ECLI:NL:PHR:2025:1289

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
25/00323
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging machtiging voorzetting crisismaatregel in het kader van de Wvggz met betrekking tot een minderjarig meisje

In deze zaak heeft de officier van justitie een verzoek ingediend tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel voor een veertienjarig meisje, hierna aangeduid als betrokkene. Betrokkene vertoont suïcidale neigingen en heeft meerdere pogingen tot strangulatie gedaan. De rechtbank heeft het verzoek tot wijziging toegewezen, ondanks twijfels over de aanwezigheid van een psychische stoornis bij betrokkene. De behandelend psychiater heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er twijfels zijn over de diagnose, en dat gesloten jeugdhulp wellicht een betere optie zou zijn. De rechtbank heeft echter niet voldoende gemotiveerd of er een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van betrokkene voortkomt uit een psychische stoornis, wat vereist is voor de toewijzing van de wijziging. De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie aangegeven dat de rechtbank de aanvullende zorgvuldigheidseisen voor minderjarigen niet in acht heeft genomen, wat leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking vernietigd moet worden en de zaak terugverwezen moet worden. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het toepassen van verplichte zorg bij minderjarigen, vooral in het kader van de Wvggz.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/00323
Zitting21 november 2025
CONCLUSIE
L.M. Coenraad
In de zaak
[betrokkene],
verzoekster tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
tegen
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie.

1.Inleiding en samenvatting

1.1
In deze Wvggz-zaak heeft de officier van justitie een verzoek tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ingediend (art. 8:12 lid 5 Wvggz). Verzocht is “insluiten” als vorm van verplichte zorg aan de bestaande machtiging toe te voegen. Betrokkene is een minderjarig meisje dat ten tijde van de bestreden uitspraak veertien jaar oud is. Zij maakt suïcidale plannen, heeft meerdere strangulatiepogingen gedaan en toont fysieke agressie naar naasten en de verpleging. Ten tijde van de mondelinge behandeling van het wijzigingsverzoek verbleef zij volgens de behandelend psychiater voor de achtste dag in de separeerruimte op basis van noodzorg (art. 8:11 Wvggz en art. 8:12 leden 1 en 3 Wvggz).
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de behandelend psychiater verklaard dat wordt getwijfeld of bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis en dat in termen van de Wvggz geen sprake is van een psychische stoornis. Gesloten jeugdhulp is misschien een betere omgeving voor betrokkene. Dit alternatief is evenwel niet onmiddellijk voorhanden, dus als het insluiten op grond van de Wvggz niet wordt toegewezen, is er een probleem, aldus de behandelend psychiater.
1.3
De rechtbank heeft het wijzigingsverzoek toegewezen. Daarbij heeft de rechtbank niet kenbaar beoordeeld of in de wijzigingsprocedure een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van betrokkene als gevolg van een psychische stoornis het dreigend ernstig nadeel veroorzaakt (art. 3:3 Wvggz en art. 7:7 lid 1 in verbinding met art. 7:1 lid 1 Wvggz). Ook heeft de rechtbank niet kenbaar aandacht besteed aan de vraag of aanvullende zorgvuldigheidseisen nodig zijn in geval van toewijzing van het verzoek (art. 2:1 lid 9 Wvggz). De daarop gerichte klachten slagen. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.

2.Feiten en procesverloop

2.1
Op 7 december 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Vught op grond van artikel 7:1 Wvggz een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene, met een geldigheidsduur van 7 december tot en met 10 december 2024. [1] Als vormen van zorg die noodzakelijk zijn om de crisissituatie af te wenden zijn vermeld:
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- opnemen in een accommodatie.
Daarbij heeft de burgemeester een medische verklaring van 7 december 2024 van een onafhankelijk psychiater in aanmerking genomen.
2.2
Op 9 december 2024 heeft de officier van justitie op grond van artikel 7:7 lid 1 Wvggz de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) verzocht een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor betrokkene te verlenen.
2.3
Bij mondelinge uitspraak van 10 december 2024, schriftelijk uitgewerkt op diezelfde dag, [2] heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 31 december 2024. De rechtbank heeft daarbij, voor zover in cassatie van belang, overwogen dat wordt vermoed dat het ernstig nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis (r.o. 4.4).
De rechtbank heeft de volgende vormen van verplichte zorg toegewezen (r.o. 5.1 in verbinding met r.o. 4.6):
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- opnemen in een accommodatie.
De rechtbank heeft het verzoek voor zover dat betrekking had op “insluiten” als vorm van verplichte zorg afgewezen, omdat ter zitting de noodzaak hiervan niet was gebleken (r.o. 4.7).
2.4
Bij brief van 12 december 2024 heeft de (waarnemend) zorgverantwoordelijke betrokkene gemeld dat hij heeft beslist tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in een noodsituatie, waarin de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel niet voorziet, in de vorm van insluiten.
2.5
Bij brief van 13 december 2024 heeft de (waarnemend) zorgverantwoordelijke de geneesheer-directeur een gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel gestuurd. Deze aanvraag strekt ertoe aan de machtiging “insluiten” als vorm van verplichte zorg toe te voegen.
2.6
Op 13 december 2024 heeft de geneesheer-directeur deze gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de machtiging, vergezeld van zijn advies daarover, bij de officier van justitie ingediend. Daarbij is tevens een verkorte medische verklaring van een onafhankelijk psychiater van 13 december 2024 gevoegd.
2.7
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank ingekomen op 16 december 2024, heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de op 10 december 2024 verleende machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te wijzigen/aan te vullen met de vorm van verplichte zorg “insluiten”.
2.8
De mondelinge behandeling van dit verzoek heeft plaatsgevonden op 18 december 2024. Daarbij zijn betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de behandelend psychiater en een groepsbegeleider gehoord. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.9
Bij mondelinge uitspraak van 18 december 2024, schriftelijk uitgewerkt op dezelfde datum [3] en verbeterd bij herstelbeschikking van 14 januari 2025 [4] , heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en daartoe, voor zover hier relevant, als volgt overwogen en beslist:
“4.1. De rechtbank verleent de gevraagde wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Zij legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
4.2.
De advocaat van [betrokkene] heeft bepleit dat een wijziging van de voortzetting van de crisismaatregel niet mogelijk is, nu die beslissing niet op de juiste grond is genomen en dus onrechtmatig is. Er zou namelijk geen sprake zijn van een psychische stoornis, waardoor de Wvggz niet van toepassing zou zijn. De rechter gaat niet mee in dit standpunt van de advocaat, nu de primaire beslissing tot voortzetting van de crisismaatregel niet voorligt. Om de rechtmatigheid van deze maatregel te toetsen, ligt een andere wettelijke voorziening voor. Nu de rechter niet gaat over de rechtmatigheid van deze beslissing, is het mogelijk te beslissen op het verzoek tot wijziging van de voortzetting van de crisismaatregel.
4.3
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat sprake is van een (dreigende) noodsituatie als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz. [Betrokkene] maakt suïcidale plannen en brengt ze tot uitvoering wat gevaar voor haar leven oplevert. De afgelopen week was verblijf op de afdeling niet veilig en is [betrokkene] fysiek agressief geweest naar haar moeder en naar een verpleegkundige. Zij heeft daarnaast meerdere strangulatiepogingen gedaan. [Betrokkene] is daarom onder nood ingesloten in de separeer. Pogingen haar toe te laten tot de afdeling zijn kortdurend goed verlopen maar leidden vervolgens weer tot een strangulatiepoging.
(…)
4.9.
Gelet op het voorgaande is met de voorgestelde wijziging voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen, aldus dat de hierna genoemde vormen van verplichte zorg gelden:
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- opnemen in een accommodatie.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijzigt de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel die op 10 december 2024 is verleend aan [betrokkene], geboren op [geboortedag- en maand] 2010 in [geboorteplaats], inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen als genoemd in paragraaf 4.9. kunnen worden getroffen”
5.2
bepaalt dat de machtiging geldt tot en met 31 december 2024.”
2.1
Namens betrokkene is – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen deze beschikking van de rechtbank van 18 december 2024 zoals verbeterd bij herstelbeschikking van 14 januari 2025 (hierna: de bestreden beschikking). De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit vier onderdelen.
3.2
Onderdeel 1bestaat uit twee subonderdelen.
Subonderdeel 1.1is primair gericht tegen r.o. 4.1-4.2 van de bestreden beschikking. [5] Het subonderdeel klaagt dat de rechtbank ten onrechte en/of zonder toereikende motivering het verzoek tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft toegewezen. Daartoe wordt betoogd − onder verwijzing naar een verklaring ter zitting van de behandelend psychiater – dat geen sprake is van een vermoeden van een psychische stoornis, terwijl dit vereist is voor toewijzing van de verzochte wijziging, waarbij insluiting als verplichte zorgvorm is toegewezen.
Subonderdeel 1.2is gericht tegen r.o. 4.2. Dit subonderdeel klaagt dat de rechtbank onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat zij niet meegaat in het standpunt van de advocaat dat geen sprake is van een psychische stoornis, omdat de primaire beslissing tot voortzetting van de crisismaatregel niet voorligt en dat voor de toetsing van deze maatregel een andere wettelijke voorziening voorligt. Daartoe wordt betoogd dat de rechtbank tot insluiting heeft geoordeeld, waarbij zij heeft miskend dat insluiting een verplichte vorm van zorg is waarvoor een vermoeden van een psychische stoornis vereist is die leidt tot ernstig nadeel.
3.3
Onderdeel 2is primair gericht tegen r.o. 4.1-4.2 van de bestreden beschikking. [6] Het onderdeel klaagt dat deze rechtsoverwegingen onjuist althans niet toereikend gemotiveerd zijn. Daartoe wordt betoogd dat, nu betrokkene een kind is, niet (voldoende) blijkt dat de rechtbank zich rekenschap heeft gegeven van aanvullende zorgvuldigheidseisen bij de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering en bij de beslissing over de insluiting aangaande de mogelijk nadelige effecten daarvan op lange termijn op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van betrokkene (art. 2:1 lid 9 Wvggz).
3.4
Onderdeel 3klaagt dat indien enige van de voorgaande klachten slaagt, ook artikel 5, aanhef en onder e, EVRM is geschonden omdat betrokkene dan haar vrijheid is ontnomen terwijl niet een “procedure prescribed by law” is gevolgd.
3.5
Onderdeel 4tot slot bevat een voortbouwklacht die is gericht tegen het dictum.
Onderdeel 1
3.6
Bij de bespreking van
onderdeel 1stel ik het volgende voorop.
Crisismaatregel en machtiging tot voortzetting daarvan
3.7
De burgemeester kan ten aanzien van een persoon die zich in zijn gemeente bevindt een crisismaatregel nemen indien (art. 7:1 lid 1 Wvggz):
a. er onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is;
b. er een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis dit dreigend ernstig nadeel veroorzaakt;
c. met de crisismaatregel het ernstig nadeel kan worden weggenomen;
d. de crisissituatie dermate ernstig is dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht; en
e. er verzet is als bedoeld in artikel 1:4 tegen zorg.
3.8
Artikel 7:1 lid 3, aanhef en onder a, Wvggz bepaalt dat de burgemeester niet eerder een crisismaatregel neemt dan nadat hij zorg heeft gedragen voor een medische verklaring van een psychiater waarin deze zijn bevindingen vermeldt inzake de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene, de noodzakelijk geachte vormen van verplichte zorg, en of de situatie, bedoeld in artikel 7:1 lid 1 Wvvgz zich voordoet.
3.9
Een crisismaatregel is ten hoogste drie dagen geldig (art. 7:4 Wvggz). [7]
3.1
Een afschrift van de beslissing tot het nemen van een crisismaatregel en de afgegeven medische verklaring wordt door de burgemeester onverwijld gezonden aan, onder anderen, de officier van justitie (art. 7:2 lid 2 Wvggz).
3.11
Indien de officier van justitie van oordeel is dat ten aanzien van de betrokkene de grondslag voor het nemen van een crisismaatregel, bedoeld in artikel 7:1 lid 1 Wvggz, aanwezig is, dient hij uiterlijk op de dag na de datum van ontvangst van voornoemde stukken bij de rechter een verzoekschrift in voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel (art. 7:7 lid 1 Wvggz). Daarbij voegt de officier van justitie voornoemde stukken, waaronder de afgegeven medische verklaring (art. 7:7 lid 2 Wvggz in verbinding met art. 7:2 lid 2 Wvggz). Zo heeft de rechter bij de beoordeling van het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel de beschikking over dezelfde medische verklaring als die ten grondslag ligt aan de crisismaatregel. [8]
3.12
Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit artikel 7:7 lid 1 Wvggz in verbinding met artikel 7:1 lid 1 Wvggz, volgt dat de rechter slechts een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel kan verlenen, indien aan de in artikel 7:1 lid 1, onder a tot en met e, Wvggz genoemde voorwaarden is voldaan (zie hiervoor onder 3.7 en ook hierna onder 3.21-3.24). Indien aan deze voorwaarden is voldaan, dient te worden beoordeeld welke vorm van verplichte zorg noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden (art. 7:7 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 7:2 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). In artikel 2:1 leden 2 en 3 Wvggz is voorgeschreven dat verplichte zorg alleen als uiterste middel kan worden overwogen en dat de proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede de doelmatigheid en veiligheid van de verplichte zorg worden beoordeeld. [9]
3.13
De onderhavige zaak draait om de hiervoor onder 3.7 onder b. genoemde voorwaarde van een ernstig vermoeden dat het gedrag als gevolg van een psychische stoornis het dreigend ernstig nadeel veroorzaakt. In de parlementaire geschiedenis van de Wvggz is over de invulling van deze voorwaarde in het kader van de crisismaatregel het volgende opgemerkt: [10]
“Bij een crisismaatregel is niet vereist dat met zekerheid een psychische stoornis is vastgesteld. Aangezien er slechts een beperkte tijd is om een diagnose te stellen, is het voldoende dat er een ernstig vermoeden bestaat dat betrokkene aan een psychische stoornis lijdt.”
3.14
Bij de beoordeling van de vraag of een maatregel krachtens de Wvggz moet worden getroffen en welke vormen van verplichte zorg mogen worden verleend, dient steeds te worden uitgegaan van de actuele situatie ten tijde van de te nemen beslissing (beoordeling
ex nunc). In het kader van een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel brengt een beoordeling
ex nuncmee dat de gezondheidstoestand van de betrokkene op het moment van de beoordeling bepalend is voor het antwoord op de vraag welke vormen van zorg noodzakelijk zijn om de crisissituatie af te wenden. [11]
3.15
Een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft een geldigheidsduur van drie weken na dagtekening ervan (art. 7:9 Wvggz). [12]
Tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties en wijziging van lopende machtiging
3.16
Op grond van artikel 8:11 Wvggz kan de zorgverantwoordelijke, indien sprake is van verzet als bedoeld in artikel 1:4 Wvggz, beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waar de machtiging tot voortzetting daarvan niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is, gelet op
a. ernstig nadeel;
b. de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg of verplichte zorg wordt verleend;
c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen; of
d. de voorkoming van strafbare feiten.
3.17
In de memorie van toelichting is bij deze regeling [13] onder meer het volgende opgemerkt: [14]
“Er kan ook tot tijdelijke verplichte zorg worden besloten als de gedraging die het aanzienlijke risico op ernstige schade veroorzaakt niet direct gerelateerd is aan de psychische stoornis van betrokkene. Het is immers denkbaar dat iemand bijvoorbeeld ontspoort door overmatig drankgebruik zonder dat een direct verband met de psychische stoornis bestaat. Ook in de kinder- en jeugdpsychiatrie zijn verschillende situaties denkbaar waarbij bijvoorbeeld afzondering noodzakelijk kan zijn, terwijl het niet duidelijk is of de gedraging het gevolg is van de psychische stoornis of dat er sprake is van ernstig puberaal gedrag.”
3.18
De duur van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties is beperkt tot een periode van maximaal drie dagen (art. 8:12 lid 1 Wvggz). Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg na deze periode moet worden voortgezet, kan hij daartoe uitsluitend beslissen indien een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel door de geneesheer-directeur, vergezeld van zijn advies daarover, bij de officier van justitie is ingediend (art. 8:12 lid 3 Wvggz). [15] De officier van justitie beslist zo spoedig mogelijk op deze aanvraag (art. 8:12 lid 4 Wvggz). Indien de officier van justitie instemt met de aanvraag van de geneesheer-directeur tot wijziging, dient hij daartoe onverwijld een verzoekschrift in bij de rechter (art. 8:12 lid 5 Wvggz). [16] De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak, maar uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van het verzoekschrift (art. 8:12 lid 6, onder c, Wvggz in verbinding met art. 7:8 lid 3 Wvggz).
3.19
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hiervoor beschreven regeling voor tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties van de artikelen 8:11 tot en met 8:13 Wvggz een uitzondering vormt op de hoofdregel dat alleen verplichte zorg kan worden verleend waartoe de machtiging legitimeert. Om te voorkomen dat de deur naar ongenormeerde toepassing van dwang zou worden opengezet, heeft de wetgever de regeling voor tijdelijke verplichte zorg streng geclausuleerd en het toepassingsbereik daarvan beperkt. [17]
3.2
Uit de hiervoor onder 3.17 geciteerde passage uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat voor het verlenen van tijdelijke verplichte zorg ter afwending van een noodsituatie, als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz, niet een direct verband met een psychische stoornis is vereist.
3.21
Zodra er reden is om de tijdelijke verplichte zorg na de periode van drie dagen voort te zetten en in dat kader een verzoek tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is gedaan (art. 8:12 leden 3-5 Wvggz), geldt voor de toewijzing van dat wijzigingsverzoek door de rechter mijns inziens wel onverkort de eis dat sprake is van een ernstig vermoeden dat het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel veroorzaakt.
3.22
Dat deze eis ook voor de wijzigingsprocedure geldt, staat niet met zoveel woorden in de wet, maar volgt mijns inziens uit het systeem van de wet. Het gaat hier immers om de wijziging van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel waarvoor deze eis ook geldt (vgl. art. 7:7 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 7:1 lid 1 Wvggz, waarover hiervoor onder 3.12 in verbinding met 3.7). Ik wijs in dit verband bovendien op artikel 3:3 Wvggz dat de criteria voor verplichte zorg in de zin van artikel 3:1 Wvggz bevat, waaronder de eis dat het gedrag van de betrokkene als gevolg zijn psychische stoornis tot ernstig nadeel leidt. [18] Artikel 3:3 Wvggz is mijns inziens evenzeer van toepassing in geval van een verzoek tot wijziging van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, zij het met in achtneming van artikel 7:1 lid 1, onder b, Wvggz, zodat een
ernstig vermoedendat het gedag als gevolg van een psychische stoornis dreigend nadeel veroorzaakt, volstaat. [19]
3.23
In dit verband wijs ik ook op vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Zo heeft de Hoge Raad in zijn beschikking van 24 september 2021 over de voorbereidingsprocedure van een verzoek tot wijziging van een zorgmachtiging en de bij het verzoekschrift over te leggen bescheiden het volgende overwogen: [20]
“3.2 Art. 8:12 Wvggz bevat een regeling voor het wijzigen van onder meer een zorgmachtiging, indien ter afwending van een noodsituatie tijdelijk verplichte zorg wordt verleend waarin die machtiging niet voorziet.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat, indien een wijziging van een zorgmachtiging nodig is, de voorbereidingsprocedure van hoofdstuk 5 van de Wvggz dient te worden gevolgd. De procedure kan wel sneller worden doorlopen. Zo zal een eigen plan van aanpak in een dergelijke situatie niet aan de orde zijn. Ook zijn het zorgplan en de zorgkaart al aanwezig en kan een wijziging daarvan snel worden voorbereid.
3.3
Het voorgaande brengt mee dat bij een verzoekschrift tot wijziging van een zorgmachtiging – naast de in art. 8:12 lid 3 Wvggz vermelde stukken – de bestaande zorgmachtiging en de stukken die daaraan ten grondslag hebben gelegen dienen te worden overgelegd, voorzien van een actualisering daarvan met het oog op de vormen van verplichte zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. Dit betekent dat ook een aanvullende medische verklaring nodig is van een psychiater die voldoet aan de in art. 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden, tenzij de oorspronkelijke medische verklaring nog actueel is en mede betrekking heeft op de aanvullende vormen van zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. Aldus is gewaarborgd dat de rechter ten aanzien van de aanvullend verzochte vormen van verplichte zorg kan beoordelen of wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid als bedoeld in de art. 2:2, 3:3 en 3:4, onder b-e, Wvggz (vgl. art. 6:4 lid 1 Wvggz).
Opmerking verdient nog dat het in art. 8:12 lid 3 Wvggz bedoelde advies van de geneesheer-directeur kan worden aangemerkt als ‘de bevindingen van de geneesheer-directeur’ als bedoeld in art. 5:17 lid 3, onder e, Wvggz.”
3.24
Uit deze uitspraak blijkt dat in het geval van een verzoek tot wijziging van een
zorgmachtigingde actuele gezondheidstoestand van de betrokkene in ogenschouw moet worden genomen. Daaruit vloeit mijns inziens voort dat, indien de actuele gezondheidstoestand van betrokkene dusdanig is dat niet (meer) kan worden gezegd dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, dit verzoek niet kan worden toegewezen. Dat is ook in lijn met het hiervoor onder 3.14 vermelde uitgangspunt van beoordeling
ex nunc. Bij een verzoek tot wijziging van een
machtiging tot voortzetting van een crisismaatregelis het voorgaande mijns inziens niet anders, zij het dat dan volstaat een ernstig vermoeden dat het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel veroorzaakt. De rechter zal in de wijzigingsprocedure moeten toetsen of weer aan dit criterium is voldaan en mag dus niet tot uitgangspunt nemen dat aan dit criterium was voldaan bij het verlenen van de machtiging waarvan wijziging wordt verzocht (zie hiervoor onder 3.12 in verbinding met 3.7 en 3.21-3.24).
3.25
Ik keer terug naar de bespreking van het onderdeel.
3.26
Onderdeel 1slaagt. De beide subonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.27
In de verkorte medische verklaring van de onafhankelijk psychiater van 13 december 2024 die met het oog op het wijzigingsverzoek is opgesteld (zie hiervoor onder 2.6), is met betrekking tot onder meer de actuele gezondheidstoestand van betrokkene het volgende vermeld:

Bevindingen onafhankelijk psychiater:
Er is bij betrokkene sprake van verstoorde emotieregulatie vanuit bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en trauma danwel vanuit autismespectrum problematiek. Betrokkene geeft in het gesprek met mij aan dat ze auditieve hallucinaties heeft. Ze hoort meerdere stemmen die haar zeggen dat ze zichzelf van het leven moet beroven en dat het haar wel zal lukken zichzelf te doden.
(…)
Daarom acht ik het nu noodzakelijk en proportioneel om haar in te sluiten. Hiermee wenden we het gevaar, zelfdoding, af.”
3.28
Uit deze bevindingen van de onafhankelijk psychiater blijkt niet uitdrukkelijk dat naar zijn oordeel sprake is van, kort weg, een ernstig vermoeden van een psychische stoornis. Ook overigens uit de verkorte medische verklaring blijkt niet van een dergelijk oordeel. [21]
3.29
Tijdens de mondelinge behandeling is de vraag of bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis wel uitdrukkelijk aan de orde geweest. Daarbij is ook ingegaan op de vraag of betrokkene niet beter in de (gesloten) jeugdhulp thuishoort dan in de GGZ. Ik citeer relevante passages uit het proces-verbaal (onderstrepingen van mij; A-G): [22]
“Psychiater:
(…) Het gaat naar omstandigheden goed. Ze verblijft nu voor de achtste dag in de separeer, zo goed gaat het dus nog niet.
(…)
Rechter:
Wat is er met [betrokkene] aan de hand?
Psychiater:
De korte versie is dat we
twijfelen of het gedrag van [betrokkene] voortkomt uit een psychiatrische stoornis. (…)
(…)
Psychiater:
(…) In oktober 2024 is er een crisismaatregel afgegeven en dat is toen verlengd.
We moesten goed uitzoeken wat er aan de hand was en of het een stoornis was of gedrag. Toen werd gedacht dat ze niet binnen de GGZ moest worden behandeld. (…) Er is een plek buiten huis gevonden voor [betrokkene], daar kon worden toegewerkt naar behandeling. Daar was ze ver in mee gegaan, toen was de crisismaatregel afgelopen, maar de dag dat ze erheen zou gaan wilde ze weer niet. Dit was begin december. Toen ging ze weer in verzet: schoppen en suïcidaal uiten.
Toen is de crisismaatregel afgegeven en is er overleg geweest met spoedjeugdzorg, want nu werd het oneigenlijk opgelost via de Wvggz. (…)
(…)
Rechter:
Is gesloten jeugdhulp een optie?
Psychiater:
(…)
Gesloten jeugdhulp is misschien een betere omgeving, omdat het voor langer is en met een pedagogische insteek. De gemeente moet dat aanvragen en dat gaat traag.
In termen van de Wvggz is er geen psychiatrische stoornis. (…)
Rechter:
Ik ben hier voor de aanpassing van de voortzetting crisismaatregel en niet voor de rest. De voortzetting crisismaatregel is de basis.
Psychiater:
Ik wil de wijziging toch verzoeken. Als we de vorm ‘insluiten’ niet mogen toepassen, hebben we een probleem. We zitten wel met de situatie.
Ik vind dus ook dat er geen zorgmachtiging moet worden gevraagd.
De advocaat van [betrokkene]:
Hoe kan de voortzetting crisismaatregel gewijzigd worden als de basis er niet is?
(…)
Rechter:
Ik snap wel dat u zegt dat er mogelijk geen psychische stoornis is.
Psychiater:
Ja dat klopt, in de zin van de wet.
(…)
Psychiater:
Maar er is nu een probleem. Ik verzoek wel wijziging van de voortzetting crisismaatregel en het opleggen van ‘insluiten’ als vorm van verplichte zorg. (…)
(…)
Rechter doet uitspraak:
Ik ga het verzoek tot wijziging van de voortzetting crisismaatregel wel toewijzen. Het is belangrijk dat de insluiting een juridische basis krijgt. Het is bovendien een wijziging in het kader van de beslissing tot voortzetting crisismaatregel die al is genomen op basis van Wvggz. Deze wijziging past binnen de juridische maatregel die er al ligt. Ik hoor de advocaat zeggen dat die eerdere beslissing niet rechtmatig is.”
3.3
Gelet op de verklaringen ter zitting van de behandelend psychiater over de diagnose van betrokkene had de rechtbank mijns inziens kenbaar nader moeten beoordelen of een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van betrokkene als gevolg van een psychische stoornis het dreigend ernstig nadeel veroorzaakt. In de wijzigingsprocedure moet de rechtbank immers opnieuw beoordelen of voldaan is aan dit vereiste (zie hiervoor onder 3.21-3.24).
3.31
Zo had de rechtbank de
onafhankelijkpsychiater over de diagnose van betrokkene nader kunnen bevragen, te meer nu uit de verkorte medische verklaring van 13 december 2024 niet uitdrukkelijk blijkt dat sprake is van een ernstig vermoeden dat betrokkene aan een psychische stoornis lijdt (zie hiervoor onder 3.27-3.28).
Dat door de verklaring van de
behandelendpsychiater ter zitting sprake zou zijn van een actualisering van de medische verklaring van 7 december 2024, zoals de toelichting op onderdeel 1 betoogt, is mijns inziens overigens niet juist. Actualisering van een medische verklaring kan immers niet geschieden door de behandelend psychiater. [23]
3.32
In r.o. 4.2 kan ik een beoordeling van de vraag of, kort weg, een ernstig vermoeden van een psychische stoornis bestaat, niet lezen. In deze rechtsoverweging lijkt de rechtbank het verweer van de advocaat in eerste aanleg dat geen sprake is van een psychische stoornis uitsluitend te betrekken op de voorgaande machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel en niet op de voorliggende wijzigingsprocedure. [24] Of deze uitleg van het verweer door de rechtbank juist is, laat ik in het midden, nu daarover niet wordt geklaagd in cassatie.
3.33
Verder oordeelt de rechtbank in r.o. 4.9 dat is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. Als de rechtbank daarmee heeft beoogd te oordelen dat ook aan de eis van (een ernstig vermoeden van) een psychische stoornis is voldaan, omdat deze eis behoort tot de criteria van artikel 3:3 Wvggz (zie hiervoor onder 3.22), heeft zij dat oordeel ontoereikend gemotiveerd.
3.34
Ook overigens blijkt uit de bestreden beschikking niet van een beoordeling van de vraag of sprake is van een ernstig vermoeden van een psychische stoornis. Gelet op het voorgaande is de beschikking in zoverre onjuist dan wel ontoereikend gemotiveerd en treffen de klachten van subonderdeel 1.1 en 1.2 doel.
3.35
Overigens meen ik dat de rechter zich in een zaak als deze in een vrijwel onmogelijke positie ziet geplaatst. Bij (stevige) twijfels of voldaan is aan de eisen voor toewijzing van het voorliggende verzoek, terwijl tegelijk duidelijk is dat de betrokkene direct intensieve zorg nodig heeft ter afwending van suïcidegevaar en die zorg in een ander, meer passend kader (i.c. van de gesloten jeugdhulp) niet op deze korte termijn beschikbaar is, staat de rechter volgens mij met de rug tegen de muur. [25] Mijn begrip voor de positie van de rechter neemt echter niet weg dat de rechter ook in een dergelijk geval onverkort moet toetsen aan de vereisten voor het toewijzen van een verzoek tot een machtiging.
Onderdeel 2
3.36
Onderdeel 2is primair gericht tegen r.o. 4.1-4.2 van de bestreden beschikking. [26] Het onderdeel klaagt dat deze rechtsoverwegingen onjuist althans niet toereikend gemotiveerd zijn. Daartoe wordt betoogd dat betrokkene een kind is en dat niet (voldoende) blijkt dat de rechtbank zich rekenschap heeft gegeven van aanvullende zorgvuldigheidseisen “bij de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering en bij de beslissing over de insluiting aangaande de mogelijk nadelige effecten daarvan op lange termijn op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van betrokkene (art. 2:1 lid 9 Wvggz)”. Ter toelichting op de klacht wordt erop gewezen dat waar bij de voortzetting van de crisismaatregel nog een jeugdpsychiater was betrokken, dit bij het verzoek tot wijziging niet het geval was. Het was te meer geboden dat de rechtbank zich rekenschap hiervan gaf, omdat uit de processtukken niet blijkt dat aanvullende zorgvuldigheidseisen in acht zijn genomen en de rechtbank met de insluiting tot een zwaardere vorm van verplichte zorg heeft geoordeeld.
3.37
Bij de bespreking van dit onderdeel stel ik het volgende voorop.
3.38
Artikel 2:1 lid 9 Wvggz luidt als volgt:
Bij de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van verplichte zorg bij kinderen en jeugdigen worden zonodig aanvullende zorgvuldigheidseisen gesteld en de mogelijk nadelige effecten van de verplichte zorg op lange termijn op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van betrokkene en de deelname aan het maatschappelijk leven betrokken bij de beoordeling van de subsidiariteit, proportionaliteit, effectiviteit en veiligheid en indien mogelijk met terzake deskundigen besproken.
3.39
Met artikel 2:1 lid 9 Wvggz is beoogd de positie van kinderen en jeugdigen in de verplichte GGZ te verbeteren. Kinderen en jeugdigen vormen een bijzonder kwetsbare groep en er moet daarom bijzonder zorgvuldig worden omgegaan met het opleggen en toepassen van verplichte zorg voor deze groep. [27]
3.4
In de memorie van toelichting is nader toegelicht waaraan bij de verplichtingen uit artikel 2:1 lid 9 Wvggz moet worden gedacht: [28]
“Zowel bij de voorbereiding van de zorgmachtiging als bij de toepassing van de verplichte zorg, dienen de mogelijk nadelige effecten op lange termijn van de verplichte zorg voor de verdere lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het kind of de jeugdige te worden betrokken. Op grond van deze bepaling zullen bijvoorbeeld de zorgverantwoordelijke bij het opstellen van het zorgplan en de commissie bij het opstellen van haar advies, zich rekenschap moeten geven van de mogelijk nadelige gevolgen van de voorgestelde medicatie en therapie op de lange termijn. Naast de opdracht tot een expliciete beoordeling van de nadelige effecten op lange termijn, bevat het achtste [negende; A-G] lid ook de verplichting om zonodig extra zorgvuldigheidseisen te stellen en zoveel mogelijk terzake deskundigen te betrekken bij de voorbereiding en toepassing van verplichte zorg aan kinderen en jeugdigen. Dit zal er in de praktijk toe moeten leiden dat de zorgverantwoordelijke als hij niet gespecialiseerd is op het terrein van kinder- en jeugdpsychiatrie, een gespecialiseerde psychiater of andere deskundige zoals een orthopedagoog zal moeten betrekken bij het opstellen van een zorgplan of beslissingen over de toepassing van verplichte zorg. (…)
Deze verplichtingen die noodzaken tot extra zorgvuldigheid gelden echter niet alleen voor de zorgverantwoordelijke, maar voor alle actoren die bij de toepassing van verplichte zorg bij kinderen en jeugdigen betrokken zijn.”
3.41
In deze parlementaire toelichting wordt benadrukt dat de verplichtingen van artikel 2:1 lid 9 Wvggz gelden voor alle actoren die bij de toepassing van verplichte zorg betrokken zijn. In lijn daarmee bepaalt artikel 2:1 lid 9 Wvggz dat de verplichtingen ook gelden voor de fase van de afgifte en dus ook voor de rechter die machtiging verleent of wijzigt.
3.42
Over de aanvullende zorgvuldigheidseisen is in de wetsgeschiedenis het volgende te lezen: [29]
“De aanvullende zorgvuldigheidseisen zullen moeten worden opgesteld en uitgewerkt door de betreffende beroepsgroepen, bijvoorbeeld op basis van reeds bestaande protocollen of richtlijnen.”
3.43
Daarbij is in het bijzonder aandacht gevraagd voor en zijn zorgen geuit over de effecten van separeren als vorm van verplichte zorg bij kinderen. Zo wordt ter uitwerking van de laatste zin in voormeld citaat melding gemaakt van een al oudere richtlijn van het Trimbos instituut (uit november 1999) waarin wordt geadviseerd om separeren bij jeugdigen tot 12 jaar helemaal niet toe te passen, alsmede van het streven van verschillende kinder- en jeugdinstellingen het separeren in de kinder- en jeugdpsychiatrie terug te dringen naar (bijna) nul. [30] Ook wordt in de wetsgeschiedenis gewezen op onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar de kinder- en jeugdpsychiatrie: [31]
“Uit het onderzoek blijkt dat er veel wordt gedaan om het aantal insluitingen en de duur ervan terug te dringen (…). Uit het onderzoek blijkt dat separeerruimtes nauwelijks nog worden gebruikt. Als er insluitingen zijn vinden deze vooral plaats in een «gestripte» kamer of onder begeleiding op de eigen kamer van de jeugdige.”
3.44
Blijkens de wetsgeschiedenis moet de rechter “beoordelen of de extra zorgvuldigheidseisen en uitgangspunten van artikel 2:1 in acht zijn genomen”. [32] Wat het stellen van aanvullende zorgvuldigheidseisen specifiek in de fase van de rechterlijke besluitvorming behelzen, blijkt verder niet uit de parlementaire geschiedenis. [33] Dat zal mijns inziens van geval tot geval moeten worden beoordeeld. De verplichting aanvullende zorgvuldigheidseisen te stellen, geldt immers “zonodig”.
3.45
Een zoekslag in de gepubliceerde feitenrechtspraak levert het beeld op dat het voorschrift van artikel 2:1 lid 9 Wvggz in de praktijk geen onderwerp van discussie vormt. [34] Wel blijkt uit gepubliceerde uitspraken waarin het gaat om een minderjarige betrokkene dat een kinder- en jeugdpsychiater is betrokken en ter zitting is gehoord. [35] Dit strookt met de uit wettekst en wetsgeschiedenis voortvloeiende eis deskundigen te betrekken in geval van verplichte zorg voor kinderen en jeugdigen.
3.46
Ik keer terug naar de bespreking van het onderdeel.
3.47
Onderdeel 2slaagt.
3.48
Ik merk om te beginnen op dat de toelichting van het onderdeel is beperkt tot de uit artikel 2:1 lid 9 voortvloeiende eis aanvullende zorgvuldigheidseisen te stellen, in welk kader ook de al dan niet betrokkenheid van een jeugdpsychiater wordt genoemd. De eis mogelijke nadelige effecten van verplichte zorg te betrekken bij de beoordeling van de criteria voor verplichte zorg, komt niet terug in de toelichting, hoewel wel genoemd in de klacht zelf. Bij gebrek aan een nadere toelichting laat ik deze laatste eis in het navolgende buiten beschouwing.
3.49
Ik stel verder voorop dat dit onderdeel een onderwerp op de agenda zet dat niet veel aandacht krijgt in de praktijk en in de literatuur. Veelzeggend is bijvoorbeeld dat het Sdu commentaar Gedwongen zorg bij artikel 2:1 Wvggz geen aantekening over lid 9 kent. [36] Ik herken ook uit eigen ervaring dat deze bepaling in de praktijk niet tot veel discussie leidt (vgl. hiervoor onder 3.45). Dat is vermoedelijk zo omdat doorgaans op de mondelinge behandeling behandelaars aanwezig zijn die gespecialiseerd zijn in kinder- of jeugdpsychiatrie met wie de rechter de verzochte vormen van verplichte zorg bespreekt en aan wie ook de advocaat vragen kan stellen. Aanvullende zorgvuldigheidseisen worden immers slechts “zonodig” gesteld.
3.5
De vraag is of het terecht is dat het vereiste van artikel 2:1 lid 9 Wvggz een rustig bezit is, of in ieder geval lijkt. In het geval dat zich hier voordoet, waarin de verzochte machtiging betrekking heeft op het separeren van een minderjarige betrokkene, rust op de rechter mijns inziens, mede gelet op de hierboven aangehaalde wetsgeschiedenis, de ambtshalve verplichting om te toetsen of aanvullende zorgvuldigheidseisen gesteld moeten worden. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan vragen van de rechter over de mogelijkheden van beperking in duur van het separeren, verblijf in een kindvriendelijke separeerruimte of insluiten op de eigen kamer, de mogelijkheden tot contact tijdens het separeren (door begeleiding of door toegestaan telefoongebruik) en minder vergaande vormen van insluiten dan separeren (vgl. ook hiervoor onder 3.43).
3.51
In deze zaak verbleef betrokkene blijkens de verklaring van de behandelend psychiater ter zitting ten tijde van de mondelinge behandeling al voor de achtste dag in de separeerruimte (zie hiervoor onder 3.29). Voor een meisje van veertien jaar [37] moet dat heel zwaar zijn. Nu in deze wijzigingsprocedure juist het insluiten als grondslag voor het separeren van betrokkene voorlag, had de rechtbank mijns inziens kenbaar aandacht moeten besteden aan de vraag of aanvullende zorgvuldigheidseisen nodig zijn in geval van toewijzing van het verzoek. Dat de rechtbank dat heeft gedaan, blijkt noch uit het verhandelde ter zitting [38] noch uit de bestreden beschikking. [39] Dat ook de advocaat van betrokkene op de mondelinge behandeling voor aanvullende zorgvuldigheidseisen geen aandacht heeft gevraagd, maakt dit mijns inziens niet anders. Het voorschrift van artikel 2:1 lid 9 Wvggz zonodig aanvullende zorgvuldigheidseisen te stellen, betreft mijns inziens immers een ambtshalve verplichting voor de rechter. Ik merk ten overvloede op dat het dossier een aanwijzing lijkt te bevatten dat de behandelend psychiater, anders dat het onderdeel betoogt, wel kinder- en jeugdpsychiater is. [40]
Onderdelen 3 en 4
3.52
Onderdeel 3heeft geen zelfstandige betekenis naast de klachten van de onderdelen 1 en 2 en behoeft dan ook geen afzonderlijke bespreking.
3.53
De voortbouwklacht van
onderdeel 4, tot slot, slaagt gelet op het slagen van de onderdelen 1 en 2.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Ten aanzien van betrokkene is in de periode vanaf 31 oktober 2024 tot aan deze crisismaatregel tweemaal eerder een crisismaatregel genomen, waarvan de eerste is voortgezet. Zie het historisch overzicht van 13 december 2024, processtuk 4 in het procesdossier.
2.Rechtbank Oost-Brabant 10 december 2024, zaaknr. C/01/410731 / FA RK 24-5020, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl. Processtuk 3 in het procesdossier.
3.Rechtbank Oost-Brabant 18 december 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:6780.
4.Rechtbank Oost-Brabant 14 januari 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:720. De verbetering heeft betrekking op de naam van de advocaat van betrokkene zoals die was vermeld in de beschikking van 18 december 2024.
5.Het subonderdeel richt zich tegen “rov. 4.1-4.2, leidend tot rov. 4.6, 4.8-4.10 en 5.1”.
6.Het onderdeel richt zich tegen “rov. 4.1-4.2, leidend tot rov. 4.6, 4.8-4.10 en 5.1”.
7.Op grond van artikel 7:5, aanhef en onder a, Wvggz vervalt de crisismaatregel indien de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel bij de rechter heeft ingediend, in welk geval de crisismaatregel vervalt als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de beslistermijn van artikel 7:8 lid 3 Wvggz, die drie dagen bedraagt.
8.Zie HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:789,
9.Zie HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012,
11.Zie HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1017,
12.Op grond van artikel 7:10, aanhef en onder a, Wvggz vervalt de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel indien de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 7:11 lid 1 Wvggz (een op de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel aansluitende zorgmachtiging) bij de rechter heeft ingediend. In het geval als bedoeld in artikel 7:10, aanhef en onder a, Wvggz, kan de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel dus een geldigheidsduur van maximaal zes weken hebben; zie hierover HR 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:107,
13.Die toen was voorzien in de artikelen 8:9 e.v.
15.De regeling omtrent een verzoek tot wijziging in artikel 8:12 leden 4 e.v. was bij invoering van de Wvggz beperkter geformuleerd en had alleen betrekking op de zorgmachtiging en niet ook op de machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel (zie
16.Een verzoek tot wijziging van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel op grond van artikel 8:12 lid 3 Wvggz kan overigens ook worden ingediend in het geval dat nog geen tijdelijke verplichte zorg op grond van art. 8:11 Wvggz is of wordt verleend maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging niet in die zorg voorziet; zie HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272,
17.Aldus HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272,
18.Zie over de criteria van art. 3:3 Wvggz: M.A.J.M. van Sprundel-Jansen, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 3:3 Wvggz, in het bijzonder aant. 1 en 2 (gepubliceerd op 25 april 2025).
19.Zie in gelijke zin C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg (PWS nr. 12) 2023, p. 181. Vgl. art. 8:13 lid 2 Wvggz van het conceptwetsvoorstel Evaluatiewet Wvggz en Wzd, waarin in verband met de wijziging van een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel wel naar de criteria voor gedwongen zorg wordt verwezen.
20.HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1357,
21.De bevindingen in deze verkorte medische verklaring vertonen overigens enige gelijkenis met de “(vermoedelijke) diagnose” die is vermeld in de medische verklaring van 7 december 2024, die ten grondslag heeft gelegen aan de crisismaatregel (zie hiervoor onder 2.1). In laatstgenoemde medische verklaring werd de vraag (onder 2, vraag c) of er naar het oordeel van de psychiater sprake is van een ernstig vermoeden van een psychische stoornis bevestigend beantwoord. Zie processtuk 6 in het procesdossier.
22.Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 december 2024, p. 2-6.
23.Vgl. o.m. HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:885,
24.Vgl. ook de in het proces-verbaal weergegeven mondelinge uitspraak van de rechter, hiervoor onder 3.29 geciteerd.
25.Vgl. (over het tekort aan Wzd-crisisplaatsen) zeer recent HR 14 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:385,
26.Het onderdeel richt zich tegen “rov. 4.1-4.2, leidend tot rov. 4.6, 4.8-4.10 en 5.1”.
27.Zie
32.Vgl.
33.Daaronder valt mijns inziens niet dat de zaak moet worden behandeld door een kinderrechter, want dat volgt al uit art. 1:6 lid 1 Wvggz.
34.Ik heb geen uitspraken gevonden waarin uitdrukkelijk aan (de reikwijdte van) de verplichtingen uit hoofde van artikel 2:1 lid 9 Wvggz aandacht wordt besteed.
35.Zie bijvoorbeeld rechtbank Midden-Nederland 26 augustus 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4287 en rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 maart 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1919.
36.E. Plomp, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 2:1 Wvggz (gepubliceerd op 30 april 2025). Vgl. P. Vlaardingerbroek/S. McFedries, T&C PFR, art. 2:1 Wvggz, aant. 9 (actueel t/m 1 augustus 2025), waarin wel kort aandacht wordt besteed aan het voorschrift van art. 2:1 lid 9 Wvggz.
37.Zie het geboortejaar van betrokkene in het dictum van de bestreden beschikking, hiervoor geciteerd onder 2.9.
38.Blijkens het proces-verbaal (p. 4 en 6) is ter zitting wel gesproken over het telefoongebruik en een beloningssysteem en te verdienen vrijheden door betrokkene, maar niet in de context van de aanvullende zorgvuldigheidseisen in de zin van art. 2:1 lid 9 Wvggz.
39.Uit de bestreden beschikking blijkt overigens wel dat deze is gegeven door een kinderrechter, zoals artikel 1:6 lid 1 Wvggz voorschrijft.
40.In het dossier bevindt zich een door de behandelend psychiater opgesteld voortgangsverslag t.b.v. aanvraag machtiging jeugdzorg van 17 december 2024, waarin onder de naam staat ‘Kinder- en jeugdpsychiater’; zie processtuk 8 in het procesdossier.