Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
24 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant om de zorgmachtiging van betrokkene, die eerder was verleend door de rechtbank, aan te vullen met aanvullende vormen van verplichte zorg. De rechtbank had op 18 februari 2021 een zorgmachtiging verleend, maar de officier van justitie verzocht om deze te wijzigen, omdat de bestaande machtiging niet voorzag in opname in een accommodatie.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet de juiste procedure had gevolgd bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek. Het onderdeel van het cassatiemiddel dat klaagde over het ontbreken van de benodigde stukken, waaronder een actuele medische verklaring, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad benadrukte dat bij een verzoek tot wijziging van een zorgmachtiging niet alleen de nieuwe stukken, maar ook de bestaande zorgmachtiging en de stukken die daaraan ten grondslag lagen, overgelegd moeten worden. Dit is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2021 en wees de zaak terug naar deze rechtbank voor verdere behandeling. De uitspraak onderstreept het belang van zorgvuldige procedurele waarborgen bij de wijziging van zorgmachtigingen, vooral in het licht van de rechten van de betrokkene onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).