgesteld aan oplosmiddelen, en dat dergelijke blootstelling kan leiden tot OPS/CTE. De kantonrechter stelde echter vast dat de blootstelling aan oplosmiddelen gedurende het gehele dienstverband van [verweerder] beneden de daarvoor geldende MAC-waarde is gebleven. Hij was daarom van oordeel dat CPS niet kan worden verweten onvoldoende maatregelen te hebben genomen ter voorkoming van (schadelijke) blootstelling aan die stoffen.
3.2.3
Het hof heeft de vordering van [verweerder] alsnog toegewezen omdat het van oordeel was dat CPS onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op geen enkel punt is tekortgeschoten in het nemen van maatregelen ter voorkoming van schadelijke blootstelling aan oplosmiddelen (rov. 4.9.3). Het hof heeft onder meer overwogen (in rov. 4.5.2):
“Het hof constateert dat geen grieven zijn gericht tegen de oordelen van de kantonrechter dat als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat [verweerder] lijdt aan OPS/CTE, dat [verweerder] gedurende zijn arbeidsleven bij CPS ten minste voor de periode tot 2002 blootgesteld is geweest aan gevaarlijke stoffen in de vorm van (vluchtige) oplosmiddelen en dat blootstelling aan oplosmiddelen kan leiden tot OPS/CTE. Deze oordelen staan in hoger beroep dan ook niet ter discussie.”
3.3.1
De klachten van het middel komen op het volgende neer. Door te overwegen als vermeld in rov. 4.5.2 heeft het hof de devolutieve werking van het hoger beroep miskend. Indien één van de grieven van appellant slaagt, moet de appelrechter alle door geïntimeerde in eerste aanleg aangevoerde stellingen opnieuw beoordelen, ook die welke in eerste aanleg zijn verworpen. CPS heeft in eerste aanleg betwist dat [verweerder] lijdt aan OPS/CTE, en dat de klachten van [verweerder] een gevolg zijn van de blootstelling aan oplosmiddelen bij zijn werkzaamheden in haar bedrijf. Het hof had deze verweren opnieuw moeten onderzoeken.
3.3.2
Het middel is gegrond. De geïntimeerde die in het dictum van het vonnis in eerste aanleg in het gelijk is gesteld, behoeft het verweer dat hij in eerste aanleg heeft gevoerd, maar dat door de rechter buiten behandeling is gelaten of is verworpen, niet door een incidenteel appel aan het oordeel van de appelrechter voor te leggen. De devolutieve werking van het appel brengt mee dat dit verweer alsnog dan wel opnieuw moet worden beoordeeld als een of meer grieven doel treffen en daarom opnieuw moet worden onderzocht of de vordering voor toewijzing vatbaar is. Dat is alleen anders in het (zich hier niet voordoende) geval dat dit verweer in hoger beroep is prijsgegeven.
Door te overwegen als vermeld in rov. 4.5.2 heeft het hof de vorenstaande regel miskend. Op grond van die regel had het hof immers in dit geval na te gaan of, gegeven de (door de kantonrechter onvoldoende geoordeelde en dus verworpen) betwistingen door CPS, voldoende is komen vast te staan dat [verweerder] lijdt aan OPS/CTE, en dat de oplosmiddelen waaraan [verweerder] is blootgesteld bij CPS, tot diens OPS/CTE hebben geleid.
3.3.3
[verweerder] betoogt in cassatie dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat beide betwistingen door CPS ongegrond zijn. Dit betoog faalt. CPS heeft op de in het middel genoemde vindplaatsen aangevoerd dat uit de door [verweerder] overgelegde producties (brieven) niet (voldoende) duidelijk blijkt van een en ander. Zij heeft daarom aangedrongen op een deskundigenbericht. De beoordeling van deze betwistingen vergt een onderzoek van feitelijke aard waarvoor in cassatie geen plaats is.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 februari 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van CPS begroot op € 928,70 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
3 april 2015.