In deze zaak heeft de werknemer, wonende in Duitsland, cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De werknemer, vertegenwoordigd door advocaat K. Teuben, verzocht om vernietiging van de beschikking van het hof, waarin zijn klachten over de eerdere uitspraak niet werden gehonoreerd. De werkgeefster, Urenco Nederland B.V., vertegenwoordigd door advocaat A.C. van Schaick, heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen. De plaatsvervangend Procureur-Generaal F.F. Langemeijer heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het cassatieberoep geadviseerd.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waaronder eerdere beschikkingen van de kantonrechter te Almelo en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft de klachten van de werknemer beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van de werknemer verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 899,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. De beschikking is gegeven op 18 juni 2021 door de vicepresident en raadsheren van de Hoge Raad.