ECLI:NL:HR:2020:1012

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
20/00525
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over machtiging tot voortzetting crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van betrokkene, die tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland in beroep was gegaan. De rechtbank had op 16 januari 2020 een machtiging verleend tot voortzetting van een crisismaatregel op basis van de Wvggz. Betrokkene stelde dat de psychiater die de medische verklaring had afgegeven, niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat hij binnen een jaar voor de machtiging zorg had verleend aan betrokkene. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte een belangenafweging had gemaakt en dat de voorwaarden van de Wvggz strikt moeten worden nageleefd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de onafhankelijkheid van de psychiater en de noodzaak om de wettelijke vereisten voor verplichte zorg strikt te volgen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/00525
Datum5 juni 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
verblijvende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
advocaat: M.M. van Asperen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/364906/ FZ RK 20/78 van de Rechtbank Gelderland van 16 januari 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans te verwerpen. Betrokkene heeft verzocht het beroep op niet-ontvankelijkheid te verwerpen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Gelderland.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak komen de volgende vragen aan de orde die spelen bij de toepassing van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz).
1. Staat cassatieberoep open tegen het verlenen van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel op grond van art. 7:8 Wvggz?
2. Bestaat bij de beoordeling of een medische verklaring als grondslag voor de verzochte machtiging kan worden aanvaard, ruimte voor een belangenafweging indien niet is voldaan aan de voorwaarde van art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz dat de psychiater die de medische verklaring afgeeft, minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene?
3. Hoe ver strekt de motiveringsplicht van de rechter ten aanzien van de verplichte zorg waartoe de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel zich uitstrekt?
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 13 januari 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Aalten op grond van art. 7:1 lid 1 Wvggz een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene.
(ii) In zijn beschikking verwijst de burgemeester naar een op dezelfde dag uitgebrachte medische verklaring van de psychiater. De psychiater heeft in zijn medische verklaring vermeld dat de volgende vormen van zorg noodzakelijk zijn om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel af te wenden:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- opnemen in een accommodatie.
In overeenstemming daarmee vermeldt de beschikking van de burgemeester deze vormen van zorg als noodzakelijk om de crisissituatie af te wenden.
(iii) Op 14 januari 2020 heeft de officier van justitie op grond van art. 7:7 lid 1 Wvggz de rechtbank, onder verwijzing naar de bijlagen, verzocht een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor betrokkene te verlenen. In het verzoekschrift stelt de officier van justitie voor om de hiervoor onder (ii) genoemde vormen van verplichte zorg in de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel op te nemen.
2.3
Bij beschikking van 16 januari 2020 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel tot en met 6 februari 2020. [1] Als vormen van verplichte zorg heeft de rechtbank de hiervoor in 2.2 onder (ii) genoemde vormen van zorg, alsmede ‘onderzoek aan kleding of lichaam’ vermeld. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:

2. Ontvankelijkheid
2.1.
Namens betrokkene heeft de advocaat verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel, omdat de medische verklaring niet door een onafhankelijke psychiater is opgesteld nu hij bij de behandeling betrokken is geweest.
2.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In de medische verklaring heeft de rapporterend psychiater vermeld dat hij betrokkene op 12 januari 2020 heeft gezien. Het toestandsbeeld was toen gelijk aan dat van 13 januari [2020]. Echter, was er toen nog samenwerking mogelijk. Betrokkene heeft toen de aangeboden medicatie ingenomen. In verband met het proportionaliteitsprincipe is er toen voor gekozen om betrokkene bij ouders te laten verblijven en met medicatie het gevaar af te wenden. In de loop van de nacht van 13 januari 2020 bleek dat dit onvoldoende effect had.
2.3. (…)
De sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft betrokkene op 12 januari 2020 gezien en de rapporterend psychiater geraadpleegd, omdat hij op dat moment piketdienst had. De rapporterend psychiater heeft betrokkene twee keer gezien in zijn dienst. De eerste keer op 12 januari 2020 en de tweede keer op 13 januari 2020. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet van een zodanig ontbreken van onafhankelijkheid kan worden gesproken dat dit opweegt tegen het belang voor betrokkene dat onverwijld rechterlijke toetsing plaatsvindt van zowel de onvrijwillige opname als de andere vormen van verplichte zorg, en om die reden zal de rechtbank het verzoek van betrokkene om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, verwerpen.

3.Beoordeling

3.1.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in:
- ernstig lichamelijk letsel;
- betrokkene roept met hinderlijk gedrag agressie van een ander op.
(…)
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de in de crisismaatregel genoemde zorg, te weten:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- opnemen in een accommodatie,
noodzakelijk is om het nadeel af te wenden. Betrokkene verzet zich tegen deze zorg.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
3.5.
De rechtbank merkt op dat de behandelend psychiater ter zitting heeft verklaard dat het niet de verwachting is dat vocht en voeding toegediend gaan worden. Wel heeft hij aangegeven dat hij daarnaast nog een andere vorm van verplichte zorg wil toevoegen, namelijk ‘onderzoek aan kleding of lichaam’. Betrokkene wil geen medicatie nemen, waardoor er moet worden gecontroleerd of zij dit neemt. De rechtbank zal daarom ook deze vorm van verplichte zorg opnemen.”

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1.1 De officier van justitie stelt dat betrokkene niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep. Hij betoogt dat uit de Wvggz, gelezen tegen de achtergrond van de parlementaire geschiedenis, volgt dat geen cassatieberoep openstaat tegen een beschikking waarin een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel is verleend.
3.1.2 Art. 7:8 Wvggz regelt de procedure bij de rechter voor verlening van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel. Deze bepaling sluit in lid 5 hoger beroep uit tegen een beslissing van de rechter inzake het verlenen van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel. Cassatieberoep tegen de beslissing is daarin niet uitgesloten.
Art. 6:1 lid 10 Wvggz bepaalt dat in aanvulling op hetgeen uit de Wvggz voortvloeit, de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Deze bepaling ziet evenwel op de procedure inzake de zorgmachtiging en is in art. 7:8 lid 2 Wvggz niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de procedure tot verlening van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel. De vraag is of daaruit moet worden afgeleid dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing is op de procedure tot verlening van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel, zodat tegen de beslissing inzake zodanige machtiging geen cassatieberoep openstaat.
3.1.3 In het wetsvoorstel voor de Wvggz was aanvankelijk in hoofdstuk 1 (algemene bepalingen) bepaald dat op de procedure bij de rechter de bepalingen inzake de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg en inzake cassatie uit het eerste en derde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing zijn, tenzij in de Wvggz anders is bepaald. [2] In de vierde nota van wijziging is deze bepaling anders geformuleerd en verplaatst naar art. 6:1 lid 10 Wvggz in hoofdstuk 6 over de zorgmachtiging. In de parlementaire toelichting is uiteengezet waarom art. 6:1 lid 10 Wvggz anders werd geformuleerd. [3] Uit die toelichting blijkt echter niet dat met verplaatsing van deze bepaling van hoofdstuk 1 (algemene bepalingen) naar hoofdstuk 6 (zorgmachtiging) een beperking is beoogd van de mogelijkheid cassatieberoep in te stellen tegen andere rechterlijke beslissingen op grond van de Wvggz dan die over de zorgmachtiging, waaronder beslissingen over de crisismaatregel (art. 7:6 Wvggz) of de voortzetting daarvan (art. 7:8 Wvggz). Integendeel, de minister heeft in de toelichting bij de vierde nota van wijziging opgemerkt dat het de bedoeling is dat voor de procedure bij de rechter het bepaalde in de Wvggz uitgangspunt is, waarbij de bepalingen inzake de verzoekprocedure in eerste aanleg en cassatie uit het eerste en derde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aanvullend werken (en dan van overeenkomstige toepassing zijn). [4]
Zoals hiervoor in 3.1.2 is vermeld, is art. 6:1 lid 10 Wvggz in art. 7:8 lid 2 Wvggz niet van overeenkomstige toepassing verklaard. Gelet op hetgeen zojuist is overwogen, moet worden aangenomen dat op dit punt sprake is van een omissie. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook bij de verlening van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel aanvullend van toepassing zijn. Uit art. 78 lid 6 RO in samenhang met art. 426 Rv volgt daarom dat cassatieberoep openstaat tegen de beslissing van de rechter inzake de crisismaatregel of de voortzetting daarvan. Dit strookt met de doelstelling van de Wvggz de rechtspositie te versterken van personen met een psychische stoornis aan wie tegen hun wil zorg wordt verleend. [5]
3.1.4 Het voorgaande betekent dat betrokkene ontvankelijk is in haar cassatieberoep.

4.Beoordeling van het middel

4.1.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, niet voldeed aan de in art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz gestelde voorwaarde, en dat het de rechtbank niet vrijstond om (zoals zij deed in de rov. 2.2 en 2.3) aan de hand van een belangenafweging te beoordelen of de medische verklaring als grondslag voor de verzochte machtiging kan worden aanvaard.
4.1.2
Art. 5:7 Wvggz bepaalt dat voor de psychiater die de medische verklaring opstelt, de daarin genoemde voorwaarden gelden. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg. [6] Art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz stelt in dat verband als voorwaarde dat de psychiater minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. De wetgever heeft met dit voorschrift willen voorkomen dat de psychiater een dusdanige band met betrokkene heeft opgebouwd dat deze band een obstakel zou kunnen zijn voor het vormen van een onafhankelijk oordeel. [7] De bewoordingen van de bepaling en de strekking daarvan bieden geen ruimte voor een belangenafweging bij de beoordeling of een medische verklaring als grondslag voor de verzochte machtiging kan worden aanvaard indien de termijn van één jaar niet in acht is genomen.
4.1.3
Uit de rov. 2.2 en 2.3 van de bestreden beschikking blijkt dat de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, op 12 januari 2020 betrokkene heeft gezien en medicatie aan haar heeft voorgeschreven. Dat valt onder het begrip zorg in de Wvggz, gelet op de omschrijving daarvan in art. 1:1 lid 1, onder v, in verbinding met art. 3:2 lid 1 Wvggz. Op 13 januari 2020 heeft de psychiater betrokkene wederom gezien en de medische verklaring opgesteld. Een en ander leidt ertoe dat aan de voorwaarde van art. 5:7, onder d, Wvggz niet is voldaan. De hiervoor in 4.1.1 weergegeven klacht slaagt dus. De overige klachten van het onderdeel behoeven geen behandeling.
4.2.1
Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het oordeel in rov. 3.4 dat “het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen” noodzakelijk is om onmiddellijk dreigend ernstig nadeel af te wenden, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
4.2.2
Blijkens art. 3:1 Wvggz kan op grond van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel, ondanks verzet, verplichte zorg worden verleend. Art. 3:2 lid 2 Wvggz bepaalt limitatief welke vormen van verplichte zorg mogelijk zijn. [8]
4.2.3
Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit art. 7:1 lid 1 Wvggz en art. 7:7 lid 1 Wvggz, volgt dat de rechter slechts een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel kan verlenen indien:
a. er onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is;
b. er een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis dit dreigend ernstig nadeel veroorzaakt;
c. met de voortzetting van de crisismaatregel dit ernstig nadeel kan worden weggenomen;
d. de crisissituatie dermate ernstig is dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht; en
e. er verzet tegen zorg is als bedoeld in art. 1:4 Wvggz.
Indien aan deze voorwaarden is voldaan, dient te worden beoordeeld welke vorm van verplichte zorg noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden (art. 7:7 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 7:2 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). In art. 2:1 leden 2 en 3 Wvggz is voorgeschreven dat verplichte zorg alleen als uiterste middel kan worden overwogen en dat de proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede de doelmatigheid en veiligheid van de verplichte zorg worden beoordeeld.
4.2.4
De rechter die een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel verleent, dient te motiveren dat voor de vormen van verplichte zorg waarvoor de machtiging wordt verleend, wordt voldaan aan de voorwaarde dat deze vormen van zorg noodzakelijk zijn om de crisissituatie af te wenden.
Indien in de medische verklaring van de psychiater is vermeld dat een vorm van zorg waarvoor een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel wordt verzocht, noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden (art. 7:2 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz), kan de rechter volstaan met een verwijzing naar die medische verklaring. Indien echter de betrokkene bezwaar maakt tegen een bepaalde vorm van zorg, zal de rechter zijn beslissing op dat punt moeten motiveren. Zodanig bezwaar kan ertoe leiden dat de rechter de noodzakelijk geoordeelde zorg binnen een categorie van zorg zoals genoemd in art. 3:2 lid 2 Wvggz, nader specificeert of beperkt, in het bijzonder indien het gaat om de ruim geformuleerde categorie genoemd onder a van die bepaling.
4.2.5
In deze zaak heeft de psychiater in de medische verklaring onder meer vermeld dat “het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen” noodzakelijk is om ernstig nadeel weg te nemen. De advocaat van betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling gevraagd wat onder deze vorm van zorg wordt verstaan. Na een toelichting van de zorgverantwoordelijke heeft zij blijkens het proces-verbaal van de behandeling geen bezwaar gemaakt tegen het in de machtiging opnemen van deze vorm van verplichte zorg. Gelet hierop en het hiervoor in 4.2.4 overwogene, faalt de hiervoor in 4.2.1 weergegeven klacht.
4.2.6
Opmerking verdient nog dat de zorgverantwoordelijke op grond van art. 8:9 Wvggz, na overleg met betrokkene, de vormen van verplichte zorg waarvoor een machtiging is verleend, dient uit te werken in een gemotiveerde beslissing tot het verlenen van verplichte zorg. Bij de toepassing van verplichte zorg geldt verder dat rekening moet worden gehouden met de in art. 8:5 lid 2 Wvggz genoemde uitgangspunten, te weten a. het voorkomen van verplichte zorg, b. keuze voor de minst bezwarende vorm van verplichte zorg, c. het beperken van de duur en frequentie van de verplichte zorg, d. de veiligheid van betrokkene en zorgverleners, en e. het voorkomen van nadelige effecten op korte en lange termijn voor betrokkene.
4.3
De overige klachten van het onderdeel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4.4.1
Onderdeel 3 klaagt dat de rechtbank, onder verwijzing naar rov. 3.5, ten onrechte ook machtiging voor ‘onderzoek aan kleding of lichaam’ heeft verleend en aldus meer heeft toegewezen dan de officier van justitie heeft verzocht.
4.4.2
De Wvggz regelt niet uitdrukkelijk of de rechter in zijn machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel andere vormen van verplichte zorg mag opnemen dan de officier van justitie heeft verzocht. In aanvulling op de Wvggz is het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing (zie hiervoor in 3.1.3). Op grond van art. 23 Rv stond het de rechtbank niet vrij om meer toe te wijzen dan de officier van justitie had verzocht, tenzij de Wvggz anders bepaalt.
4.4.3
Art. 6:4 lid 2 Wvggz geeft de rechter die een verzoek tot verlening van een zorgmachtiging beoordeelt en die van oordeel is dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan, maar met de in het zorgplan of de medische verklaring opgenomen zorg het ernstig nadeel niet kan worden weggenomen, de bevoegdheid om in de zorgmachtiging in afwijking van het zorgplan andere verplichte zorg of doelen van verplichte zorg op te nemen, alsmede in de zorgmachtiging te bepalen dat een ander zorgplan moet worden opgesteld. Voor een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel ontbreekt een soortgelijke bepaling. Het is de vraag of het ontbreken van een dergelijke bepaling op een bewuste keuze van de wetgever berust. Bovendien roept het bepaalde in art. 6:4 lid 2 Wvggz de vraag op of dit de rechter ook de mogelijkheid geeft om, wat betreft de vormen van verplichte zorg waarvoor de machtiging wordt verleend, van het verzoek van de officier van justitie af te wijken (zie voor een en ander de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 3.38-3.39). Inmiddels is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel aanhangig gemaakt waarin door aanvulling van art. 7:8 lid 2 Wvggz in een regeling op voornoemde punten wordt voorzien. [9] Het antwoord op genoemde vragen kan in deze zaak echter in het midden blijven.
4.4.4
De officier van justitie heeft in het petitum van zijn verzoekschrift, onder verwijzing naar de bijlagen, verzocht “een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor betrokkene te verlenen”. Daaraan voorafgaand heeft hij voorgesteld om een aantal specifiek aangeduide vormen van verplichte zorg in de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel op te nemen. Kennelijk heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie zo opgevat dat deze slechts een voorstel deed ten aanzien van de in de machtiging op te nemen vormen van verplichte zorg, maar zijn verzoek niet heeft beperkt tot de door hem genoemde vormen van verplichte zorg. Deze uitleg van het verzoekschrift is feitelijk en niet onbegrijpelijk. De rechtbank is daarmee niet buiten de grenzen van het verzoek getreden. Het onderdeel faalt derhalve.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 januari 2020;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
5 juni 2020.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 16 januari 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1061.
2.Aanvankelijk art. 1:7 lid 3 en later art. 1:8 lid 1 Wvggz; zie ook Kamerstukken II 2013/14, 32399, nr. 10 en Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25.
3.Kamerstukken II 2016/17, 32399, nr. 39, p. 29-30.
4.Kamerstukken II 2016/17, 32399, nr. 39, p. 30.
5.Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 1.
6.Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 24, p. 26-27.
7.Kamerstukken II 2013/14, 32399, nr. 10, p. 86.
8.Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 156.
9.Kamerstukken II 2019/20, 35456, nr. 2.