Uitspraak
wonende te [woonplaats], Italië,
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
€ 7.015,-- bruto per maand.
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
26 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van een echtscheiding en de vaststelling van partneralimentatie. De man en de vrouw, die in 1998 met elkaar getrouwd waren, hebben hun huwelijk op 13 juni 2016 ontbonden. De vrouw verzocht om een partneralimentatie van € 7.015,- bruto per maand en om afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding. De rechtbank Amsterdam had de verzoeken van de vrouw afgewezen, maar het hof Amsterdam oordeelde dat de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 7.015,- bruto per maand verschuldigd was en dat hij een bedrag van € 96.033,28 aan de vrouw moest betalen. De man heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof de devolutieve werking van het hoger beroep heeft miskend. De man had in eerste aanleg verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte partneralimentatie, maar het hof had niet vastgesteld dat de man zijn verweer in hoger beroep had prijsgegeven. De Hoge Raad oordeelde dat het hof gehouden was om de toewijsbaarheid van de door de vrouw verzochte partneralimentatie opnieuw te beoordelen en daarbij alle door de man in eerste aanleg naar voren gebrachte stellingen en verweren over de behoefte van de vrouw in overweging te nemen. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing.