ECLI:NL:PHR:2025:169

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
24/01034
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werkgeversaansprakelijkheid en burn-out: stelplicht- en bewijslastverdeling in arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de werkneemster, werkzaam bij Samsung Electronics Air Conditioner Europe B.V., een rechtszaak aangespannen tegen haar werkgever wegens werkgeversaansprakelijkheid in verband met een burn-out. De werkneemster stelt dat haar burn-out het gevolg is van ongezonde werkomstandigheden, waaronder pesterijen door haar manager en een gebrek aan adequate ondersteuning door Samsung. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van de werkneemster afgewezen, met de overweging dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster onder schadelijke omstandigheden heeft gewerkt. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de werkneemster niet voldoende feiten heeft aangedragen die de stelling dat haar burn-out door de werkomstandigheden is veroorzaakt, onderbouwen. Het hof heeft de arbeidsrechtelijke omkeringsregel toegepast, maar geconcludeerd dat de werkneemster niet heeft aangetoond dat er sprake was van schadelijke werkomstandigheden. De werkneemster heeft cassatie ingesteld, maar het cassatiemiddel is verworpen. De Hoge Raad bevestigde dat de werkgever niet aansprakelijk is, omdat de werkneemster niet heeft bewezen dat haar klachten het gevolg zijn van de werkomstandigheden.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01034
Zitting7 februari 2025
CONCLUSIE
S.D. Lindenbergh
In de zaak
[de werkneemster] ,
tegen
Samsung Electronics Air Conditioner Europe B.V.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als
de werkneemster(eiseres tot cassatie) respectievelijk
Samsung(verweerster in cassatie).

1.Inleiding

De werkneemster stelt dat zij een
burn-outen depressie heeft gekregen door de werkomstandigheden bij Samsung, haar voormalige werkgeefster. Die zouden eruit hebben bestaan dat de werkneemster door haar manager is gepest, vernederd en geïntimideerd, dat het onderzoek over haar klacht daarover onzorgvuldig is uitgevoerd, en dat Samsung niet goed is omgegaan met haar arbeidsongeschiktheid. In deze procedure stelt de werkneemster Samsung aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door haar geleden en nog te lijden schade. Het hof heeft, evenals de rechtbank, de vorderingen afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid, dat Samsung bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden haar zorgplicht dienaangaande ook niet heeft geschonden, en dat Samsung ook overigens haar zorgplicht jegens de werkneemster niet heeft geschonden. In cassatie klaagt de werkneemster dat het hof het beoordelingskader van art. 7:658 BW heeft miskend, althans dat het hof op onjuiste dan wel onbegrijpelijke wijze toepassing heeft gegeven aan de zgn. ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’. Volgens het middel heeft het hof verder nagelaten te beoordelen of de door de werkneemster aangevoerde schadelijke werkomstandigheden in onderling verband en samenhang bezien maken dat sprake is van een zorgplichtschending door Samsung, dan wel dat Samsung in strijd met goed werkgeverschap of onrechtmatig heeft gehandeld. In het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep klaagt Samsung dat het hof ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat de werkneemster in hoger beroep nog steeds haar art. 7:611 BW vorderingsgrondslag baseerde op dezelfde feiten als haar art. 7:658 BW vorderingsgrondslag en dat zij art. 6:162 BW als zelfstandige vorderingsgrondslag naast art. 7:658 BW handhaafde. Volgens het middel heeft het hof aldus de negatieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep miskend.

2.Feiten

In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten, die zijn ontleend aan randnummers 3.1 t/m 3.23 van het bestreden arrest. [1]
2.1
De werkneemster is op 15 september 2017 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij Samsung in dienst getreden in de functie van
Head of Product Managementtegen een salaris van afgerond € 9.728,-- bruto per maand exclusief emolumenten voor 40 uur per week. Zij rapporteerde tot 1 februari 2019 rechtstreeks aan [betrokkene 1] (hierna:
[betrokkene 1]), destijds
CEOen leidinggevende van de divisie
Sales & Marketingvan Samsung.
2.2
Samsung houdt zich bezig met de Europese verkoop van
airconditionings,
climate systemsen aanverwante producten en diensten. Samsung, onderdeel van het wereldwijde Samsung-concern, is in 2017 opgericht en is gevestigd op Schiphol.
2.3
De werkneemster woont in België maar heeft haar werkzaamheden steeds verricht vanuit het kantoor van Samsung op Schiphol, waar zij doordeweeks op kosten van Samsung in een hotel verbleef.
2.4
In artikel 3.15 van het personeelshandboek van Samsung, dat onderdeel is van de arbeidsovereenkomst, staat dat iedere werknemer die slachtoffer is van geweld, pesterijen of seksuele intimidatie, contact kan opnemen met een onpartijdige ‘
counsellor’. Verder wordt in het artikel verwezen naar de bijgevoegde ‘
Flowchart Mobbing’, waarin de verschillende processtappen staan. Onderdeel van het handboek is ook een
Code of Conduct, waarin staat dat de werknemers van Samsung moeten bijdragen aan een veilige en gezonde werkomgeving en zich moeten onthouden van gedrag dat een veilige en gezonde werkomgeving kan ondermijnen, zoals intimidatie, discriminatie of vriendjespolitiek.
2.5
In een gesprek op 31 mei 2018 heeft [betrokkene 1] de werkneemster aangesproken op haar (stijl van) communiceren intern en extern en samenwerking, die door sommigen als vernederend en aanvallend werd ervaren. In de gespreksbevestiging van 5 juni 2018 is de werkneemster met klem verzocht haar houding en in- en externe communicatie te veranderen. Ook in het beoordelingsgesprek over 2018 zijn kritische kanttekeningen geplaatst bij de aspecten communicatie en samenwerking.
2.6
In een e-mail van 12 december 2018 heeft [betrokkene 1] alle managers, waaronder de werkneemster, bericht dat hij een nieuwe functie zal gaan bekleden bij het hoofdkantoor van Samsung in Zuid-Korea. Hij liet weten dat hij weinig concrete veranderingen voor de aansturing van de werkzaamheden in Nederland verwachtte, aangezien hij zijn nieuwe positie zou gaan combineren met zijn huidige functie.
2.7
In een gesprek op 21 december 2018 heeft [betrokkene 1] de werkneemster verteld dat zij en haar team per 1 januari 2019 niet langer aan hem zouden rapporteren, maar aan [betrokkene 2] (hierna:
[betrokkene 2]), de
Vice President Customer Services, Pre-Sales and Business Development, omdat het toch niet mogelijk/wenselijk was twee functies te combineren. [betrokkene 2] was bij dit gesprek aanwezig.
2.8
De werkneemster heeft in dit gesprek en in een e-mail van 22 december 2018 haar ongenoegen geuit over het feit dat zij voortaan aan [betrokkene 2] in plaats van aan [betrokkene 1] zou moeten rapporteren:
“By not following a basic employment etiquette of conducting a one-to-one meeting to explain your intention for organization changes, you have demeaned yourself professionally. (…). You are very well aware that we work to move forward in our professional lives, and not step backwards. As I understand, the proposed change in reporting line for Product management is a step-down for me in hierarchy and authority. (…) Because of the manner in which you set up today’s meeting, we ended it unproductive and mutually insensitive. Anyhow, if your verbal communication of today was a final decision, I expect a formal letter from you with the intended change in organization and reporting line.”
2.9
Op 4 januari 2019 hebben [betrokkene 1] en de werkneemster nog een keer over de wijziging in de rapportagelijn gesproken. De werkneemster heeft daartegen toen opnieuw bezwaar gemaakt. In een gesprek op 10 januari 2019 heeft zij haar bezwaren tegen de wijziging ook met de toenmalige
HR Business Partnervan Samsung gedeeld.
2.1
In de avond van 17 januari 2019 hebben [betrokkene 2] en de werkneemster op verzoek van [betrokkene 2] met elkaar gesproken over de wijziging in de rapportagelijnen en het feit dat de werkneemster haar team hierover nog niet had geïnformeerd.
2.11
Bij e-mailbericht van 21 januari 2019 heeft de werkneemster naar aanleiding van het gesprek met [betrokkene 2] op 17 januari 2019 een klacht over hem ingediend bij het toenmalige (interim) Hoofd
HRen de
CFOvan Samsung:
“(…) On 17th January 2019 evening 19:30 when I was leaving the office, [ [betrokkene 2] ] stopped me on my way out, and requested my time. Although I mentioned I was in a hurry to leave so I can take my medicines on time, he insisted to speak with me immediately. In the meeting room on 5th floor, he confronted me and asked if I informed my team about the reporting line change to him. I replied NO, and said I cannot make any such communication to my team without a formal company decision explaining the change. [ [betrokkene 2] ] threatened me that if I do not inform the PM team, he will do so himself without me. (…) [ [betrokkene 2] ] threatened that my reporting line change to him has already been decided (?), and bullied me to share what I discussed with [ [betrokkene 1] ]. I refused to share details of my confidential meeting with [ [betrokkene 1] ] who is officially my manager. [ [betrokkene 2] ] then aggressively stated that if I don’t share the details, he will find out himself from [ [betrokkene 1] ].
I believe that as an employee of Samsung, I should not have to face such aggression and bullying tactics from a person of higher authority (…).”
2.12
Op 22 januari 2019 heeft het Hoofd
HReen gesprek met de werkneemster gehad, waarin de klachtenregeling van Samsung met haar is besproken. Daarbij is het verschil toegelicht tussen een informele en een formele klachtafhandeling, waarbij de informele route bestaat uit interviews met de werkneemster en [betrokkene 2] , gehouden door
HRen
Legaldie als vertrouwenspersoon zijn aangewezen, en de formele route uit interviews met alle betrokken partijen, waarbij alles schriftelijk wordt vastgelegd en er een ‘
external counsel’ kan worden betrokken. In de e-mail van 23 januari 2019, waarin het voorgaande aan de werkneemster is bevestigd, is ook vermeld dat de communicatie over de wijziging van de rapportagelijnen nog even zou worden uitgesteld.
2.13
Op 23 januari 2019 heeft de werkneemster laten weten dat zij kiest voor een formele klachtafhandeling. Het Hoofd
HRheeft diezelfde dag aan de werkneemster bevestigd dat het formele traject in gang zou worden gezet, met als eerste stap een interview tussen de werkneemster, het Hoofd
Legalen het Hoofd
HR.
2.14
Op 24 januari 2019 heeft het interview tussen de werkneemster, het Hoofd
HRen het Hoofd
Legalplaatsgevonden. De werkneemster heeft in het interview aangegeven dat er meer incidenten met [betrokkene 2] zijn geweest die voor haar aanleiding waren een klacht tegen hem in te dienen. Op verzoek van het Hoofd
HRen het Hoofd
Legalheeft de werkneemster op 4 februari 2019 die (vijf) eerdere incidenten op papier gezet.
2.15
Bij e-mail van 5 februari 2019 heeft [betrokkene 1] de werkneemster bericht dat de wijziging in rapportagelijnen die week aan de organisatie gecommuniceerd zou worden:
“(…) To us, your complaint seems to mainly relate to actions from [ [betrokkene 2] ] where he had a different opinion, interfered with business areas that are in your view your sole responsibility, or enquired about information that you did not want to share. Although it is clear that there were some disagreements between the two of you, in our view the majority are disagreements that may occur within a business, even if perceived otherwise by you. We think these situations should be looked into, but we are not convinced at this moment that these are of such a level that it should affect the board decision. We also considered that further postponing the organization change is bad for the company, [ [betrokkene 2] ’] alleged actions did not seem to be aimed at you as a person or against your wellbeing, there have not been any similar complaints about [ [betrokkene 2] ] before, and of course that until proven otherwise we assume a person is innocent (unless there are exceptional circumstances). All of this brings me to the conclusion that we are now going to announce the organization change, while the complaint and any further discussion about your objections can be dealt with in parallel. (…)”
2.16
Op 7 februari 2019 heeft de werkneemster zich ziekgemeld. Zij is vervolgens (onafgebroken) volledig arbeidsongeschikt geweest.
2.17
Op 8 februari 2019 heeft Samsung de organisatie geïnformeerd over de wijziging van de rapportagelijnen.
2.18
Op 7 en 18 februari 2019 is de werkneemster gevraagd om tijdens haar ziekte ‘
approvals’ aan [betrokkene 2] door te sturen. Omdat de werkneemster hieraan geen gehoor gaf, heeft [betrokkene 2] haar in een e-mail van 5 maart 2019 nogmaals gevraagd dit te doen en daarbij vermeld de aanpassing door
ITte laten verrichten als zij daartoe door haar ziekte niet in staat was. De werkneemster heeft deze e-mail van [betrokkene 2] op 7 maart 2019 doorgestuurd aan [betrokkene 1] en hem bericht:
“(…) This action on his part also validates my complaint against him, if you can take note of his tone and ultimatum to a sick colleague without the least human consideration. Let me remind you that on 21st December 2018 and on 4th January 2019 I unambiguously stated my disagreement to you regarding your proposed change to my reporting line to [ [betrokkene 2] ]. I did not accept to report to [ [betrokkene 2] ] due to his intimidation and harassment towards me at work (…). Following that, I faced another bullying incident from [ [betrokkene 2] ], which I reported to the HR Department through a formal complaint. (…). The intimidation and harassment at work has inflicted damage upon me that has led to health issues and incapacity to work. Under these circumstances, I am changing the delegation of authority to you as my manager. (…)”
2.19
In reactie op deze e-mail heeft [betrokkene 1] diezelfde dag aan de werkneemster geschreven dat de wijziging van de rapportagelijn een besluit van het bestuur is dat al is ingevoerd en dat de werkneemster niet het recht heeft dit besluit af te wijzen of haar eigen manager te kiezen.
2.2
Na de ziekmelding van de werkneemster heeft het Hoofd
HRhaar op 11 februari 2019 laten weten dat de arbodienst van Samsung, Arboned, telefonisch contact zou opnemen. Nadat Arboned de werkneemster had uitgenodigd voor een afspraak op 27 februari 2019 in Den Haag, heeft zij het hoofd
HRbij e-mail van 25 februari 2019 laten weten dat zij door een bedrijfsarts uit haar woonplaats moet worden gezien. Het Hoofd
HRheeft hierop op 27 februari 2019 geantwoord dat zij zich niet had gerealiseerd dat de werkneemster niet in staat was te reizen en dat zij een telefonische afspraak met de bedrijfsarts zou regelen. Zij heeft daarbij erop gewezen dat de werkneemster verplicht was medewerking te verlenen aan de arbodienst. Bij e-mail van 28 februari 2019 heeft de werkneemster zich expliciet op het standpunt gesteld dat zij een grensarbeider is en daarom het recht heeft door een arts in België te worden gezien. Nadat Samsung op 11 maart 2019 nogmaals, een disciplinaire maatregel in het vooruitzicht stellend, heeft aangedrongen op een telefonisch contact met Arboned, heeft de advocaat van de werkneemster Samsung bij brief van 29 maart 2019 gemaand de rechten van de werkneemster als grensarbeider te erkennen. Deze advocaat heeft tevens te kennen gegeven dat het opstellen en uitwisselen van een Plan van Aanpak in verband met de gezondheidstoestand van de werkneemster alleen schriftelijk kon plaatsvinden. Verder heeft zij laten weten dat de re-integratie op dat moment de meeste urgentie had:
“(…) het is in het belang van beide partijen dat de re-integratie wordt vlot getrokken, zodat cliënte zich volledig op haar herstel kan richten en haar gezondheid niet nog verder schade wordt toegebracht. Op een later moment, namelijk zodra de gezondheid van mijn cliënte dat weer toelaat, zal dan vervolgens de kwestie ter zake de wijziging van de leidinggevende aan wie cliënte voortaan volgens u verantwoording moet afdragen, als ook de tegen voornoemde leidinggevende ingediende formele klacht moeten worden opgelost. Gelet op de broze gezondheidstoestand van cliënte kan ik hier vooralsnog niet nader op ingaan (…) Ik vertrouw op uw begrip hiervoor (…).”
Samsung heeft het grensarbeiderschap van de werkneemster op 2 april 2019 erkend.
2.21
Certimed, de in België bevoegde instantie, heeft op 14 juni 2019 en 29 juni 2020 geoordeeld dat de werkneemster volledig arbeidsongeschikt is.
2.22
Na twee jaar ziekte heeft Samsung per 7 februari 2021 de loonbetaling aan de werkneemster stopgezet en het UWV toestemming verzocht de arbeidsovereenkomst met de werkneemster op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Dit verzoek is door het UWV afgewezen. Op verzoek van de werkneemster is haar dienstverband met Samsung per 1 april 2022 beëindigd.
2.23
In een schriftelijke verklaring van 24 februari 2021 heeft [betrokkene 2] verklaard dat het gesprek met de werkneemster op 17 januari 2019 ongeveer vijf minuten heeft geduurd, dat hij de werkneemster tijdens het gesprek niet geïntimideerd heeft, dat hij niet de indruk had dat de werkneemster zich bedreigd of geïntimideerd voelde en dat hij in zijn 29-jarige carrière nooit eerder klachten heeft gehad over pesterijen, intimidatie of oneerlijke behandeling van medewerkers. In een aanvullende verklaring van 18 september 2023 heeft [betrokkene 2] verklaard dat
Legalen
HRhem kort na 21 januari 2019 hebben geïnformeerd over de klacht van de werkneemster en dat zij hebben aangekondigd dat hij daarover formeel zou worden gehoord. Hij heeft verder vermeld dat hij is geïnformeerd over de aanvullende klachten en dat hem is medegedeeld dat het onderzoek zou worden voortgezet als de werkneemster weer in staat was daaraan deel te nemen.

3.Procesverloop

In eerste aanleg

3.1
Bij inleidende dagvaarding van 11 december 2020 heeft de werkneemster Samsung gedagvaard voor de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna:
de kantonrechter). De werkneemster heeft gevorderd dat de kantonrechter:
- voor recht verklaart dat Samsung op grond van art. 7:658 BW, art. 7:611 BW of art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade en Samsung veroordeelt tot betaling van die schade, nader op te maken bij staat;
- Samsung veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ter hoogte van € 20.000,-- netto;
- Samsung veroordeelt tot betaling van de door haar gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid; en
- Samsung veroordeelt tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
De werkneemster heeft aan haar vorderingen
primairten grondslag gelegd dat haar ziekte een rechtstreeks gevolg is van de werkomstandigheden en dat Samsung haar zorgplicht heeft geschonden, zodat Samsung op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade. De werkneemster heeft
subsidiairaan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Samsung aansprakelijk is op grond van art. 7:611 BW doordat Samsung niet als goed werkgever heeft gehandeld door (i) haar te verplichten om nauw met [betrokkene 2] samen te werken ondanks duidelijk kenbaar gemaakte bezwaren, (ii) haar niet serieus te nemen in haar klachten, (iii) geen Ondernemingsgraad in te stellen, (iv) geen (onafhankelijke) vertrouwenspersoon te benoemen, (v) de
Flowchart Mobbingniet te volgen, (vi) het formele onderzoek niet af te ronden, (vii) de vertrouwelijkheid te schenden door [betrokkene 1] in de klachtafhandeling te betrekken, (viii) van haar te verlangen dat zij één op één het gesprek met [betrokkene 2] zou aangaan, (ix) haar tegen te werken in het proces rondom haar ziekmelding, en (x) de bedrijfsarts niet te informeren over de status als grensarbeider. De werkneemster heeft
meer subsidiairaan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Samsung aansprakelijk is op grond van art. 6:162 BW, omdat Samsung onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de
reporting line changeondanks bezwaren van de werkneemster door te zetten, het formele onderzoek niet af te ronden en de werkneemster te verplichten zelf het gesprek met [betrokkene 2] aan te gaan. [2]
3.3
Samsung heeft verweer gevoerd. Zij heeft, samengevat, aangevoerd dat van een causaal verband tussen de arbeidsomstandigheden bij haar en de gezondheidsklachten die de werkneemster stelt te ervaren, niet is gebleken, dat bovendien van schadelijke of ongezonde arbeidsomstandigheden bij Samsung geen sprake is geweest, en dat Samsung ook haar zorgplicht voor een veilige werkomgeving niet heeft geschonden. [3]
3.4
Bij eindvonnis van 14 juli 2021 heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en de werkneemster veroordeeld in de proceskosten. [4]
3.5
De kantonrechter heeft eerst beoordeeld of Samsung aansprakelijk is op grond van art. 7:658 BW. Onder het kopje ‘
Is Samsung aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW? Nee’ heeft de kantonrechter het volgende tot uitgangspunt genomen:
“5.3. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is een werkgever tegenover een werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij zijn zorgplicht als bedoeld in lid 1 van dat artikel is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De Hoge Raad heeft beslist dat artikel 7:658 BW ook van toepassing is bij psychische schade. [5]
5.4.
Hieruit volgt in beginsel dat de werknemer die de werkgever aansprakelijk wil stellen, in de eerste plaats dient te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat hij de schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden (causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade). Indien dit vast komt te staan, dient de werkgever vervolgens te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij heeft voldaan aan zijn verplichting om voor een veilige werkplek en gezonde arbeidsomstandigheden te zorgen.
5.5.
Wanneer echter de werknemer stelt en bewijst dat i) de werkzaamheden zijn verricht onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en ii) de gezondheidsklachten daardoor kunnen zijn veroorzaakt, dan wordt het causaal verband tussen de gezondheidsschade en de werkzaamheden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn ter voorkoming van de blootstelling aan de schadelijke werkomstandigheden. Voor toepassing van deze arbeidsrechtelijke omkeringsregel is geen plaats wanneer het verband tussen de gezondheidsschade en de schadelijke werkomstandigheden te onzeker of te onbepaald is. [6]
5.6.
De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat psychische klachten, zoals burn-out en depressie, multifactorieel van aard zijn en sterk individueel bepaald. Zo kan de oorzaak van deze multi-causale ziektes ook zijn gelegen in privéomstandigheden, zoals persoonlijke aanleg van de werknemer of andere niet aan het werk gerelateerde omstandigheden. De werknemer die stelt dat zijn burn-outklachten zijn veroorzaakt door het werk, zal daarom óók feiten en omstandigheden met betrekking tot zijn werksituatie moeten stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat zijn klachten daardoor en niet door iets anders zijn ontstaan. Wanneer immers sprake is van een volstrekt normale werksituatie en een werknemer niettemin klachten krijgt, kan niet gezegd worden dat deze klachten door de werksituatie zijn veroorzaakt. [7] [8]
3.6
De kantonrechter heeft vervolgens beoordeeld of en in hoeverre sprake was van de door de werkneemster gestelde schadelijke werkomstandigheden (r.o. 5.7 t/m 5.17). [9] De kantonrechter heeft in r.o. 5.8 overwogen dat de werkneemster zich op het standpunt stelt dat haar ziekte een rechtstreeks gevolg is van de gebeurtenissen bij Samsung en dat zij de volgende factoren heeft genoemd die tot haar ziekte hebben geleid:
- gebrek aan inlevingsvermogen en zorg van [betrokkene 1] ten tijde van de besluitvorming en bekendmaking van de
reporting line changein december 2018;
- de intimiderende confrontatie met [betrokkene 2] op 17 januari 2019;
- het vooruitzicht dat Samsung de werkneemster verplichtte om nauw met [betrokkene 2] te gaan samenwerken;
- het feit dat Samsung de werkneemster niet serieus nam in haar klachten en de oorzaak niet onderkende;
- het feit dat de werkneemster niet terecht kon bij een onafhankelijke vertrouwenspersoon;
- het feit dat de werkneemster zich als vrouw in een mannenorganisatie onvoldoende veilig en gesteund voelde;
- het feit dat er geen onafhankelijk en vertrouwelijk onderzoek is ingesteld naar de confrontatie met [betrokkene 2] , althans dat het gestarte onderzoek niet is afgerond;
- het feit dat de werkneemster van meet af aan tegenwerking heeft ervaren in het proces rondom haar ziekmelding.
3.7
De kantonrechter heeft deze factoren in de opvolgende rechtsoverwegingen beoordeeld. Hij heeft, puntsgewijs en deels samengevat weergegeven, het volgende geoordeeld:
- Het behoort tot de beleidsvrijheid van Samsung om binnen redelijke grenzen haar organisatie in te richten en te wijzigen zoals haar dat goeddunkt. (r.o. 5.10)
- Uit niets blijkt dat Samsung met de werkneemster heeft afgesproken dat zij altijd aan [betrokkene 1] zou blijven rapporteren en de werkneemster heeft ter zitting ook erkend dat die afspraak nooit is gemaakt. (r.o. 5.10)
- Van een goed werknemer wordt in principe verwacht dat hij zich naar organisatiewijzigingen voegt. De bezwaren van de werkneemster zijn niet dusdanig dat sprake is van een uitzonderingssituatie. (r.o. 5.10)
- Het bezwaar van de werkneemster dat de wijziging een demotie en inhoudelijke functiewijziging tot gevolg had, is in zijn algemeenheid geen omstandigheid op grond waarvan een individuele werknemer een wijziging als deze (waarin de rapportagelijnen veranderen omdat de CEO vanwege een promotie vertrekt) kan tegenhouden. (r.o. 5.10)
- Uit de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat [betrokkene 1] geen inlevingsvermogen en zorg heeft gehad voor de werkneemster. (r.o. 5.10)
- Op basis van het in de klachtbrieven door de werkneemster omschreven gedrag van [betrokkene 2] kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van intimidatie, vernederingen of pesten in objectieve zin. Met betrekking tot het incident op 17 januari 2019 is daarbij meegewogen dat de werkneemster niet tot het gesprek is gedwongen (zij heeft daarmee zelf ingestemd), dat het gesprek van korte duur was, dat een collega in de nabije omgeving aanwezig was en dat [betrokkene 2] haar niet de weg heeft versperd of heeft belemmerd het gesprek te beëindigen en uit de
meeting roomweg te lopen. Niet is komen vast te staan dat [betrokkene 2] in het gesprek op agressieve toon tegen de werkneemster heeft gepraat. Ook de uitlatingen van [betrokkene 2] dat, wanneer de werkneemster zou blijven weigeren de wijziging in rapportagelijnen aan haar team te communiceren en dat [betrokkene 2] , als de werkneemster hem niet wilde vertellen waarover zij met [betrokkene 1] had gesproken, hij hem zelf wel zou bellen, zijn onvoldoende om van intimidatie, vernederingen of pesterijen te kunnen spreken. (r.o. 5.12)
- De eerdere gebeurtenissen die de werkneemster in haar aanvullende klacht van 4 februari 2019 omschrijft, gaan over werksituaties in 2018 en begin 2019 waarin [betrokkene 2] in aanwezigheid van collega’s en meerderen van de werkneemster kritisch was op werk van (teamleden van) de werkneemster, eiste dat dit werk naar zijn inzichten werd aangepast en (ongevraagd) mee ging op een business trip naar Zuid-Korea, ondanks dat de werkneemster dat niet wilde. De werkneemster heeft dit opgevat als een gebrek aan respect en vertrouwen in haar kunnen, maar dat kan niet worden bestempeld als intimidatie, vernederingen en pesterijen in objectieve zin. (r.o. 5.13)
- De stelling van de werkneemster dat in 2018 twee andere vrouwelijke collega’s ook door [betrokkene 2] met een
burn-outzijn uitgevallen, is door Samsung gemotiveerd weerlegd. De door de werkneemster overgelegde e-mails waaruit blijkt dat twee werkneemsters van Samsung zich in 2018 hebben ziekgemeld, levert onvoldoende bewijs op voor haar stelling. (r.o. 5.14)
- Uit de overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat de klachten van de werkneemster door Samsung uitermate serieus zijn genomen. Het (externe) onderzoek heeft niet plaatsgevonden/is niet afgerond omdat de werkneemster zich 7 februari 2019 heeft ziekgemeld en daarna geen contact meer wilde met Samsung. Het onderzoek is dus niet tussentijds en in strijd met de klachtenregeling door [betrokkene 1] beëindigd. (r.o. 5.15)
- Het verwijt van de werkneemster dat Samsung haar tijdens ziekte heeft tegengewerkt, is door Samsung gemotiveerd weerlegd. Het is niet onbegrijpelijk dat Samsung er niet direct van op de hoogte was dat de werkneemster als grensarbeider niet door de Nederlandse arbo-arts gecontroleerd hoefde te worden. Uit de overgelegde correspondentie tussen partijen kan ook niet worden afgeleid dat Samsung de werkneemster hierin (moedwillig) heeft tegengewerkt. Samsung heeft veel moeite gedaan om een deskundigenoordeel vanuit het UWV vlak bij de woonplaats van de werkneemster in België te organiseren, maar het was de werkneemster die daar niet is komen opdagen. (r.o. 5.16)
3.8
De kantonrechter concludeerde dat van schadelijke werkomstandigheden geen sprake is geweest (r.o. 5.17).
3.9
De kantonrechter heeft vervolgens beoordeeld of de klachten van de werkneemster (kunnen) zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden (r.o. 5.18-5.20). [10] Hij heeft geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat dit het geval is (r.o. 5.18). Volgens de kantonrechter is het verband tussen de gezondheidsschade van de werkneemster en de arbeidsomstandigheden “te onzeker en te onbepaald” en kan dat verband op basis van de door de werkneemster ingebrachte stukken niet worden vastgesteld (r.o. 5.20).
3.1
De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat voldoende is gebleken dat Samsung aan haar zorgplicht uit art. 7:658 lid 1 BW heeft voldaan (r.o. 5.20, één na laatste zin, en 5.21-5.24). Dit leidde tot de slotsom dat Samsung niet op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk is voor door de werkneemster geleden en nog te lijden schade (r.o. 5.25).
3.11
De kantonrechter heeft tot slot geoordeeld dat Samsung ook niet aansprakelijk is op grond van art. 7:611 BW of art. 6:162 BW (r.o. 5.26 en 5.27).
In hoger beroep
3.12
De werkneemster is, onder aanvoering van vijf grieven, van het eindvonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam (hierna:
het hof). Zij heeft, samengevat, geconcludeerd dat het hof het vonnis vernietigt en haar in eerste aanleg ingediende vorderingen alsnog toewijst. De werkneemster heeft in aanvulling op die vorderingen het hof verzocht Samsung te veroordelen tot betaling van de door haar gemaakte juridische kosten van € 13.008,26 ter vaststelling van haar grensarbeiderschap. Zij heeft verder verzocht Samsung te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.13
Samsung heeft geconcludeerd dat het hof het eindvonnis bekrachtigt, met veroordeling van de werkneemster in de proceskosten in hoger beroep, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.14
Bij tussenarrest van 7 december 2021 heeft het hof een mondelinge behandeling gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 6 februari 2023. Partijen hebben de zaak ter zitting doen bepleiten, elk aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Van de pleidooien is proces-verbaal opgemaakt.
3.15
Naar aanleiding van een rechterswisseling heeft op 5 oktober 2023 een nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben de zaak ter zitting nogmaals doen bepleiten, elk aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Partijen hebben ermee ingestemd dat ook de pleitaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling van 6 februari 2023 onderdeel uitmaken van de processtukken, alsmede het proces-verbaal van die behandeling. [11]
3.16
Bij eindarrest van 19 december 2023 heeft het hof het vonnis van 14 juli 2021 bekrachtigd en de werkneemster veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente. Het hof heeft het in hoger beroep meer of anders gevorderde afgewezen.
3.17
Het hof heeft bij de beoordeling het volgende tot uitgangspunt genomen:
“4.3 In hoger beroep heeft [de werkneemster] betoogd dat Samsung op bovengenoemde gronden jegens haar aansprakelijk is vanwege (i) de zes incidenten met [betrokkene 2] , (ii) de manier waarop Samsung met haar klacht daarover is omgegaan en (iii) de manier waarop Samsung met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:658 lid 1 BW op Samsung de (zorg)plicht rust om het redelijkerwijs nodige te doen om te voorkomen dat een werknemer schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Artikel 7:658 BW beoogt de werknemer bescherming te bieden tegen het oplopen van zowel fysiek als psychisch letsel (HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657). Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW dient [de werkneemster] te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij de schade waarvan zij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden bij Samsung. Het is aan [de werkneemster] om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden (hierna: schadelijke werkomstandigheden) en (dus) dat Samsung een of meer normen van artikel 7:658 lid 1 BW heeft geschonden. Verder brengt artikel 7:658 lid 2 BW mee dat de werkgever niet aansprakelijk is indien hij aantoont dat hij genoemde zorgplicht – te doen wat redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt – is nagekomen.”
3.18
Het hof oordeelde vervolgens:

Incidenten met [betrokkene 2] : geen pesterijen, vernederingen en intimidatie
4.4
De klacht van [de werkneemster] zag op zes incidenten, te weten het gesprek met [betrokkene 2] op 17 januari 2019 en vijf daaraan voorafgaande interacties met [betrokkene 2] in 2018 en begin 2019. De kantonrechter heeft over deze vijf incidenten geoordeeld dat [de werkneemster] deze weliswaar heeft ervaren als een gebrek aan respect en vertrouwen in haar kunnen, maar dat zij niet kunnen worden beschouwd als intimidatie, vernederingen en pesterijen in objectieve zin (rov. 5.13 van het bestreden vonnis). Tegen dit oordeel is geen grief gericht, zodat het uitgangspunt in hoger beroep is dat deze incidenten geen schadelijke werkomstandigheden vormen. Hetzelfde geldt voor het gesprek met [betrokkene 2] op 17 januari 2019. De kantonrechter heeft in rov. 5.12 geoordeeld dat op basis van het in de klachtbrieven door [de werkneemster] omschreven gedrag van [betrokkene 2] niet kan worden vastgesteld dat dit gesprek kwalificeert als intimidatie, vernederingen en pesterijen in objectieve zin. De kantonrechter heeft daarbij onder andere meegewogen dat [de werkneemster] niet tot het gesprek is gedwongen, het gesprek van korte duur was, een collega in de buurt was en niet is komen vast te staan dat [betrokkene 2] [de werkneemster] op agressieve toon heeft bejegend. Ook tegen dit oordeel heeft [de werkneemster] geen (kenbare) grief gericht. [De werkneemster] heeft weliswaar gesteld dat dit oordeel van de kantonrechter voorbarig en onzorgvuldig is, maar laat na toe te lichten waarom dat zo zou zijn en waarom het gesprek op 24 januari 2019 met [betrokkene 2] wel als intimidatie, vernederingen en pesterijen in objectieve zin moet worden gezien. In hoger beroep geldt dus als uitgangspunt dat deze zes interacties met [betrokkene 2] niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden voor [de werkneemster]. In hoger beroep zijn overigens ook geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat het hof van oordeel is dat deze interacties wel als schadelijke werkomstandigheden zijn aan te merken.
Omgang met klacht
4.5
De klachten van [de werkneemster] over de wijze waarop Samsung met haar klacht is omgegaan, stranden op het bovenstaande. Volgens [de werkneemster] had Samsung meteen [betrokkene 2] moeten interviewen, had Samsung niet mogen aandringen op een informeel onderzoek, de rapportagewijziging niet mogen doorvoeren hangende het onderzoek, althans [de werkneemster] daarvan moeten uitzonderen, en het onderzoek tijdens haar ziekte moeten laten doorlopen. Ook als Samsung het onderzoek precies zo had uitgevoerd als dat volgens [de werkneemster] had gemoeten en de uitkomst van dat onderzoek zou zijn geweest dat het gesprek van 24 januari 2019 en de daaraan voorafgaande interacties tussen [betrokkene 2] en [de werkneemster] precies zo waren gelopen als [de werkneemster] in haar klachtbrief heeft omschreven, kwalificeren deze interacties immers niet als schadelijke werkomstandigheden.
4.6
Voor zover [de werkneemster] heeft betoogd dat de wijze waarop Samsung met haar klacht is omgegaan en het onderzoek daarnaar heeft uitgevoerd (ook als ervan wordt uitgegaan dat de zes incidenten geen schadelijke werkomstandigheden zijn) op zichzelf een schadelijke werkomstandigheid is waaraan Samsung haar niet had mogen blootstellen, volgt het hof dat betoog niet. Het staat tussen partijen niet ter discussie dat het onderzoek voortvarend is opgepakt. Dat de uitvoering van het onderzoek vooringenomen en onzorgvuldig was, zoals [de werkneemster] heeft gesteld, is niet gebleken. Samsung heeft in de korte periode van circa 2,5 week tussen de klacht van [de werkneemster] op 21 januari 2019 en haar ziekmelding op 7 februari 2019 de klachtprocedure toegelicht, [de werkneemster] geïnterviewd en het schriftelijk verslag daarvan met haar afgestemd en een nadere schriftelijke toelichting op de tijdens het interview genoemde incidenten verzocht en ontvangen. Het Hoofd Legal heeft herhaaldelijk bij [de werkneemster] erop aangedrongen te kiezen voor een informeel onderzoek, maar hij heeft haar niet afgehouden van de keuze voor een formeel onderzoek en [de werkneemster] heeft daarvoor ook daadwerkelijk gekozen. [De werkneemster] erkent verder dat Samsung in beginsel vrij was de rapportagelijnen te wijzigen. Van Samsung kon niet worden verlangd dat zij [de werkneemster] (tijdelijk) van de rapportagewijziging zou uitzonderen. Uit de, zoals in hoger beroep als uitgangspunt geldt, in de kern zakelijke meningsverschillen die onderwerp waren van de klacht hoefde Samsung redelijkerwijs niet te concluderen dat [de werkneemster] niet aan [betrokkene 2] kon rapporteren; dat [de werkneemster] al voorafgaand aan de kwestie van de rapportagewijziging aan Samsung kenbaar had gemaakt dat zij zich door [betrokkene 2] geïntimideerd voelde, wordt door Samsung betwist en is niet komen vast te staan. Samsung kan verder niet worden aangerekend dat zij het onderzoek tijdens de ziekte van [de werkneemster] niet heeft vervolgd, onder meer door het benoemen van een preventieadviseur en het formeel horen van [betrokkene 2] . Tussen partijen is niet in het geschil dat de communicatie tussen partijen kort na de ziekmelding van [de werkneemster] via de advocaat van [de werkneemster] verliep. Uit de brief van de advocaat van [de werkneemster] van 29 maart 2019 aan Samsung […] blijkt dat [de werkneemster] na haar ziekmelding, vanwege haar broze gesteldheid, niet in staat was over de klacht te communiceren en dat zij zich eerst op re-integratie wilde richten. De te benoemen preventieadviseur zou volgens de Flowchart Mobbing beginnen met het doen van een verzoeningspoging. Samsung mocht redelijkerwijs menen dat [de werkneemster] – ook nu Samsung meerdere keren tevergeefs aan [de werkneemster] mediation had aangeboden – daartoe nog niet in staat was. Samsung heeft [betrokkene 2] geïnformeerd dat tegen hem een klacht was ingediend en dat Samsung hem daarover formeel zou horen zodra [de werkneemster] haar klachten nader had toegelicht. Dat Samsung in afwachting van het moment dat [de werkneemster] daartoe weer in staat zou zijn, [betrokkene 2] nog niet formeel heeft gehoord, kwalificeert in de gegeven omstandigheden niet als ziekmakende werkomstandigheid.
4.7
In hoger beroep is niet in geschil dat Samsung met het personeelshandboek en de daarbij behorende Code of Conduct en de Flowchart Mobbing [...] een beleid heeft dat voldoet aan de verplichting uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Anders dan [de werkneemster] heeft betoogd, heeft Samsung bij de uitvoering van het onderzoek haar eigen beleid zoals daarin is verankerd ook in voldoende mate gevolgd. [De werkneemster] heeft aangevoerd dat onduidelijk is of de “
counsellor” en de “
trust person”, beide genoemd in artikel 3.15 van de
Code of Conduct, dezelfde persoon is. Het is echter voor [de werkneemster] voldoende duidelijk geweest bij wie zij met haar klacht terecht kon en wie het onderzoek zou uitvoeren. Zij heeft zich immers op eigen initiatief tot HR gewend en HR heeft haar al op 23 januari 2019 bericht dat “
the interviews shall be done by HR and Legal, because those departments are pointed out as trust persons in this company (…)”. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de rol van vertrouwenspersoon naar zijn aard niet verenigbaar is met de rol van HR medewerker of juridisch adviseur. [De werkneemster] verwijt Samsung verder dat deze het bestuur voortijdig heeft geïnformeerd over de klacht. HR en Legal hebben [de werkneemster] echter duidelijk geïnformeerd over het voornemen het bestuur (volledig) op de hoogte te stellen van de klacht, zoals blijkt uit het overgelegde verslag van HR en Legal van het gesprek van 24 januari 2019, waarin dit expliciet is aangekondigd bij de “
Next steps”. [De werkneemster] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Daar komt bij dat [de werkneemster] de e-mail van 21 januari 2019 ook zelf heeft gericht aan één van de leden van het bestuur.
Omgang met arbeidsongeschiktheid
4.8
In de eerste periode na de ziekmelding hebben [de werkneemster] en het Hoofd HR een discussie gehad over controles door de Nederlandse arbo-arts, waarvoor [de werkneemster] door Samsung was opgeroepen maar niet was verschenen. Aanvankelijk verkeerde Samsung in de veronderstelling dat de reden daarvan was dat [de werkneemster] niet kon reizen en heeft zij getracht een telefonische afspraak met de arbo-arts te arrangeren. [De werkneemster] stelde zich echter op het standpunt dat controles vanwege haar status als grensarbeider door een Belgische arts moesten worden gedaan. Samsung heeft na een e-mailwisseling met [de werkneemster] hierover het standpunt van [de werkneemster] als juist erkend. Dat Samsung [de werkneemster] (bewust) heeft tegengewerkt tijdens haar ziekte door haar status als grensarbeider niet serieus te nemen of onvoldoende te onderzoeken, volgt uit deze gang van zaken niet. Samsung heeft onbetwist gesteld dat zij sinds haar oprichting in 2017 niet eerder met het grensarbeiderschap te maken had gehad en dat ook Arboned haar niet op het grensarbeiderschap heeft gewezen. Zodra Samsung het grensarbeiderschap had onderzocht en erkend, heeft zij bij [de werkneemster] niet meer aangedrongen op contact met de bedrijfsarts in Nederland. Dit proces heeft uiteindelijk slechts enkele weken in beslag genomen. Het was wellicht beter geweest als Samsung hangende de discussie over het grensarbeiderschap dreiging met disciplinaire maatregelen achterwege had gelaten, maar de handelwijze van Samsung is in de gegeven situatie niet te beschouwen als een schadelijke werkomstandigheid waartegen artikel 7:658 BW beoogt te beschermen en levert evenmin anderszins een grondslag voor schadeplichtigheid jegens [de werkneemster] op.
4.9
Hetzelfde geldt voor de manier waarop de re-integratie van [de werkneemster] is verlopen. Bij besluit van 5 augustus 2021 (herhaald bij besluit van 16 september 2021) heeft het UWV Samsung verplicht tot verlengde loondoorbetaling omdat het re-integratieverslag onvolledig was en heeft het UWV, vanwege die verlengde loondoorbetaling, de beslissing op de WIA-aanvraag van [de werkneemster] aangehouden. Het UWV heeft Samsung verder toestemming onthouden de arbeidsovereenkomst op te zeggen omdat Samsung niet aannemelijk had gemaakt dat [de werkneemster] niet binnen 26 weken hersteld zou zijn of in een passende functie herplaatst zou kunnen worden. Samsung heeft toegelicht dat re-integratie pas aan de orde was zodra daartoe mogelijkheden waren en dat de Belgische arts van [de werkneemster] haar steeds heeft bericht dat [de werkneemster] volledig arbeidsongeschikt was, hetgeen door de door Samsung ingeschakelde Belgische bevoegde instantie Certimed (in het kader van een second opinion) werd bevestigd. Samsung heeft een deskundigenoordeel door het UWV georganiseerd, maar [de werkneemster] is daar niet verschenen. Het contact met [de werkneemster] verliep (uitsluitend) via haar advocaat. Samsung heeft begin 2021 bij de advocaat van [de werkneemster] geïnformeerd of zij een WIA-uitkering zou aanvragen, maar deze heeft daarop niet geantwoord. Het was voor Samsung niet mogelijk een actueel oordeel of eindevaluatie (over de belastbaarheid van [de werkneemster]) te geven. Samsung heeft verder erop gewezen dat het UWV geen oordeel heeft geveld over de vraag of Samsung zich voldoende heeft ingespannen voor de re-integratie van [de werkneemster]. [De werkneemster] heeft deze stellingen van Samsung niet betwist en deze worden ondersteund door het in het geding gebrachte Plan van Aanpak van 24 april 2019 en de evaluatie van 8 april 2020. In het licht van die omstandigheden brengt de wijze waarop Samsung met de re-integratie van [de werkneemster] is omgegaan, zonder herplaatsingsmogelijkheden binnen Samsung te onderzoeken, niet mee dat sprake is van schadelijke werkomstandigheden of schending van de zorgplicht van Samsung of van de eisen van goed werkgeverschap. [De werkneemster] heeft ook overigens niet gesteld dat en in hoeverre het re-integratietraject heeft geleid tot schade.”
3.19
Het hof kwam tot de volgende slotsom:
“4.10 Uit het bovenstaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [de werkneemster] werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid. Bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden heeft Samsung haar zorgplicht dienaangaande ook niet geschonden. Ook overigens heeft Samsung haar zorgplicht jegens [de werkneemster] niet geschonden. Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Er is geen bewijs aangeboden van stellingen die indien bewezen tot een ander oordeel leiden. […]”
In cassatie
3.2
Bij procesinleiding van 19 maart 2024 heeft de werkneemster – tijdig – bij de Hoge Raad cassatieberoep ingesteld van het arrest van 19 december 2023 (hierna:
het arrest). Samsung heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep en heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De werkneemster heeft geconcludeerd tot verwerping van dat beroep. Partijen hebben hun standpunten vervolgens schriftelijk doen toelichten. De werkneemster heeft gerepliceerd.

4.Bespreking van het cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel bevat een inleiding. Daarin wordt onder verwijzing naar vindplaatsen in de processtukken en de overgelegde producties uiteengezet dat de werkneemster er in de feitelijke instanties op heeft gewezen dat haar behandelend (huis)arts en een psychiater het causaal verband tussen de werkomstandigheden en haar arbeidsongeschiktheid hebben vastgesteld en dat ook de bedrijfsarts dit heeft beaamd. [12] In de inleiding staat verder dat de werkneemster er tijdens de twee mondelinge behandelingen in hoger beroep op heeft gewezen dat haar medische historie geen enkele aanleiding geeft om te twijfelen aan het vastgestelde causaal verband en dat ook haar partner dit kan beamen. [13] Volgens het middel moet in cassatie bij wege van hypothetisch feitelijke grondslag [14] van beide punten worden uitgegaan.
4.2
Het middel is opgebouwd uit vijf onderdelen. Het eerste onderdeel bevat een rechtsklacht en een motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof in r.o. 4.3 over de stelplicht en bewijslast ten aanzien van causaal verband en normschending in het kader van art. 7:658 BW. Ik veroorloof mij daarover eerst enkele inleidende opmerkingen.
4.3
Deze zaak gaat in wezen over een arbeidsconflict naar aanleiding van een organisatorische beslissing, dat zodanig is geëscaleerd dat de werkneemster zich heeft ziekgemeld. Het geschil is geplaatst in het kader van art. 7:658 BW (en art. 7:611 en 6:162 BW). Art. 7:658 BW voorziet in een verplichting van de werkgever om te waken over de veiligheid van de werknemer (lid 1) en in een aansprakelijkheidsregel (lid 2) met een bijzondere stelplicht- en bewijslastverdeling: als de werknemer aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden, is het aan de werkgever om de naleving van zijn zorgplicht aan te tonen. Dat spreekt aan bij klassieke arbeidsongevallen: een werknemer die van een steiger valt, kan eenvoudig aannemelijk maken dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden, maar zal minder eenvoudig aannemelijk kunnen maken dat daarvan een normschending de oorzaak was: het is aan de werkgever om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden van een steiger valt en de in dat verband relevante omstandigheden liggen in de sfeer van de werkgever. Bij ‘beroeps’ziekten – ik schrijf dat woord bewust zo, omdat doorgaans juist in geschil is of de ziekte het gevolg is van de uitoefening van het beroep – waaronder begrepen psychische aandoeningen, ligt dit allemaal veel minder eenvoudig. [15] Bij blootstelling aan gevaarlijke stoffen is veelal vooral de vraag naar feitelijke veroorzaking onderwerp van geschil (is de ziekte het gevolg van de blootstelling tijdens het werk), [16] bij psychische klachten zoals
burn-outis vaak niet alleen de vraag naar feitelijke veroorzaking (komt het door het werk?), maar ook die naar het bestaan en de schending van een norm onderwerp van debat (is een norm geschonden die beoogt te beschermen tegen
burn-out?). [17] Psychische aandoeningen kunnen immers niet alleen verschillend van aard zijn en uiteenlopende oorzaken hebben, ook kan daarbij een vraag zijn welke zorg precies van de werkgever mocht worden verwacht ten aanzien van de geestelijke gezondheid van de werknemer. [18]
4.4
Eerder heeft uw Raad aanvaard dat art. 7:658 BW ook toepassing kan vinden als het gaat om arbeidsomstandigheden die ‘psychisch ziekmakend zijn’. [19] In de literatuur is uitvoerig aan de orde gekomen dat het daarbij kan gaan om gevallen waarin het klassieke stramien van art. 7:658 BW niet eenvoudig kan worden gevolgd: de werknemer die stelt dat hij door het werk overspannen is geraakt zal doorgaans ook meer specifiek moeten benoemen welke oorzaken daaraan volgens hem ten grondslag liggen en kan dan in wezen niet ontkomen aan het innemen van stellingen over tekortkomingen van de werkgever. [20] Hij bevindt zich in een andere positie dan de werknemer van een bank die stelt dat hij een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen door een bankoverval. In beide gevallen gaat het om psychische klachten met mogelijk vergelijkbare schadelijke gevolgen, maar zowel de vraag naar de veroorzaking van die klachten als de vraag naar een eraan ten grondslag liggende normschending vraagt om een verschillend partijdebat. En die vragen (veroorzaking en normschending) hangen ten nauwste met elkaar samen. Het is dan ook wat mij betreft de vraag of art. 7:658 BW in gevallen als hier aan de orde (in feite een personeelsbeslissing en volgens mij niet zozeer een kwestie van veiligheid) een beter toetsingskader biedt dan art. 7:611 BW (goed werkgeverschap): de werknemer zal het verband tussen zijn klachten en het werk moeten onderbouwen met omstandigheden in de werksfeer die (mogelijk) als tekortkomingen kunnen worden aangeduid. [21] Anders dan bij een posttraumatische stressstoornis door een bankoverval is er bij een gestelde
burn-outof depressie als gevolg van een personeelsbeslissing geen tussen de normschending en de verwezenlijking van het risico gelegen gebeurtenis: de gevolgen moeten direct worden herleid tot de normschending, waardoor vaststelling van causaal verband en normschending als ware ineenvloeien. Kwalificeren de door de werknemer aangedragen omstandigheden niet als normschending, dan zal vaak eenvoudig ook kunnen worden aangenomen dat de werkgever heeft aangetoond dat hij zijn zorgplicht is nagekomen.
4.5
Vanwege het hiervoor geschetste bijzondere samenstel van bewijsregels van art. 7:658 lid 2 BW heeft uw Raad in het verleden de zogenaamde ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’ aanvaard. [22] De ‘gewone’ omkeringsregel heeft de bedoeling de benadeelde tegemoet te komen in het bewijs van causaal verband tussen normschending en – kort gezegd – ongeval en doet dat door een verband te veronderstellen tussen de normschending in kwestie en het in casu verwezenlijkte risico. [23] De benadeelde die een normschending aannemelijk maakt, heeft daarvan aldus voordeel bij het bewijs van causaal verband. Dat vergt wel een bepaalde specificiteit van normschending en van (daarbij passend) [24] verwezenlijkt risico: als iemand van een trap valt die in strijd met voorschriften geen leuning heeft, kan in beginsel worden aangenomen dat het ontbreken van de leuning de oorzaak van de val was. [25] Omdat het partijdebat in het kader van art. 7:658 lid 2 BW ‘vertrekt vanuit’ het causaal verband en de vaststelling van de normschending dus pas de tweede stap in dat debat is, mist de werknemer bij de vaststelling van het causaal verband het voordeel van de gewone omkeringsregel (omdat die voortbouwt op een vaststaande normschending). Om de werknemer op dit punt tegemoet te komen, heeft de Hoge Raad de ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’ aanvaard:
“Het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade moet in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.
De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat, indien de zojuist genoemde feiten komen vast te staan, de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dit vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.” [26]
In de voorlaatste zin van dit citaat wordt ter rechtvaardiging van deze regel een verband gelegd tussen de normschending (‘de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen’) en de gestelde ziekte. [27] Die rechtvaardiging is in een concreet geval natuurlijk pas aan de orde als ook de normschending vaststaat, maar de tegemoetkoming aan de werknemer is erin gelegen dat de werkgever eerder aan zet is met het bewijs van nakoming van zijn zorgplicht.
4.6
De arbeidsrechtelijke omkeringsregel is in het leven geroepen in een zaak die ging over blootstelling aan gevaarlijke stoffen. [28] In latere zaken is de regel genuanceerd en het toepassingsbereik ervan navenant gepreciseerd: voor het vermoeden van causaal verband is geen plaats als het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onbepaald is. [29] Dat probleem speelt niet alleen bij veel gevaarlijke stoffen, maar ook – en wellicht in bijzondere mate – bij psychische aandoeningen zoals
burn-out.
4.7
Voor de werking van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel is aldus nodig dat een norm is geschonden die strekt tot bescherming tegen de schade zoals die is geleden (‘een veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen’). Anders gezegd: een normschending waarvan aannemelijk is dat die typisch het soort schade veroorzaakt als waarvoor de werknemer de werkgever aansprakelijk houdt. [30] Dit laat opnieuw de verwevenheid van de vaststelling van het oorzakelijk verband en de normschending zien.
4.8
Tegen deze achtergrond kom ik tot een bespreking van de middelonderdelen.
Onderdeel 1
4.9
Het eerste onderdeel is gericht tegen de volgende passage in r.o. 4.3:
“[…] Het is aan [de werkneemster] om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden (hierna: schadelijke werkomstandigheden) en (dus) dat Samsung een of meer normen van artikel 7:658 lid 1 BW heeft geschonden. […]”
4.1
Het onderdeel is verder gericht tegen de op deze maatstaf voortbouwende beslissingen in r.o. 4.4 t/m 4.10, hiervoor in 3.18 en 3.19 weergegeven. Ik herhaal dat het hof in r.o. 4.10 het volgende heeft geoordeeld:
“Uit het bovenstaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [de werkneemster] werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid. Bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden heeft Samsung haar zorgplicht dienaangaande ook niet geschonden. Ook overigens heeft Samsung haar zorgplicht jegens [de werkneemster] niet geschonden. […]”
4.11
Het onderdeel bevat allereerst een rechtsklacht. [31] Het onderdeel stelt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting ter zake van het systeem van stelplicht- en bewijslastverdeling dat ingevolge art. 7:658 BW geldt. Meer specifiek heeft het hof volgens het onderdeel miskend dat het ingevolge dat systeem aan
de werknemeris om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, waarna het, als dit is aangetoond althans aannemelijk is geworden, aan
de werkgeveris om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Door te overwegen dat het aan de werkneemster is om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt onder schadelijke werkomstandigheden en/of dat het (dus) aan haar is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat Samsung één of meer normen van art. 7:658 lid 1 BW heeft geschonden, heeft het hof volgens het onderdeel te strenge eisen gesteld aan hetgeen een werknemer moet stellen, en zo nodig dient te bewijzen. Het onderdeel stelt dat het ingevolge het systeem van art. 7:658 BW immers niet aan de werknemer is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat deze heeft gewerkt onder schadelijke werkomstandigheden en/of dat de normen van art. 7:658 lid 1 BW
welzijn geschonden, maar dat het aan de werkgever is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat deze normen
nietzijn geschonden. Aldus heeft het hof volgens het onderdeel in r.o. 4.10 niet kunnen concluderen dat Samsung haar zorgplicht niet heeft geschonden omdat “niet is komen vast te staan” dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid. Het onderdeel stelt dat het hof, anders gezegd, heeft miskend dat
het enigedat de werkneemster behoefde te stellen, en bij een voldoende gemotiveerde betwisting zou moeten bewijzen, was dat zij in de uitoefening van de werkzaamheden (gezondheids)schade heeft geleden. Zij hoefde, zo besluit de rechtsklacht, niet te stellen (en te bewijzen) hoe zij die schade heeft geleden, noch dat Samsung haar zorgverplichting niet is nagekomen.
4.12
Het onderdeel bevat vervolgens een motiveringsklacht. [32] Indien het oordeel in r.o. 4.10 (en de daaraan voorafgaande overwegingen) aldus moet worden begrepen dat Samsung voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, dan is dat oordeel volgens het onderdeel ontoereikend gemotiveerd. Volgens het onderdeel volgt uit de genoemde overwegingen niet dat het hof heeft beoordeeld of Samsung zulks voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.13
De rechtsklacht faalt mijns inziens. Met de woorden ‘en (dus) dat Samsung een of meer normen van artikel 7:658 lid 1 BW heeft geschonden’ heeft het hof zich ongelukkig uitgedrukt, maar ik lees in het arrest niet dat het hof bij zijn beoordeling van een onjuiste maatstaf is uitgegaan ten aanzien van het stelsel van stelplicht en bewijslast in het kader van art. 7:658 lid 2 BW. Het hof heeft terecht (en in cassatie niet bestreden) vooropgesteld dat het aan de werknemer is om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden (r.o. 4.3, vierde zin). Dat het hof ter zake van de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de normschending niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, maak ik in de eerste plaats op uit de slotzin van r.o. 4.3, waarin het hof de juiste maatstaf weergeeft: ‘Verder brengt art. 7:658 lid 2 BW mee dat de werkgever niet aansprakelijk is indien hij aantoont dat hij genoemde zorgplicht – te doen wat redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt – is nagekomen.’ In de tweede plaats is het hof uitvoerig ingegaan op de stellingen van partijen met betrekking tot het aan Samsung verweten tekortschieten in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht. De ongelukkige formulering laat zich mogelijk verklaren door de aard van de zaak, waarin het – anders dan bijvoorbeeld bij een arbeidsongeval of blootstelling aan een gevaarlijke stof – bij een
burn-outof depressie allerminst evident is dat deze het gevolg is van een normschending door de werkgever. Die onzekerheid heeft enerzijds betrekking op de causaliteitsvraag (komt het door het werk of door aan het werk geheel of gedeeltelijke externe oorzaken, waaronder begrepen de aanleg van de werknemer?) en anderzijds op de normschending (is er een oorzaak aan te wijzen die als tekortkoming valt te duiden?). In dat licht is het niet vreemd dat het debat tussen partijen en de oordelen van de rechters zich hebben geconcentreerd op de vraag of de
burn-outen depressie aan (objectief) schadelijke werkomstandigheden kunnen worden toegeschreven. Kantonrechter en hof zijn niettemin uitvoerig ingegaan op de mogelijke tekortkomingen en hebben daarbij mijns inziens geen regel van stelplicht en bewijslast miskend. Ik licht dat toe door hierna het partijdebat en de in feitelijke instanties gegeven oordelen nog eens langs te lopen.
4.14
De werkneemster heeft gesteld dat zij een
burn-outen depressie heeft gekregen door de werkomstandigheden, die er onder andere uit zouden hebben bestaan dat zij door haar manager is gepest, vernederd en geïntimideerd. [33] Samsung heeft gemotiveerd betwist dat de diverse incidenten die de werkneemster heeft aangevoerd als intimidatie, vernederingen of pesterijen kunnen worden aangemerkt. Volgens Samsung gaat het hier “stuk voor stuk om hele gangbare zakelijke meningsverschillen, zoals die zich binnen iedere professionele organisatie voordoen.” [34] De aanleiding voor het conflict lijkt te zijn dat aan de werkneemster eind 2018 is bericht dat zij in verband met overplaatsing van haar meerdere voortaan aan een andere manager diende te rapporteren. Deze wijziging beschouwde de werkneemster als “
a step down […] in hierarchy and authority”. [35] Vanaf dat moment is de situatie geëscaleerd. De werkneemster heeft zich een maand later ziekgemeld.
4.15
De kantonrechter heeft in r.o. 5.3 t/m 5.6 van het eindvonnis, hiervoor weergegeven in 3.5, het juridisch kader geschetst. In r.o. 5.5 heeft hij de hiervoor in 4.5 weergegeven arbeidsrechtelijke omkeringsregel weergegeven. Ik herhaal de volgende passage:
“5.5 Wanneer echter de werknemer stelt en bewijst dat i) de werkzaamheden zijn verricht onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en ii) de gezondheidsklachten daardoor kunnen zijn veroorzaakt, dan wordt het causaal verband tussen de gezondheidsschade en de werkzaamheden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn ter voorkoming van de blootstelling aan de schadelijke werkomstandigheden. […]”
4.16
In de opvolgende rechtsoverwegingen is de kantonrechter eerst ingegaan op de eerste voorwaarde voor toepassing van deze regel (‘
Ad i) Schadelijke werkomstandigheden’). De werkneemster heeft verschillende omstandigheden (factoren) en concrete gebeurtenissen (incidenten) genoemd die volgens haar tot haar ziekte hebben geleid (eindvonnis, r.o. 5.8). De kantonrechter heeft de betreffende stellingen van de werkneemster beoordeeld en geoordeeld dat van schadelijke werkomstandigheden geen sprake is geweest (r.o. 5.17). De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat ook aan de tweede voorwaarde voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet is voldaan, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de klachten van de werkneemster (kunnen) zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden (r.o. 5.18 t/m 5.20).
4.17
In hoger beroep is de werkneemster niet opgekomen tegen r.o. 5.3 t/m 5.6 van het eindvonnis. Het hof heeft in de eerste zin van r.o. 4.3, in cassatie niet bestreden, overwogen dat de werkneemster in hoger beroep heeft betoogd dat Samsung op grond van art. 7:658, art. 7:611 BW of art. 6:162 BW jegens haar aansprakelijk is vanwege (i) de zes incidenten met [betrokkene 2] , (ii) de manier waarop Samsung met haar klacht daarover is omgegaan en (iii) de manier waarop Samsung met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan.
4.18
Het hof heeft onder het kopje ‘
Incidenten met [betrokkene 2] ; geen pesterijen, vernederingen en intimidatie’ geoordeeld dat in hoger beroep geldt dat de zes interacties die de werkneemster heeft gehad met [betrokkene 2] , niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden voor de werkneemster, omdat tegen de betreffende oordelen van de kantonrechter (eindvonnis, r.o. 5.12 en 5.13) geen grief is gericht, en dat in hoger beroep overigens ook geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die maken dat het hof van oordeel is dat deze interacties wel als schadelijke werkomstandigheden zijn aan te merken (r.o. 4.4). Deze overwegingen wordt in cassatie niet afzonderlijk bestreden. Het hof heeft vervolgens onder het kopje ‘
Omgang met klacht’ geoordeeld dat de klachten van de werkneemster over de wijze waarop Samsung met haar klacht is omgegaan, stranden (r.o. 4.5). Ook dit oordeel wordt in cassatie niet bestreden. Het hof heeft tot slot onder het kopje ‘
Omgang met arbeidsongeschiktheid’ een oordeel gegeven over de handelwijze van Samsung ten tijde van de discussie over het grensarbeiderschap van de werkneemster en de manier waarop haar re-integratie is verlopen. Het hof heeft met betrekking het eerste aspect geoordeeld dat het wellicht beter geweest als Samsung hangende de discussie over het grensarbeiderschap dreiging met disciplinaire maatregelen achterwege had gelaten, maar dat de handelwijze van Samsung in de gegeven situatie niet is te beschouwen als een schadelijke werkomstandigheid waartegen art. 7:658 BW beoogt te beschermen (en dat die handelwijze evenmin anderszins een grondslag voor schadeplichtigheid jegens de werkneemster oplevert). Met betrekking tot het tweede aspect heeft het hof geoordeeld dat in het licht van de omstandigheden van het geval (zie r.o. 4.9) de wijze waarop Samsung met de re-integratie van de werkneemster is omgegaan, zonder herplaatsingsmogelijkheden binnen Samsung te onderzoeken, niet meebrengt dat sprake is van schadelijke werkomstandigheden of schending van de zorgplicht van Samsung of van de eisen van goed werkgeverschap. Ook deze oordelen worden in cassatie (inhoudelijk) niet bestreden.
4.19
Betoogd zou kunnen worden dat het hof met
het eerste deelvan de in r.o. 4.3 bestreden passage (“
Het is aan [de werkneemster] om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden”) in wezen slechts heeft beoogd de eerste voorwaarde voor het kunnen toepassen van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel weer te geven (die houdt in dat de werknemer moet stellen, en zo nodig bewijzen, dat de werkzaamheden zijn verricht onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid). Voor dit betoog valt steun te vinden in de omstandigheid dat beide partijen er in cassatie vanuit gaan dat het hof in de bestreden overwegingen toepassing heeft gegeven aan de arbeidsrechtelijke omkeringsregel. [36] Hiervoor heb ik laten zien dat bij psychisch letsel, waaronder
burn-outen depressie, kwesties van causaliteit en zorgplicht van de werkgever nauw met elkaar zijn verweven. Uit het tweede deel van de in r.o. 4.3 bestreden passage (“
en (dus) dat Samsung een of meer normen van artikel 7:658 lid 1 BW heeft geschonden”), en met name het door het hof gebruikte woord “dus”, kan worden afgeleid dat het hof deze verwevenheid heeft onderkend.
4.2
De genoemde verwevenheid brengt mee dat de werknemer gemotiveerd dient te stellen dat zijn werkomstandigheden zodanig waren dat aannemelijk is dat de oorzaak van de
burn-outdaarin kan worden gevonden. In deze zaak heeft de werkneemster omtrent haar werkomstandigheden bij Samsung uitvoerig stellingen ingenomen. Het hof heeft, evenals de rechtbank, geoordeeld dat de door de werkneemster genoemde zes interacties met [betrokkene 2] niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden voor de werkneemster (meer concreet: de incidenten kunnen niet worden beschouwd als intimidatie, vernederingen en pesterijen in objectieve zin), en dat hetzelfde geldt voor de wijze waarop Samsung met de klacht van de werkneemster en met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. Herhaald zij dat de afzonderlijke oordelen, die nauw zijn verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie inhoudelijk niet worden bestreden. Het hof heeft in r.o. 4.10 geconcludeerd (i) dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid, en (ii) dat Samsung bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden
haar zorgplicht dienaangaandeook niet heeft geschonden. In het licht van het voorgaande kan niet worden gezegd dat deze oordelen onjuist zijn. Het bestreden oordeel dat het aan de werkneemster is om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat Samsung één of meer normen van art. 7:658 lid 1 BW heeft geschonden, moet niet op zichzelf worden gelezen, maar in nauwe samenhang met het direct aan dit oordeel voorafgaande oordeel dat het aan de werkneemster is om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden. Het woord “(dus)” duidt hier ook op. Ik merk tot slot op dat het hof in de laatste zin van r.o. 4.3 heeft geoordeeld dat art. 7:658 lid 2 BW verder meebrengt dat de werkgever niet aansprakelijk is indien
hijaantoont dat hij genoemde zorgplicht – te doen wat redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt – is nagekomen. Het hof heeft aldus niet tot uitgangspunt genomen dat ter zake op de werkneemster de stelplicht en bewijslast rust.
4.21
Aldus beschouwd geven de bestreden oordelen naar mijn mening geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit leidt tot de slotsom dat de hiervoor in 4.11 weergegeven rechtsklacht faalt.
4.22
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, mist de hiervoor in 4.12 weergegeven motiveringsklacht feitelijke grondslag. Samsung heeft de stellingen van de werkneemster met betrekking tot de hiervoor in 4.17 onder (i) t/m (iii) genoemde gronden gemotiveerd bestreden. Alle door de werkneemster gestelde omstandigheden en incidenten zijn naar hun aard nauw verweven met de zorgplicht van Samsung. Het hof heeft gemotiveerd geoordeeld dat de door de werkneemster genoemde interacties met [betrokkene 2] niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden, en dat hetzelfde geldt voor de wijze waarop Samsung met de klacht van de werkneemster en met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. Deze oordelen leiden direct tot het oordeel dat Samsung haar zorgplicht dienaangaande niet heeft geschonden.
Onderdeel 2
4.23
Gelet op het falen van onderdeel 1, heeft de werkneemster volgens mij geen belang bij onderdeel 2, omdat uit het met onderdeel 1 tevergeefs bestreden oordeel van het hof (in r.o. 4.10) dat Samsung geen norm heeft geschonden blijkt dat zij jegens de werkneemster op grond van art. 7:658 BW niet aansprakelijk is, ook als met behulp van toepassing van de omkeringsregel causaal verband tussen de klachten en het werk aannemelijk zou zijn. Ik bespreek het middel niettemin. Het tweede onderdeel bevat verschillende klachten. Die nemen alle tot uitgangspunt dat r.o. 4.3 en de daarop voortbouwende beslissingen in r.o. 4.4 t/m 4.10 zo moeten worden begrepen dat het hof daarin toepassing heeft gegeven aan de arbeidsrechtelijke omkeringsregel. Ik herhaal dat deze regel, die tot stand is gekomen in de rechtspraak van uw Raad, als volgt luidt:
“Op grond van art. 7:658 lid 2 BW is het aan de werknemer te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade moet in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.” [37]
4.24
Aan deze regel voegde de Hoge Raad in het aangehaalde arrest van 6 april 2018 de volgende passage toe (r.o. 3.3.2, slot):
“De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat, indien de zojuist genoemde feiten komen vast te staan, de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dit vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.”
4.25
Bij de beoordeling van de klachten ga ik er met beide partijen vanuit dat het hof in de bestreden overwegingen de toepasselijkheid van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel heeft beoordeeld. [38]
4.26
Het onderdeel bevat onder het kopje ‘toepassing arbeidsrechtelijke omkeringsregel (pas) bij bewijsproblemen causaliteit’ een rechts- en een motiveringsklacht. De rechtsklacht houdt in dat het hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de arbeidsrechtelijke omkeringsregel. [39] Het onderdeel stelt dat het hof heeft miskend dat toepassing van die regel (pas) aan de orde is, als dat nodig is om het causaal verband tussen de schade en de werkzaamheden aannemelijk te maken. [40] Indien dat causaal verband tussen de werkomstandigheden en arbeidsongeschiktheid is aangetoond, hetgeen volgens het onderdeel in dit geval bij wege van hypothetisch feitelijke grondslag moet worden aangenomen, [41] dan geldt “het reguliere systeem van art. 7:658 BW.” Dat systeem heeft het hof blijkens het hiervoor besproken onderdeel 1 onjuist toegepast, aldus het onderdeel.
4.27
Voor zover het hof “heeft gemeend” dat de werkneemster het causaal verband tussen de schade en de werkomstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat het hof toepassing heeft gegeven aan de arbeidsrechtelijke omkeringsregel, dan is dat oordeel volgens het onderdeel onbegrijpelijk in het licht van de met bewijsstukken onderbouwde stelling van de werkneemster dat dit causaal verband aanwezig is. [42]
4.28
Het betoog dat in dit geval moet worden aangenomen dat causaal verband tussen de werkomstandigheden van de werkneemster en haar arbeidsongeschiktheid is aangetoond, faalt op grond van het volgende.
4.29
In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat
nietaan de vereisten voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel is voldaan, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de klachten van de werkneemster (kunnen) zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden (eindvonnis, r.o. 5.18 t/m 5.20). De kantonrechter heeft onder meer geoordeeld dat in de door de werkneemster overgelegde brieven van haar artsen weliswaar een verband wordt gelegd tussen haar psychische klachten en de werkomstandigheden bij Samsung, maar dat een medische onderbouwing van die klachten ontbreekt en dat uit de brieven ook niet blijkt dat door de artsen enig onderzoek is gedaan naar de feitelijke werksituatie. De brieven, zo oordeelde de kantonrechter, zijn slechts gebaseerd op uitlatingen van de werkneemster, zodat de waarde daarvan beperkt is. Daarbij komt volgens de kantonrechter dat niet kan worden uitgesloten dat de psychische klachten (mede) door niet-werkgerelateerde factoren zijn veroorzaakt (r.o. 5.19).
4.3
Met haar tweede grief kwam de werkneemster op tegen dit oordeel. In de toelichting voerde de werkneemster onder meer aan dat haar artsen, onder wie een psychiater, onomwonden verklaren dat haar klachten direct samenhangen met de werkomstandigheden en dat dit voldoende zou moeten zijn om aan te nemen dat haar gezondheidsklachten dan ook daardoor kunnen zijn veroorzaakt. [43]
4.31
Samsung heeft grief 2 gemotiveerd bestreden. Zij heeft in de memorie van antwoord onder meer aangevoerd:
“6.3. Wat betreft psychische klachten geldt daarnaast dat in de literatuur en jurisprudentie is bepaald dat brieven of rapporten van een huisarts, psychiater of psycholoog met diagnose ‘burn-out’ onvoldoende zijn om het vereiste causale verband vast te stellen indien die brieven of rapporten slechts berusten op mededelingen van de werknemer zelf. Objectief en volledig onderzoek naar de klachten is een noodzakelijk vereiste om het gevraagde causaal verband te kunnen aantonen.
6.4.
Voornoemde literatuur en jurisprudentie bevestigt dat het op de weg van [de werkneemster] had gelegen om objectieve en volledige medische rapportages in te brengen waaruit in ieder geval een beschrijving van de klachten op psychisch/psychiatrisch gebied, de diagnostiek, de relevante medische voorgeschiedenis, de behandeling en het beloop van de klachten had moeten blijken. Ook had uit die objectieve rapportages moeten volgen dat door de artsen enig onderzoek is gedaan naar de feitelijke werkomstandigheden.
6.5.
De door [de werkneemster] ingebrachte brieven van haar vaste huisarts en de certificaten van Certimed zijn en blijven wat dat betreft volstrekt onvoldoende. [De huisarts] heeft zonder enige (medische) onderbouwing opgeschreven wat [de werkneemster] hem heeft medegedeeld. De gestelde diagnose (b)lijkt daarmee uitsluitend gebaseerd op verklaringen van [de werkneemster] zelf. Van daadwerkelijk – laat staan deugdelijk – (medisch) onderzoek naar de gestelde gezondheidsklachten en/of de feitelijke werksituatie, door [de huisarts] of een andere arts, is geen sprake geweest. Ditzelfde geldt voor de brieven van [de psychiater] en de certificaten van Certimed. [De werkneemster] brengt […] weliswaar naar voren dat het enkele feit dat de artsen de situatie beoordelen overeenkomstig hetgeen [de werkneemster] hierover beweert niet betekent dat dit oordeel enkel op basis van haar beweringen tot stand is gekomen, maar op basis waarvan het oordeel van de artsen dan nog méér tot stand is gekomen blijkt nergens uit. Samsung verwijst naar het rapport van Genas waarin [de geneeskundig adviseur] bevestigt dat de brieven gebaseerd zijn op louter de eigen uitlatingen van [de werkneemster] en volstrekt onvoldoende zijn om het medisch causaal verband tussen de klachten en de werkomstandigheden bij Samsung te kunnen onderbouwen:
“De medisch stukken zijn daarnaast dermate summier en alleen op de visie van betrokkene gebaseerd dat hiermee op medisch gebied geen causaal verband te leggen is. Een medisch causaal verband tussen werkomstandigheden en arbeidsongeschiktheid wordt hierdoor uitermate onwaarschijnlijk daar het arbeidsconflict automatisch de leidende factor wordt in de beleving van betrokkene.”
6.6. [
De werkneemster] stelt […] weliswaar dat het een onterechte en niet gefundeerde aanname van de kantonrechter is dat de waarde van een medisch oordeel dat slechts gebaseerd is op de uitlatingen van [de werkneemster] beperkt is, maar zij laat na te onderbouwen waarom deze aanname dan onterecht en ongefundeerd zou zijn. Dit is ook logisch, want die onderbouwing kan zij simpelweg niet geven. Hoewel Samsung ook in eerste aanleg bovengenoemde lijn in de jurisprudentie en literatuur uitvoerig heeft toegelicht, heeft [de werkneemster] noch in eerste aanleg noch in dit hoger beroep argumenten en/of onderbouwing naar voren gebracht waaruit het tegendeel zou moeten blijken. Gezien het bovenstaande heeft de kantonrechter dan ook terecht […] overwogen dat de waarde van de brieven van [de huisarts en de psychiater van de werkneemster] beperkt is.”
[voetnoten niet overgenomen, A-G]
4.32
Samsung heeft derhalve gemotiveerd betwist dat de werkneemster met de door haar overgelegde schriftelijke verklaringen heeft bewezen dat er causaal verband bestaat tussen de werkomstandigheden en de psychische schade. Aldus stond dit causaal verband niet vast. In het licht van het verweer van Samsung kon het hof derhalve de werkneemster tegemoetkomen door te toetsen of de arbeidsrechtelijke omkeringsregel kon worden toegepast en die toepassing (wel) leiden tot het oordeel dat causaal verband aanwezig is. [44] De rechtsklacht faalt derhalve.
4.33
Ook de motiveringsklacht faalt. In het bestreden oordeel, waarin het hof toetst of is voldaan aan de voorwaarden van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel, ligt onmiskenbaar besloten dat het hof van oordeel is dat de werkneemster het door haar gestelde causaal verband niet aannemelijk heeft gemaakt, ook niet door middel van de door haar overgelegde verklaringen. In het licht van het hiervoor in 4.31 weergegeven verweer van Samsung is dit oordeel niet onbegrijpelijk.
4.34
Het onderdeel bevat vervolgens onder het kopje ‘omstandigheden die schadelijk
kunnenzijn en gezondheidsklachten die door deze omstandigheden
kunnenzijn veroorzaakt’ een rechtsklacht en twee motiveringsklachten. De rechtsklacht gaat uit van de veronderstelling dat het hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel in de omstandigheden van dit geval toepassing zou kunnen vinden. Het onderdeel stelt dat het hof die regel in dat geval onjuist heeft toegepast. [45] Door ervan uit te gaan dat het aan de werkneemster is om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt “
onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden”, heeft het hof volgens het onderdeel te strenge eisen gesteld aan hetgeen de werkneemster ingevolge de arbeidsrechtelijke omkeringsregel zou moeten bewijzen. Daarvoor, zo stelt het onderdeel, volstaat de lichtere maatstaf dat de werknemer stelt, en zo nodig bewijst, dat hij werkzaamheden heeft moeten verrichten die schadelijk
kunnenzijn voor de gezondheid en dat de gezondheidsklachten daardoor
kunnenzijn veroorzaakt.
4.35
Indien het hof van de juiste (lichtere) maatstaf is uitgegaan, is het oordeel dat de werkneemster onvoldoende heeft gesteld, althans niet heeft bewezen, dat zij werkzaamheden heeft moeten verrichten die schadelijk
kunnenzijn voor de gezondheid en dat de gezondheidsklachten daardoor
kunnenzijn veroorzaakt, volgens het onderdeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk. [46] Het onderdeel stelt dat uit de stellingen van de werkneemster en de door haar overgelegde bewijsstukken volgt dat de werkzaamheden die de werkneemster heeft moeten verrichten, schadelijk
kunnenzijn voor de gezondheid, en dat de gezondheidsklachten daardoor
kunnenzijn veroorzaakt. [47] Volgens het onderdeel had het hof dan ook op deze stellingen moeten ingaan, althans is zijn oordeel in het licht daarvan onvoldoende gemotiveerd.
4.36
Herhaald zij dat bij psychische aandoeningen kwesties van causaliteit en zorgplicht van de werkgever nauw met elkaar zijn verweven en dat de werknemer daarom gemotiveerd moet stellen dat zijn werkomstandigheden zodanig waren dat
aannemelijkis dat de oorzaak van bijvoorbeeld een
burn-outof depressie daarin kan worden gevonden. [48] Het hof heeft na uitvoerige beoordeling van
allestellingen die de werkneemster heeft aangevoerd in het kader van haar betoog dat Samsung jegens haar aansprakelijk is op grond van art. 7:658 BW (zie r.o. 4.3, eerste zin) in r.o. 4.10 geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid (en dat Samsung bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden haar zorgplicht dienaangaande ook niet heeft geschonden). In dit oordeel en de daaraan voorafgaande overwegingen ligt onmiskenbaar tevens het oordeel besloten dat de door de werkneemster gestelde werkomstandigheden redelijkerwijs ook niet schadelijk kunnen zijn. De rechtsklacht faalt derhalve.
4.37
De motiveringsklacht faalt op de hiervoor in 4.31 t/m 4.33 uiteengezette gronden. Samsung heeft als verweer tegen de tweede grief van de werkneemster aangevoerd dat de artsen van de werkneemster zonder enige medische onderbouwing hebben opgeschreven wat de werkneemster hun heeft medegedeeld, dat de door hen gestelde diagnose daarmee uitsluitend lijkt te zijn gebaseerd op de verklaringen van de werkneemster en dat van daadwerkelijk (deugdelijk) medisch onderzoek naar de gestelde gezondheidsklachten en de feitelijke werksituatie geen sprake is geweest. Het hof heeft onmiskenbaar geoordeeld dat dit verweer opgaat. In het bestreden oordeel ligt dan ook de verwerping besloten van het betoog dat de overgelegde verklaringen het causaal verband tussen de werkzaamheden van de werkneemster en de gezondheidsklachten aannemelijk kunnen maken.
4.38
Het onderdeel bevat aan het slot nog een motiveringsklacht. [49] Die houdt in dat het hof de werkneemster, conform haar uitdrukkelijke aanbod, had moeten toestaan “nader (medisch) bewijs” over te leggen van haar stelling dat haar gezondheidsklachten
kunnenzijn veroorzaakt door de werkomstandigheden. Volgens het onderdeel is het oordeel in r.o. 4.10 dat er geen bewijs is aangeboden van stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, dan ook onbegrijpelijk.
4.39
De klacht faalt. Het hof is uitgegaan van de juistheid van de stellingen van de werkneemster over hetgeen feitelijk is voorgevallen en het heeft die stellingen alle inhoudelijk beoordeeld. Het hof heeft eerst gemotiveerd uiteengezet dat de door de werkneemster genoemde zes incidenten niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden en het heeft vervolgens geoordeeld dat hetzelfde geldt voor de wijze waarop Samsung met de klacht van de werkneemster en haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. Indien de werkneemster enige stelling nader had willen onderbouwen met schriftelijke (medische) stukken, dan stond het haar vrij om die stukken (tijdig) uit zichzelf in het geding te brengen. Een (nadere) beslissing van het hof was daarvoor niet nodig. [50]
Onderdeel 3
4.4
Het derde onderdeel bevat onder het kopje ‘onderling verband en samenhang art. 7:658 BW, art. 7:611 BW en/of art. 6:162 BW’ verschillende rechts- en motiveringsklachten.
4.41
Het onderdeel bevat eerst een rechtsklacht. [51] Het onderdeel stelt dat het hof wat betreft de in r.o. 4.3 genoemde drie gronden voor aansprakelijkheid van Samsung – (i) de zes incidenten met [betrokkene 2] , (ii) de manier waarop Samsung met de klacht van de werkneemster daarover is omgegaan en (iii) de manier waarop Samsung met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan – “slechts ieder voor zich” heeft beoordeeld of sprake is van schadelijke werkomstandigheden, [52] maar dat het heeft nagelaten te beoordelen of (een deel van) deze omstandigheden
in onderling verband en samenhangmaken dat sprake is van een zorgplichtschending. Volgens het onderdeel is dat onjuist, omdat het bij de beoordeling van de vraag of een werkgever aan zijn zorgplicht in de zin van art. 7:658 lid 1 BW heeft voldaan, aankomt op een weging van alle relevante omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang beschouwd. [53] Dat klemt temeer, zo vervolgt het onderdeel, nu het hof ten aanzien van enkele deelaspecten van de drie door de werkneemster gestelde omstandigheden heeft vastgesteld dat Samsung “niet volgens de regels heeft gehandeld.” Het onderdeel noemt de volgende beslissingen:
a. Samsung heeft [betrokkene 2] niet formeel gehoord (r.o. 4.6).
b. Samsung heeft geen preventieadviseur aangesteld (r.o. 4.6).
c. Samsung nam in eerste instantie ten onrechte het standpunt in dat de werkneemster geen grensarbeider was (r.o. 4.8).
d. Het was wellicht beter geweest als Samsung hangende de discussie over het grensarbeiderschap dreiging met disciplinaire maatregelen achterwege had gelaten (r.o. 4.8).
e. Het UWV heeft Samsung een loonsanctie opgelegd omdat het re-integratieverslag onvolledig was (r.o. 4.9).
f. Samsung heeft bij het UWV niet aannemelijk gemaakt dat de werkneemster niet binnen 26 weken hersteld zou zijn (r.o. 4.9).
g. Samsung heeft niet de herplaatsingsmogelijkheden binnen Samsung onderzocht (r.o. 4.9).
Het onderdeel stelt dat het hof in elk geval had moeten beoordelen of deze zeven vaststaande deelaspecten van de door de werkneemster gestelde drie grondslagen voor aansprakelijkheid samen, dat wil zeggen: in onderling verband en samenhang beschouwd, een zorgplichtschending opleverden. Door dit niet te doen, heeft het hof volgens het onderdeel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
4.42
Althans heeft het hof volgens het onderdeel zijn oordeel dat Samsung haar zorgplicht niet heeft geschonden (r.o. 4.10), niet toereikend gemotiveerd. [54] Het onderdeel stelt daartoe dat het hof niet heeft toegelicht waarom de hiervoor in 4.41 onder a t/m g genoemde deelaspecten, ook samen beschouwd, niet “de lat van een zorgplichtschending halen.”
4.43
Ik meen dat de rechtsklacht feitelijke grondslag mist. Het hof heeft in de eerste zin van r.o. 4.3 overwogen dat de werkneemster in hoger beroep heeft betoogd dat Samsung op grond van art. 7:658 BW, art. 7:611 BW of art. 6:162 BW jegens haar aansprakelijk is vanwege (i) de zes incidenten met [betrokkene 2] , (ii) de manier waarop Samsung met de klacht van de werkneemster daarover is omgegaan, en (iii) de manier waarop Samsung met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. Dat het hof deze gronden vervolgens in de opvolgende rechtsoverwegingen onder afzonderlijke kopjes nader weergeeft en beoordeelt, betekent niet dat het hof ze niet in onderlinge samenhang heeft bezien en beoordeeld. Ik licht dit als volgt nader toe.
4.44
Van de drie door het hof in r.o. 4.3 genoemde gronden is de grond onder (i) naar ik meen de voornaamste grond. Het zijn immers de interacties met [betrokkene 2] geweest (en, zo voeg ik daar aan toe, de in 2.15 weergegeven e-mail van 5 februari 2019 waarin de werkneemster is bericht dat de wijziging in rapportagelijnen die week aan de organisatie gecommuniceerd zou worden) die ertoe hebben geleid dat de werkneemster zich kort daarna heeft ziekgemeld. Het hof heeft de grond onder (i) ook als eerste genoemd en beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat in hoger beroep als uitgangspunt geldt dat de zes interacties met [betrokkene 2] alle niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden voor de werkneemster, nu zij in hoger beroep geen grieven heeft gericht tegen de in dat verband gegeven oordelen van de kantonrechter, en dat in hoger beroep overigens ook geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die maken dat het hof van oordeel is dat deze interacties wel als schadelijke werkomstandigheden zijn aan te merken. In dit oordeel ligt besloten het oordeel dat Samsung met betrekking tot de door de werkneemster genoemde interacties niet haar zorgplicht uit hoofde van art. 7:658 BW heeft geschonden.
4.45
In de bestreden overwegingen ligt voorts besloten dat de door het onderdeel genoemde deelaspecten onder a t/m g naar het oordeel van het hof gewoonweg onvoldoende gewicht hebben om tot het oordeel te kunnen leiden dat zij een zorgplichtschending opleveren, ook niet als zij in onderlinge samenhang worden beschouwd. Bij al die deelaspecten geldt namelijk dat het hof (impliciet of uitdrukkelijk) heeft geoordeeld dat van schending van een zorgplicht door Samsung of anderszins handelen buiten de geldende regels om, geen sprake is. Het hof heeft over bijna alle genoemde deelaspecten méér gezegd dan het onderdeel wil doen voorkomen. Ik geef hieronder per deelaspect het oordeel van het hof weer (onderstreping in citaten steeds toegevoegd):
- Met betrekking tot het
deelaspect onder a(r.o. 4.6):
“Samsung kan verder niet worden aangerekend dat zij het onderzoek tijdens de ziekte van [de werkneemster] niet heeft vervolgd, onder meer door […] het formeel horen van [betrokkene 2] . […] Samsung heeft [betrokkene 2] geïnformeerd dat tegen hem een klacht was ingediend en dat Samsung hem daarover formeel zou horen zodra [de werkneemster] haar klachten nader had toegelicht.
Dat Samsung in afwachting van het moment dat [de werkneemster] daartoe weer in staat zou zijn, [betrokkene 2] nog niet formeel heeft gehoord, kwalificeert in de gegeven omstandigheden niet als ziekmakende werkomstandigheid.”
- Met betrekking tot het
deelaspect onder b(r.o. 4.6):
“Samsung kan verder
niet worden aangerekenddat zij het onderzoek tijdens de ziekte van [de werkneemster] niet heeft vervolgd, onder meer door het benoemen van een preventieadviseur […]. Tussen partijen is niet in het geschil dat de communicatie tussen partijen kort na de ziekmelding van [de werkneemster] via de advocaat van [de werkneemster] verliep. Uit de brief van de advocaat van [de werkneemster] van 29 maart 2019 aan Samsung […] blijkt dat [de werkneemster] na haar ziekmelding, vanwege haar broze gesteldheid, niet in staat was over de klacht te communiceren en dat zij zich eerst op re-integratie wilde richten.
De te benoemen preventieadviseur zou volgens de Flowchart Mobbing beginnen met het doen van een verzoeningspoging. Samsung mocht redelijkerwijs menen dat [de werkneemster] – ook nu Samsung meerdere keren tevergeefs aan [de werkneemster] mediation had aangeboden – daartoe nog niet in staat was.”
- Met betrekking tot de
deelaspecten onder c en d(r.o. 4.8):
“In de eerste periode na de ziekmelding hebben [de werkneemster] en het Hoofd HR een discussie gehad over controles door de Nederlandse arbo-arts, waarvoor [de werkneemster] door Samsung was opgeroepen maar niet was verschenen. Aanvankelijk verkeerde Samsung in de veronderstelling dat de reden daarvan was dat [de werkneemster] niet kon reizen en heeft zij getracht een telefonische afspraak met de arbo-arts te arrangeren. [De werkneemster] stelde zich echter op het standpunt dat controles vanwege haar status als grensarbeider door een Belgische arts moesten worden gedaan. Samsung heeft na een e-mailwisseling met [de werkneemster] hierover het standpunt van [de werkneemster] als juist erkend.
Dat Samsung [de werkneemster] (bewust) heeft tegengewerkt tijdens haar ziekte door haar status als grensarbeider niet serieus te nemen of onvoldoende te onderzoeken, volgt uit deze gang van zaken niet. Samsung heeft onbetwist gesteld dat zij sinds haar oprichting in 2017 niet eerder met het grensarbeiderschap te maken had gehad en dat ook Arboned haar niet op het grensarbeiderschap heeft gewezen. Zodra Samsung het grensarbeiderschap had onderzocht en erkend, heeft zij bij [de werkneemster] niet meer aangedrongen op contact met de bedrijfsarts in Nederland. Dit proces heeft uiteindelijk slechts enkele weken in beslag genomen. Het was wellicht beter geweest als Samsung hangende de discussie over het grensarbeiderschap dreiging met disciplinaire maatregelen achterwege had gelaten, maar
de handelwijze van Samsung is in de gegeven situatie niet te beschouwen als een schadelijke werkomstandigheid waartegen artikel 7:658 BW beoogt te beschermen en levert evenmin anderszins een grondslag voor schadeplichtigheid jegens [de werkneemster] op.”
- Met betrekking tot het
deelaspect onder e(r.o. 4.9):

Hetzelfde geldt voor de manier waarop de re-integratie van [de werkneemster] is verlopen. [55] Bij besluit van 5 augustus 2021 (herhaald bij besluit van 16 september 2021) heeft het UWV Samsung verplicht tot verlengde loondoorbetaling
omdat het re-integratieverslag onvolledig wasen heeft het UWV, vanwege die verlengde loondoorbetaling, de beslissing op de WIA-aanvraag van [de werkneemster] aangehouden.”
- Met betrekking tot de
deelaspecten onder f en g(r.o. 4.9):
“Het UWV heeft Samsung verder toestemming onthouden de arbeidsovereenkomst op te zeggen omdat Samsung niet aannemelijk had gemaakt dat [de werkneemster] niet binnen 26 weken hersteld zou zijn of in een passende functie herplaatst zou kunnen worden. Samsung heeft toegelicht dat re-integratie pas aan de orde was zodra daartoe mogelijkheden waren en dat de Belgische arts van [de werkneemster] haar steeds heeft bericht dat [de werkneemster] volledig arbeidsongeschikt was, hetgeen door de door Samsung ingeschakelde Belgische bevoegde instantie Certimed (in het kader van een second opinion) werd bevestigd. Samsung heeft een deskundigenoordeel door het UWV georganiseerd, maar [de werkneemster] is daar niet verschenen. […] Het was voor Samsung niet mogelijk een actueel oordeel of eindevaluatie (over de belastbaarheid van [de werkneemster]) te geven. Samsung heeft verder erop gewezen dat het UWV geen oordeel heeft geveld over de vraag of Samsung zich voldoende heeft ingespannen voor de re-integratie van [de werkneemster]. [De werkneemster] heeft deze stellingen van Samsung niet betwist en deze worden ondersteund door het in het geding gebrachte Plan van Aanpak van 24 april 2019 en de evaluatie van 8 april 2020.
In het licht van die omstandigheden brengt de wijze waarop Samsung met de re-integratie van [de werkneemster] is omgegaan, zonder herplaatsingsmogelijkheden binnen Samsung te onderzoeken, niet mee dat sprake is van schadelijke werkomstandigheden of schending van de zorgplicht van Samsung of van de eisen van goed werkgeverschap. [De werkneemster] heeft ook overigens niet gesteld dat en in hoeverre het re-integratietraject heeft geleid tot schade.”
4.46
Het hof heeft aldus steeds per deelaspect gemotiveerd uiteengezet waarom het betreffende aspect niet leidt tot het oordeel dat Samsung haar zorgplicht uit hoofde van art. 7:658 BW heeft geschonden. Bij een aantal deelaspecten heeft het hof uitdrukkelijk geoordeeld dat de handelwijze van Samsung ook geen andere grondslag voor schadeplichtigheid jegens de werkneemster oplevert. De gegeven oordelen berusten op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden waardering van de omstandigheden.
4.47
Het voorgaande brengt mee dat ook de hiervoor in 4.42 weergegeven motiveringsklacht faalt. In het licht van de inhoud van de in 4.45 weergegeven oordelen, bezien in samenhang met hetgeen het hof overigens heeft geoordeeld in r.o. 4.4 t/m 4.9, behoefde het oordeel dat Samsung haar zorgplicht niet heeft geschonden, geen nadere motivering.
4.48
Het onderdeel bevat onder punt 26 van de procesinleiding nog een rechts- en een motiveringsklacht. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat het voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een schending van het goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) en/of een onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) (wel) relevant is om de in dat kader naar voren gebrachte omstandigheden in onderling verband en samenhang te beoordelen. Het onderdeel stelt dat het hof heeft nagelaten dat te doen – om dezelfde redenen als hiervoor in 4.41 zijn weergegeven – en dat zijn (impliciete) oordeel dat Samsung art. 7:611 BW en/of art. 6:162 BW niet heeft geschonden daarom getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Althans is dat oordeel volgens het onderdeel ontoereikend gemotiveerd, omdat het hof geen inzicht heeft gegeven waarom het door hem vastgestelde deel van de (door de werkneemster) gestelde omstandigheden, ook samen beschouwd, niet de lat van de schending van de norm van goed werkgeverschap uit art. 7:611 BW, althans van onrechtmatige daad uit art. 6:162 BW halen.
4.49
Ik meen dat de klachten falen op de hiervoor in 4.44 t/m 4.46 uiteengezette gronden. In het oordeel in r.o. 4.4 met betrekking tot grond (i) ligt besloten het oordeel dat Samsung met betrekking tot géén van de door de werkneemster genoemde interacties de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden, laat staan dat gezegd kan worden dat in enig opzicht sprake is geweest van onrechtmatig handelen. In de opvolgende overwegingen ligt besloten het oordeel dat de hiervoor in 4.41 weergegeven deelaspecten onder a t/m g gewoonweg onvoldoende gewicht hebben om te concluderen dat Samsung heeft gehandeld in strijd met de normen van art. 7:611 BW en/of art. 6:162 BW, ook als zij in onderlinge samenhang en in samenhang met de overige oordelen in r.o. 4.4 t/m 4.9 worden bezien en beoordeeld.
Onderdeel 4
4.5
Het vierde oordeel is gericht tegen de volgende overweging in r.o. 4.10: “
Er is geen bewijs aangeboden van stellingen die indien bewezen tot een ander oordeel leiden.” Onder verwijzing naar vindplaatsen in de processtukken neemt het onderdeel tot uitgangspunt dat de werkneemster een gemotiveerd bewijsaanbod heeft gedaan dat ook zag op omstandigheden die in de sfeer liggen van de vraag of Samsung haar zorgplicht heeft geschonden (te weten: over de klachtafhandeling door Samsung en de werkomstandigheden), dat zij zich daarnaast uitdrukkelijk bereid heeft verklaard om nader bewijs door middel van een deskundige te leveren, en dat zij bovendien heeft aangeboden aanvullende stukken in te dienen en getuigen te horen.
4.51
Het onderdeel bevat een rechts- en een motiveringsklacht. De rechtsklacht veronderstelt dat het hof het bewijsaanbod van de werkneemster, voor zover dat zag op de omstandigheden die in de sfeer liggen van de vraag of Samsung haar zorgplicht heeft geschonden, heeft gepasseerd omdat zij geen bewijs heeft aangeboden van specifieke stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel (kunnen) leiden. Volgens het onderdeel heeft het hof in dat geval miskend dat het bewijsaanbod van de werkneemster een aanbod tot het leveren van tegenbewijs betreft, dat derhalve geen specificatie behoeft. [56] Indien het hof heeft beslist dat dit (tegen)bewijs niet tot een ander oordeel zou kunnen leiden omtrent de vraag of Samsung haar zorgplicht uit art. 7:658 lid 1 BW heeft geschonden, dan is dat oordeel volgens het onderdeel onbegrijpelijk, omdat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom een onafhankelijk expert op dat punt geen relevante bevindingen zou kunnen doen. [57] Dat klemt volgens het onderdeel temeer, nu het hof in r.o. 4.10 heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid, en derhalve niet (onomstotelijk) dat géén sprake was van omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid.
4.52
In eerste aanleg heeft de werkneemster een bewijsaanbod gedaan met betrekking tot onder meer de stelling “dat de klachtbehandeling aan de kant van Samsung volstrekt onvoldoende was.” [58] Het bewijsaanbod had verder betrekking op de stellingen dat de werkneemster ziek is, dat zij schade heeft en zal hebben, en dat er causaal verband is tussen de schade en de werkomstandigheden. Blijkens de vindplaatsen waarnaar het onderdeel verwijst, heeft de werkneemster in hoger beroep in de toelichting op haar tweede grief aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan op haar aanbod om “nader medisch bewijs” over te leggen. [59] Aan het slot van de memorie van grieven is een zeer algemeen bewijsaanbod gedaan. [60] Het onderdeel verwijst verder naar de pleitaantekeningen ten behoeve van de zitting van 5 oktober 2023. Daar heeft de advocaat van de werkneemster aangevoerd dat, voor zover nader onderzoek nodig is naar de werkomstandigheden, de werkneemster zich bereid verklaart dit bewijs te leveren “door middel van de benoeming van een onafhankelijk expert.” [61]
4.53
Ik herhaal dat het een partij vrijstaat om uit eigen beweging schriftelijke stukken, waaronder rapportages, in het geding te brengen. Daarvoor is geen toestemming van de rechter nodig. Ik merk voorts op dat de rechter vrij is al dan niet een deskundigenbericht te bevelen. [62] Als ik het goed zie, had het bewijsaanbod van de werkneemster in hoger beroep in het bijzonder betrekking op deze twee soorten bewijsmiddelen en niet op het leveren van bewijs door middel van het horen van getuigen. Wat betreft laatstgenoemd bewijsmiddel geldt dat in hoger beroep van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel zal mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet uiteenzet op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. [63] Een aanbod tot het leveren van tegenbewijs behoeft in beginsel niet gespecificeerd te worden. [64] Wel moet een partij die wil worden toegelaten tot tegenbewijs de feiten waartegen het tegenbewijs zich richt, voldoende gemotiveerd hebben betwist.
4.54
Hiervoor is uiteengezet dat het in deze zaak op de weg van de werkneemster lag om feitelijk te onderbouwen dat haar werkplek en/of haar werkomstandigheden zodanig waren dat aannemelijk is dat de oorzaak van de gestelde
burn-outen depressie daarin kan worden gevonden. Zij
heeftin dat verband ook veel feiten en omstandigheden aangevoerd, niet alleen wat betreft de incidenten met [betrokkene 2] , maar ook wat betreft de manier waarop Samsung met haar klacht daarover en met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. De gestelde feiten en omstandigheden waren als zodanig niet in geschil. Wel verschilden partijen van mening over de kwalificatie ervan. Samsung heeft gemotiveerd betwist dat de door de werkneemster gestelde feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel dat van schending van enige zorgplicht sprake is. Het hof heeft de door de werkneemster gestelde feiten en omstandigheden beoordeeld. Het heeft geconcludeerd (i) dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid, (ii) dat bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden Samsung haar zorgplicht dienaangaande ook niet heeft geschonden, en (iii) dat “ook overigens” Samsung haar zorgplicht jegens de werkneemster niet heeft geschonden. Het bestreden oordeel moet naar ik meen aldus worden gelezen dat het hof daarin tot uitdrukking brengt dat Samsung met haar verweer genoegzaam heeft aangetoond dat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden en dat de werkneemster daar vervolgens onvoldoende (andere feiten en omstandigheden) tegenover heeft gesteld. Aldus beschouwd is het bestreden oordeel niet onjuist of onbegrijpelijk.
Onderdeel 5
4.55
Het vijfde onderdeel is gericht tegen (i) het oordeel in r.o. 4.10 dat de werkneemster als in het ongelijk gestelde partij zal worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, (ii) de op dit oordeel voortbouwende beslissing in het dictum, en (iii) de in r.o. 4.10 besloten liggende beslissingen dat ook art. 7:611 BW en art. 6:162 BW geen grond vormen om Samsung aansprakelijk te houden voor de schade van de werkneemster. Het onderdeel bouwt uitsluitend voort op de klachten van de hiervoor besproken onderdelen. Het onderdeel bevat geen klacht die afzonderlijke bespreking behoeft.
Slotsom
4.56
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat geen van de middelonderdelen slaagt en dat het principaal cassatieberoep moet worden verworpen.

5.Het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep

5.1
Het incidenteel cassatieberoep van Samsung is ingesteld onder de voorwaarde dat enig onderdeel van het principale cassatiemiddel slaagt en tot vernietiging van het arrest leidt. Nu het principaal cassatieberoep faalt, kom ik in beginsel niet toe aan het bespreken van het incidenteel cassatieberoep. Mocht uw Raad niettemin toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het incidentele cassatieberoep, dan ben ik bereid aanvullend te concluderen.

6.Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Hof Amsterdam 19 december 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3457.
2.Zie voor deze samenvatting het eindvonnis van de kantonrechter, r.o. 3.2.
3.Zie voor deze samenvatting het eindvonnis van de kantonrechter, r.o. 4.1.
4.Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (sector kanton) 14 juli 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:10079.
5.HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657 [
6.HR 7 juni 2013 […] [ECLI:NL:HR:2013:BZ1721,
8.Voetnoten zijn overgenomen en doorgenummerd.
9.Zie het in r.o. 5.5 genoemde aspect onder i).
10.Zie het in r.o. 5.5 genoemde aspect onder ii).
11.Met dien verstande dat de advocaat van de werkneemster daarbij heeft opgemerkt dat de loonschade van de werkneemster niet een terugval naar 70% van het dagloon betrof, maar meer bedroeg. Zie het eindarrest van 19 december 2023, p. 2 (derde alinea).
12.Procesinleiding, onder 10.
13.Procesinleiding, onder 11.
14.In de procesinleiding (onder 10 en 11) staat: ‘feitelijk hypothetische grondslag’.
15.Zie daarover uitvoerig de Conclusie (ECLI:NL:PHR:2021:21) van plv. P-G Langemeijer voor HR 18 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:944 (art. 81 lid 1 RO). In het eindvonnis heeft de kantonrechter naar deze Conclusie verwezen. Zie r.o. 5.6, hiervoor in 3.5 weergegeven.
16.Zie daarover uitvoerig, met vermelding van bronnen, de conclusie van A-G Valk (ECLI:NL:PHR:2020:714) voor HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1996 (81 lid 1 RO).
17.Zie daarover uitvoerig M.S.A. Vegter,
18.Zie daarover uitvoerig M.S.A. Vegter, ‘Werkgeversaansprakelijkheid voor psychisch letsel op grond van art. 7:658 BW’,
19.HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657,
20.Zie Vegter (diss.), onder meer p. 94 e.v.; S.D. Lindenbergh,
21.In dezelfde zin annotator Hartlief in zijn noot onder
22.Over de arbeidsrechtelijke omkeringsregel is veel geschreven. Ik noem hier: A.R. Houweling (red.),
23.Zie onder (veel) meer HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7345,
24.Normschending en risico moeten met elkaar ‘corresponderen’, aldus T. Hartlief,
25.Zie voor dit aansprekende gevalstype HR 21 juni 1974, ECLI:NL:HR:1974:AC5463,
26.HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:536,
27.Ik wijs erop dat uw Raad in HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657,
28.HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8369,
29.HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717,
30.De bestuursrechter heeft dit in het verleden in wezen tot uitdrukking gebracht door bij aanspraken op een rechtspositionele vergoeding voor psychische schade opgelopen in de werksfeer het zogenaamde buitensporigheidsvereiste te stellen (‘dat wanneer de ziekte in sterkere mate van psychische aard is, in meerdere mate sprake zal moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden – objectief bezien – een buitensporig karakter dragen’). Zie daarover onder meer CRvB 28 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3470,
31.Procesinleiding, onder 16.
32.Procesinleiding, onder 17.
33.Zie onder punt 1 het arrest. De werkneemster heeft niet gesteld dat sprake is geweest van overbelasting door de werkzaamheden.
34.Pleitnotities van mrs. Dröge en Oudshoorn ten behoeve van de mondelinge behandeling bij het hof op 6 februari 2023, onder 2.3.
35.Zie haar e-mail van 22 december 2018, hiervoor weergegeven in 2.8.
36.Zie hierna in 4.25.
37.HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:536,
38.Zie voor het standpunt van Samsung de schriftelijke toelichting van mrs. Dempsey en Hakhoff, par. 2.7.1.
39.Procesinleiding, onder 19.
40.Het onderdeel duidt de regel aan als “een (alternatieve) regel van bewijslastverdeling.”
41.Het onderdeel verwijst naar de procesinleiding, onder 10. Zie hiervoor in 4.1.
42.Procesinleiding, onder 20.
43.Memorie van grieven, onder 54.
44.In hun schriftelijke toelichting (par. 3.2.1) merken mrs. Dempsey en Hakhoff terecht op: “Daarbij geldt dat niet valt in te zien dat, bij gemotiveerde betwisting van het causaal verband, een werknemer op grond van de gewone regels van stelplicht en bewijslast wél het causaal verband zou kunnen aantonen wanneer de werknemer niet kan voldoen aan de
45.Procesinleiding, onder 21.
46.Procesinleiding, onder 22.
47.Het onderdeel verwijst voor de ingenomen stellingen en de overgelegde bewijsstukken naar de procesinleiding, onder 10.
48.Zie in soortgelijke zin het oordeel van de kantonrechter in r.o. 5.6 van het eindvonnis. De werkneemster heeft tegen de gehanteerde maatstaf geen grief gericht.
49.Procesinleiding, onder 23.
50.Vgl. HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9204,
51.Procesinleiding, onder 24.
52.Te weten in r.o. 4.4 (eerste grond), r.o. 4.5 t/m 4.7 (tweede grond) en r.o. 4.8 en 4.9 (derde grond).
53.Het onderdeel verwijst naar HR 16 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7000,
54.Procesinleiding, onder 25.
55.De woorden “Hetzelfde geldt” hebben betrekking op het oordeel in de laatste zin van r.o. 4.8. Het hof is derhalve ook wat betreft de re-integratie van de werkneemster van oordeel dat de handelwijze van Samsung in de gegeven situatie niet is te beschouwen als een schadelijke werkomstandigheid waartegen art. 7:658 BW beoogt te beschermen, en dat die handelwijze evenmin anderszins een grondslag voor schadeplichtigheid jegens de werkneemster oplevert.
56.Procesinleiding, onder 29.
57.Procesinleiding, onder 30.
58.Inleidende dagvaarding, onder 111.
59.Memorie van grieven, onder 54.
60.Memorie van grieven, onder 86. Het daar gedane bewijsaanbod luidt als volgt: “Voor zover het Gerechtshof zou oordelen dat op [de werkneemster] enige bewijslast rust, biedt [de werkneemster] aan haar stellingen te bewijzen, door het indienen van aanvullende stukken, het horen van getuigen en het benoemen van een deskundige. Dit geldt ook specifiek ten aanzien van haar medische situatie en de juridische kosten die zij vordert.”
61.Pleitaantekeningen van mr. Bongaards, onder 12.
62.HR 14 december 2011, ECLI:NL:HR:2001:AD3993,
63.HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817,
64.Zie bijvoorbeeld: HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7190,