Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
31 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2024 uitspraak gedaan over de machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die door twee artsen was gezien en door een psychiater via beeldbellen was onderzocht, had cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 1 september 2023 een machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel, maar betrokkene betwistte de geldigheid van het onderzoek door de psychiater, omdat dit niet in fysieke aanwezigheid had plaatsgevonden.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom een fysiek onderzoek door de psychiater redelijkerwijs niet mogelijk was. De rechtbank had enkel gekeken naar de omstandigheden op het moment van de beoordeling door de psychiater, zonder rekening te houden met de mogelijkheid van een fysiek onderzoek na de initiële beoordeling. De Hoge Raad benadrukte dat de psychiater in beginsel de betrokkene in fysieke aanwezigheid moet onderzoeken, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen voor verdere behandeling.
Deze uitspraak onderstreept het belang van een adequaat en fysiek onderzoek door een psychiater in het kader van de Wvggz, en dat de omstandigheden rondom de beoordeling in hun geheel moeten worden meegewogen. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de eisen die aan psychiateronderzoek worden gesteld in het kader van crisismaatregelen.