ECLI:NL:HR:2021:272

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
20/02184
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de toepassing van tijdelijke verplichte zorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2021 uitspraak gedaan over de wijziging van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die tijdelijk verplichte zorg ontving, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2020, waarin de zorgmachtiging was gewijzigd. De rechtbank had de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om de zorgmachtiging aan te passen, omdat er geen tijdelijke verplichte zorg was toegepast die langer dan drie dagen duurde, wat volgens de wet een wijziging van de zorgmachtiging vereiste.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de wijzigingsmogelijkheid in artikel 8:12 Wvggz niet alleen geldt voor noodsituaties waarin tijdelijke verplichte zorg is toegepast, maar ook voor situaties waarin een wijziging van de zorgmachtiging noodzakelijk is om een dreigende noodsituatie te voorkomen. De Hoge Raad bevestigde dat de wetgever de regeling voor tijdelijke verplichte zorg streng heeft geclausuleerd en dat de wijziging van de zorgmachtiging in dit geval rechtmatig was.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van betrokkene, waarmee de eerdere beschikking van de rechtbank in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij het toepassen van verplichte zorg en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechten van de betrokkene.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/02184
Datum19 februari 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] , thans verblijvende te [verblijfplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
OFFICIER VAN JUSTITIE VAN HET ARRONDISSEMENT NOORD-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/18/198426 FA RK 20-990 van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak komt aan de orde in welke gevallen een rechter een zorgmachtiging als bedoeld in art 6:4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) op de voet van art. 8:12 Wvggz mag wijzigen.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 19 februari 2020 heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 19 augustus 2020 voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen van medicatie (zes maanden);
- beperken van de bewegingsvrijheid (één maand, bij klinische opname);
- uitoefenen van toezicht op betrokkene (zes maanden);
- onderzoek aan kleding of lichaam (zes maanden);
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen (één maand, bij klinische opname);
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen (zes maanden);
- opnemen in een accommodatie (één maand).
(ii) Bij verzoekschrift, ingekomen op 21 april 2020, heeft de officier van justitie onder verwijzing naar art. 8:12 Wvggz de rechtbank verzocht de op 19 februari 2020 verleende zorgmachtiging als volgt te wijzigen en aan te vullen:
- het verlengen van de termijn voor het beperken van de bewegingsvrijheid van één maand naar zes maanden;
- het aanvullen van de zorgmachtiging met verplichte zorg in de vorm van insluiten voor de duur van één maand;
- het verlengen van de termijn voor onderzoek van woon- of verblijfsruimte van één maand naar zes maanden;
- het aanvullen van de zorgmachtiging met het beperken van de vrijheid het eigen leven in te richten voor de duur van zes maanden;
- het aanvullen van de zorgmachtiging met verplichte zorg in de vorm van het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek voor de duur van zes maanden.
(iii) Het verzoekschrift bevat als bijlage onder meer een door de zorgverantwoordelijke psychiater opgesteld addendum op het zorgplan van 30 januari 2020 met de volgende inhoud:
“AANVULLEND: Patiënt is na start zorgmachtiging in eerste instantie 4 dagen op de gesloten afdeling verbleven en is daarna overgeplaatst naar de open afdeling waar hij vrijwillig wilde blijven. Op de open afdeling werd er toe gewerkt naar herstart van school, het verbeteren van contact met moeder en werd een aanvang voor een plan gemaakt waar patiënt in de toekomst wilde gaan wonen. Verder was het drugsgebruik en de behandeling van de psychose een onderwerp van gesprek. In de loop van de tijd bleek dat patiënt steeds meer en uiteindelijk continu onder invloed was waardoor behandeling niet mogelijk was. Zijn mentor gaf aan dat hij op deze manier de opleiding niet kan voortzetten. Motiverende gesprekken om drugsgebruik te verminderen hadden niet het gewenste effect. Patiënt is regelmatig wanhopig over zijn situatie, maar bij het bespreken van opties om vrijwillig te stoppen met blowen wordt het duidelijk dat hij dit niet wil/durft. Het wordt dan ook duidelijk dat bij oplopende spanning zijn enige copingsmechanisme is om nog meer te gaan blowen. Daarom wordt een klinische detoxificatie op een gesloten afdeling, gevolgd door (klinische) medebehandeling en ambulante begeleiding van VNN noodzakelijk geacht. Patiënt wilde dit echter niet. De huidige beschikking voorziet in opnemen in accommodatie voor circa 1 maand. Gezien het feit dat patiënt nog maar 4 dagen onvrijwillig opgenomen geweest is kon hij worden teruggeplaatst naar de gesloten afdeling voor nog circa 3,5 week. Echter zal de detoxificatie en de klinische behandeling daarna meer tijd in beslag nemen. Na de overplaatsing liep, door het feit dat hij geen toegang meer had tot middelen, de spanning en agressie dermate hoog op dat insluiting noodzakelijk werd. Insluiten is niet in voorzien in de huidige zorgmachtiging, daarom werd er tijdelijke verplichte zorg gestart, welke na een dag weer gestopt kon worden. Vanwege de eerdere noodzaak voor insluiten wordt ook een wijziging in het zorgplan aangevraagd, tevens voor aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen en voor beperken van het recht op het ontvangen van bezoek.”
2.3.1
Bij beschikking van 22 april 2020 heeft de rechtbank de op 19 februari 2020 verleende zorgmachtiging gewijzigd. [1] De rechtbank heeft bepaald dat bij wijze van verplichte zorg de volgende (aanvullende) maatregelen kunnen worden getroffen:
- beperken van de bewegingsvrijheid voor de resterende duur van de machtiging;
- onderzoek van woon- of verblijfsruimte voor de resterende duur van de machtiging;
- insluiten voor de duur van één maand;
- beperken van het recht op het ontvangen van bezoek voor de resterende duur van de machtiging.
2.3.2
De rechtbank heeft in de schriftelijke uitwerking van de beschikking, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“3.1. Het verzoek van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 8:12 Wvggz. Tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting is gebleken dat er in casu geen sprake is van toegepaste tijdelijke verplichte zorg voor de duur van meer dan drie dagen, hetgeen een wijziging van de zorgmachtiging vereist. Inhoudelijk wordt thans verzocht om een wijziging van de in de zorgmachtiging en het zorgplan opgenomen vormen van verplichte zorg en een aanvulling op de daarin opgenomen vormen van verplichte zorg.
3.2.
De advocaat van betrokkene heeft betoogd dat het verzoek van de officier van justitie niet kan worden toegewezen nu daarvoor niet een goede grondslag is aangevoerd nu er geen tijdelijk verplichte zorg is toegepast met een duur langer dan drie dagen.
3.3.
Ten aanzien van de juridische grondslag overweegt de rechtbank het volgende. De wet koppelt in artikel 8:12, vierde tot en met zevende lid, Wvggz een wijziging van de zorgmachtiging aan een noodzakelijk geachte wijziging en aanvulling van de vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging en het zorgplan, als gevolg van toegepaste, niet in de zorgmachtiging opgenomen tijdelijk verplichte zorg. Een los daarvan staande wijziging van de zorgmachtiging kent de wet niet hetgeen aanleiding zou kunnen zijn te concluderen dat een wijziging van de zorgmachtiging in een dergelijk geval niet mogelijk is. Dat zou pas mogelijk zijn wanneer eerst tijdelijk verplichte zorg is toegepast van een vorm die niet in de zorgmachtiging is opgenomen of waarvan de in de zorgmachtiging opgenomen duur is geëxpireerd en die langer dan drie dagen zal gaan duren en derhalve een wijziging zorgmachtiging vereist.
3.3.1.
Gelet op de in artikel 6:4, tweede lid, Wvggz opgenomen mogelijkheid om in afwijking van het zorgplan andere vormen van verplichte zorg op te nemen in de zorgmachtiging, in combinatie met de in artikel 8:12 Wvggz opgenomen (beperkte) mogelijkheid tot wijziging van de zorgmachtiging, is de rechtbank van oordeel dat ook wanneer er, in strikte zin, geen sprake is van een noodzakelijke aanpassing van de zorgmachtiging vanwege toegepaste tijdelijk verplichte zorg, de officier van justitie wel ontvankelijk is in een dergelijk wijzigingsverzoek.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat de wijzigingsmogelijkheid die is neergelegd in art. 8:12 Wvggz uitsluitend geldt voor de in art. 8:11 en 8:12 Wvggz bedoelde noodsituaties en niet ook daarbuiten kan worden toegepast. Volgens het middel is in deze zaak geen sprake (geweest) van een noodsituatie waarin eerst gedurende drie dagen tijdelijke verplichte zorg is toegepast die moet worden voortgezet. De wijziging van de zorgmachtiging is daarom in strijd met de wet en met art. 5 lid 1, onder e, en lid 4 EVRM, aldus het middel.
3.2
In hoofdstuk 8, paragraaf 3, van de Wvggz is een regeling opgenomen voor het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties. De zorgverantwoordelijke kan, indien er sprake is van verzet als bedoeld in art. 1:4 Wvggz, beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waarin de zorgmachtiging niet voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is, gelet op a. ernstig nadeel, b. de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg of verplichte zorg wordt verleend, c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, of d. de voorkoming van strafbare feiten (art. 8:11 Wvggz).
De duur van deze tijdelijke verplichte zorg is beperkt tot een periode van maximaal drie dagen (art. 8:12 lid 1 Wvggz). Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg na de periode van drie dagen moet worden voortgezet, kan hij daartoe uitsluitend beslissen indien een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur, vergezeld van diens advies daarover, bij de officier van justitie is ingediend (art. 8:12 lid 3 Wvggz).
De officier van justitie beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging (art. 8:12 lid 4 Wvggz). Indien de officier van justitie instemt met de aanvraag van de geneesheer-directeur tot wijziging van de zorgmachtiging, dient hij daartoe onverwijld een verzoekschrift in bij de rechter (art. 8:12 lid 5 Wvggz). De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak, maar uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van het verzoekschrift (art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz).
3.3
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hiervoor in 3.2 beschreven regeling voor tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties een uitzondering vormt op de hoofdregel dat alleen verplichte zorg kan worden verleend waartoe de zorgmachtiging legitimeert. Om te voorkomen dat de deur naar ongenormeerde toepassing van dwang zou worden opengezet, heeft de wetgever de regeling voor tijdelijke verplichte zorg streng geclausuleerd en het toepassingsbereik daarvan beperkt. [2]
3.4.1
De in art. 8:12 lid 3 Wvggz voorziene mogelijkheid om een verzoek in te dienen tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging (hierna: machtiging), bestrijkt naar de letter alleen het geval dat de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg, bedoeld in art. 8:11 Wvggz, na een periode van maximaal drie dagen moet worden voortgezet. Het gaat dan om het geval dat de tijdelijke verplichte zorg, waarin de machtiging niet voorziet, gedurende maximaal drie dagen is verleend ter afwending van een noodsituatie als bedoeld in art. 8:11 Wvggz.
3.4.2
Een redelijke, op de belangen van de betrokkene afgestemde wetsuitleg brengt mee dat ook een verzoek tot wijziging van een machtiging op de voet van art. 8:12 lid 3 Wvggz kan worden ingediend in het geval dat nog geen tijdelijke verplichte zorg op de voet van art. 8:11 Wvggz is of wordt verleend maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging niet in die zorg voorziet. Deze uitleg van art. 8:12 lid 3 Wvggz bevordert dat verplichte zorg zoveel mogelijk wordt verleend op grond van een rechterlijke machtiging, en dat de in art. 8:11 Wvggz voorziene verlening van zorg waarin de machtiging niet voorziet, tot een minimum wordt beperkt.
3.4.3
In beide hiervoor in 3.4.1 en 3.4.2 bedoelde gevallen geldt de hiervoor in 3.2 genoemde beslistermijn van drie werkdagen.
3.5
Gelet op het voorgaande falen de hiervoor in 3.1 weergegeven klachten.
3.6
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dat oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
19 februari 2021.

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Nederland 22 april 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1771.
2.Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 82 en 90.