Uitspraak
verblijvende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
2. Ontvankelijkheid
3.Beoordeling
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beoordeling van het middel
5.Beslissing
5 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van betrokkene, die tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland in beroep was gegaan. De rechtbank had op 16 januari 2020 een machtiging verleend tot voortzetting van een crisismaatregel op basis van de Wvggz. Betrokkene stelde dat de psychiater die de medische verklaring had afgegeven, niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat hij binnen een jaar voor de machtiging zorg had verleend aan betrokkene. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte een belangenafweging had gemaakt en dat de voorwaarden van de Wvggz strikt moeten worden nageleefd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de onafhankelijkheid van de psychiater en de noodzaak om de wettelijke vereisten voor verplichte zorg strikt te volgen.