ECLI:NL:HR:2020:1996

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
19/02702
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werkgeversaansprakelijkheid wegens blootstelling aan gevaarlijke stoffen en de toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel

In deze zaak heeft de dochter van een werknemer, hierna aangeduid als [dochter van werknemer], beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het hof van 5 maart 2019. De zaak betreft werkgeversaansprakelijkheid wegens blootstelling aan gevaarlijke stoffen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1996, de klachten van [dochter van werknemer] over het arrest van het hof beoordeeld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder het arrest van 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721, waarin de arbeidsrechtelijke omkeringsregel en de toepassing van artikel 6:99 BW aan de orde kwamen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten van [dochter van werknemer] niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van [dochter van werknemer] verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [werkgever] zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/02702
Datum11 december 2020
ARREST
In de zaak van
[dochter van werknemer],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [dochter van werknemer],
advocaat: H.J.W. Alt,
tegen
[werkgever] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [werkgever],
advocaat: N.T. Dempsey.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
zijn arrest in de zaak 12/03390, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 van 7 juni 2013;
de arresten in de zaak 200.150.287/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 maart 2015, 7 juli 2015, 17 november 2015, 2 februari 2016, 12 april 2016, 17 januari 2017, 10 oktober 2017, 14 augustus 2018 en 5 maart 2019.
[dochter van werknemer] heeft tegen het arrest van het hof van 5 maart 2019 beroep in cassatie ingesteld.
[werkgever] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [werkgever] mede door J.H.G. Hordijk.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [dochter van werknemer] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [dochter van werknemer] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werkgever] begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [dochter van werknemer] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
11 december 2020.