ECLI:NL:RBOVE:2022:4128

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
C/08/275692 / HA ZA 22-4
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale handelsgeschil over onbetaalde facturen en toepasselijk recht

In deze zaak heeft een Poolse eenmanszaak, aangeduid als [eiser], een koopovereenkomst gesloten met North to South B.V. voor de levering van 1.410.000 mondmaskers. De totale koopprijs bedroeg € 634.500, maar North to South heeft slechts € 70.000 betaald. Na een verstekvonnis dat North to South veroordeelde tot betaling van het resterende bedrag, heeft North to South verzet aangetekend, maar dit verzet werd ongegrond verklaard. De Poolse leverancier heeft vervolgens North and South Holding B.V. en de bestuurder [woonplaats] aangesproken op basis van hun aansprakelijkheid voor de niet-nakoming van de betalingsverplichtingen door North to South. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Poolse recht van toepassing is op de onrechtmatige daad, maar dat de eiser zijn vordering heeft gegrond op Nederlands recht. De rechtbank heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om de grondslag van zijn vordering naar Pools recht te omschrijven, waarna North and South Holding c.s. de mogelijkheid krijgt om hierop te reageren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/275692 / HA ZA 22-4
Vonnis van 10 augustus 2022
in de zaak van
[eiser], eenmanszaak naar Pools recht
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiser,
advocaat mr. J.M. Wolfs te Maastricht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NORTH AND SOUTH HOLDING B.V.,
gevestigd te Hengelo,
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. O.A. van Oorschot te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [eiser] en North and South Holding en [woonplaats] genoemd worden. North and South Holding en [woonplaats] zullen gezamenlijk North and South Holding c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 maart 2022,
  • de aanvullende producties van [eiser],
  • de mondelinge behandeling van 8 juni 2022, die plaatsgevonden heeft met gebruikmaking van Teams en ter gelegenheid waarvan namens [eiser] spreekaantekeningen in het geding gebracht zijn.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling is van de zijde van [eiser], zoals afgesproken tijdens de mondelinge behandeling, een zogenoemde “ Power of Attorney” overgelegd. Vervolgens is de zaak enige tijd aangehouden geweest, waarin partijen hebben getracht tot een minnelijke regeling te komen. Daarin zijn partijen niet geslaagd, waarna vonnis is bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een eenmanszaak. North and South Holding is bestuurder en enig aandeelhouder van North to South B.V. (hierna: North to South). Enig aandeelhouder van North and South Holding is de Stichting Administratiekantoor North and South. [woonplaats] is bestuurder van North and South Holding. [woonplaats] is de bestuurder van de Stichting Administratiekantoor North and South en houder van 100% van de uitgegeven certificaten.
2.2.
Op 27 april 2020 hebben [eiser] en North to South een koopovereenkomst gesloten waarbij [eiser] 1.410.000 mondmaskers aan North to South verkocht heeft tegen betaling van een bedrag van € 634.500,00. [eiser] heeft de mondmaskers geleverd. North to South heeft slechts € 70.000,00 van de koopprijs voldaan.
2.3.
Bij verstekvonnis van 9 december 2020 heeft deze rechtbank North to South veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 564.500,00 met rente, van buitengerechtelijke kosten met rente en van beslag- en proceskosten.
2.4.
North to South heeft verzet tegen het vonnis ingesteld. Bij vonnis in verzet van
7 juli 2021 heeft deze rechtbank onder meer het verzet ongegrond verklaard en het verstekvonnis van 9 december 2020 bevestigd. De rechtbank heeft de vordering in reconventie van North to South afgewezen en North to South in conventie veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure en in reconventie in de proceskosten.
2.5.
[eiser] is er niet in geslaagd de vonnissen van 9 december 2020 en van 7 juli 2021 te executeren.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad,
I. North and South Holding c.s. hoofdelijk veroordeelt, des dat wanneer de een zal hebben betaald, de ander zal zijn bevrijd te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het bedrag van € 564.500,-, te vermeerderen met, primair, de wettelijke handelsrente, subsidiair de wettelijke rente, zowel primair als subsidiair te berekenen vanaf 19 mei 2019 (zijnde de dag nadat de uiterlijke betalingstermijnen van de factuur is verstreken), subsidiair vanaf 3 september 2020 (conform de sommatiebrief van 2 september 2020 aan North to South die als productie 6 is overgelegd), meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tegen North to South (26 oktober 2020), tot aan de dag der algehele voldoening;
II. North and South Holdingc.s. hoofdelijk veroordeelt, des dat wanneer de een zal hebben betaald, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 4.597,50 die [eiser] in het kader van het verhalen van haar vordering op North to South heeft gemaakt. Deze kosten dienen te worden vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tegen North to South (26 oktober 2020), tot aan de dag der algehele voldoening;
III. ten aanzien van het gevorderde onder I en II te bepaalt dat wanneer en in zoverre North to South die schade al dan niet gedeeltelijk zal hebben voldaan, North and South Holding c.s. ten aanzien van het alsdan door North to South betaalde bevrijd zullen zijn van hun vergoedingsplicht;
IV. North and South Holding c.s. hoofdelijk veroordeelt, des dat wanneer de een zal hebben betaald, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over het gevorderde onder I en II, te berekenen vanaf primair 30 maart 2021 (zijnde de dag nadat de uiterlijke betalingstermijn uit de sommatiebrief van
22 maart 2021 was verstreken), subsidiair vanaf 15 december 2021 (zijnde de dag nadat de uiterste betalingsdatum uit de sommatiebrieven van 7 december 2021 was verstreken) en meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
V. North and South Holding c.s. hoofdelijk veroordeelt , des dat wanneer de een zal hebben betaald, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van de p.m. buitengerechtelijke incassokosten die [eiser] heeft gemaakt ten aanzien het verhalen van de schade op North and South Holding c.s.;
VI. North and South Holding c.s. hoofdelijk veroordeelt, des dat wanneer de een zal hebben betaald, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van de kosten van deze procedure, alsmede de gebruikelijke nakosten.
3.2.
[eiser] grondt zijn vordering op het volgende. North to South komt haar betalingsverplichting uit de met [eiser] gesloten overeenkomst niet na. Zowel North and South Holding als [woonplaats] is op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van het niet-nakoming van de betalingsverplichting uit de overeenkomst met [eiser] door North to South. North and South Holding en [woonplaats] zijn als bestuurders eveneens aansprakelijk voor de schade omdat hun twee persoonlijke en ernstige verwijten te maken vallen. Zij hebben de betaling door North to South opgehouden en de verhaalsmogelijkheden van [eiser] gefrustreerd. Sprake is geweest van betalingsonwil. Op die manier hebben zij bewerkstelligd dat North to South geen gevolg zou geven aan de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [eiser]. Daarnaast zijn North and South Holding als bestuurder en [woonplaats] als indirect bestuurder namens North to South een overeenkomst met [eiser] aangegaan, terwijl zij daarbij wisten, althans in alle redelijkheid behoorden te weten, dat North to South haar verplichtingen uit de overeenkomst niet zou kunnen nakomen en evenmin verhaal zou bieden.

4.Het verweer

4.1.
North and South Holding c.s. heeft de vordering van [eiser] betwist. Volgens North en South Holding c.s. is geen sprake van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Die onmacht is ontstaan, doordat North to South er niet in geslaagd is de mondmaskers te verkopen. Daarnaast is het niet zo dat North and South Holding c.s. bij het aangaan van de overeenkomst door North to South met [eiser] wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat North to South niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Bij het aangaan van die overeenkomst had North and South Holding c.s. het volste vertrouwen dat de mondmaskers in Nederland verkocht konden worden, zodat North to South aan haar betalingsverplichtingen jegens [eiser] kon voldoen. Voor aansprakelijkheid van North and South c.s. bestaat dan ook geen grond. North and South Holding c.s. verzoekt de rechtbank om, uitvoerbaar bij voorraad, alle vorderingen van [eiser] af te wijzen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
Deze zaak heeft internationale aspecten, nu [eiser] een in Polen gevestigde eenmanszaak is, terwijl North and South Holding en [woonplaats] een in Nederland (Hengelo, Overijssel) gevestigde vennootschap onderscheidenlijk een in Nederland ([woonplaats]) woonachtige natuurlijke persoon is.
5.2.
De Nederlandse rechter is bevoegd van deze zaak kennis te nemen op grond van artikel 4, eerste lid, van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), dat bepaalt dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen worden voor de gerechten van die lidstaat. Op grond van
artikel 99 Rv is deze rechtbank bevoegd om van de zaak gericht tegen North and South Holding kennis te nemen en op grond van artikel 107 Rv ook van de zaak voor zover gericht tegen [woonplaats].
5.3.
North and South Holding c.s. heeft erop gewezen dat artikel 1, tweede lid onder d, van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) bepaalt dat uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening onder meer zijn niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit het recht inzake vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen die zien op de persoonlijke aansprakelijkheid van de vennoten en de leden van organen voor de schulden van de vennootschap, vereniging of rechtspersoon. Daar is in deze zaak sprake van. [eiser] heeft dat ook niet betwist. Op grond van artikel 10:159 BW zijn de bepalingen van die verordening echter van overeenkomstige toepassing op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van de verordening en de ter zake geldende verdragen vallen en die als onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt.
5.4.
Artikel 4 van de onder 5.3 genoemde verordening bevat de algemene regel voor het bepalen van het toepasselijk recht. Volgens het eerste lid is van toepassing op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Omdat de schade die [eiser] stelt geleden te hebben bestaat uit het gedeelte van de koopprijs voor de mondmaskers dat hij niet ontvangen heeft, terwijl hij in Polen gevestigd is en de koopprijs op zijn in Polen aanhouden bankrekening had moeten ontvangen doet de schade zich voor in Polen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat Nederlands recht van toepassing is, omdat North and South c.s. alle handelingen, waaruit haar onrechtmatige handelen bestaat in of vanuit Nederland verricht heeft. De rechtbank begrijpt dat [eiser] hiermee betoogt dat de uitzondering van artikel 4, derde lid, van voornoemde verordening zich voordoet, inhoudende dat indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band met een ander land dan het door het eerste lid aangewezen land, het recht van dat andere land van toepassing is. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. De plaats van het in de visie van [eiser] onrechtmatig handelen van North and South Holding c.s. bij het aangaan van de overeenkomst met [eiser] door North to South dan wel bij het frustreren van de betaling door North to South aan [eiser] is niet beslissend voor het vaststellen van het toepasselijk recht. Artikel 4 van voornoemde verordening bepaalt immers dat niet de plaats van schadeveroorzakende gebeurtenis, maar de plaats waar de schade zich voordoet beslissend is op dit punt. De omstandigheid dat North and South Holding c.s. alle handelingen, waaruit haar onrechtmatig handelen in of vanuit Nederland verricht heeft kan dus geen reden zij om aan te nemen dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band met Nederland dan met Polen heeft. De rechtbank voegt daaraan toe dat ook geen sprake is van een nauwere band met Nederland die berust op een reeds bestaande, nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen partijen zoals een overeenkomst. Als uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of een overeenkomst de vereiste, nauw met de onrechtmatige daad samenhangende band oplevert geldt dat daar slechts sprake van is indien die overeenkomst gesloten is tussen dezelfde partijen als de partijen in de zaak die ziet op de onrechtmatige daad. In dit geval is de relevante overeenkomst echter gesloten tussen [eiser] en North to South, terwijl [eiser] in deze zaak anderen, te weten North and South Holding c.s. aansprakelijk stelt.
5.5.
Het voorgaande brengt met zich mee dat het Poolse recht van toepassing is op de onrechtmatige daad, waarvan [eiser] stelt dat North and South Holding c.s. deze gepleegd heeft. [eiser] heeft zijn vordering echter geheel gegrond op het Nederlands recht, zoals blijkt uit wat hiervoor onder 3.2. vermeld is. De rechtbank dient echter de vordering in al haar onderdelen te beoordelen naar Pools recht. [eiser] dient daarom een nadere onderbouwing van zijn vordering te geven door daarvan en dus ook van de aansprakelijkheid van North and South Holding c.s. de grondslag naar Pools recht te omschrijven. Daartoe zal de rechtbank [eiser] in de gelegenheid te stellen. Daarna zal North and South Holding c.s. de mogelijkheid krijgen om daarop te reageren. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
- verwijst de zaak naar de rol van
7 september 2022voor het nemen van een akte door [eiser], waarin deze omschrijft wat de grondslag is naar Pools recht van zijn vordering in al haar onderdelen;
- bepaalt dat North and South Holding c.s. vier weken na het nemen van voornoemde akte daar bij akte op kan reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: