ECLI:NL:HR:2021:1357

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
21/02243
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wijziging zorgmachtiging en vereiste stukken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant om de zorgmachtiging van betrokkene, die eerder was verleend door de rechtbank, aan te vullen met aanvullende vormen van verplichte zorg. De rechtbank had op 18 februari 2021 een zorgmachtiging verleend, maar de officier van justitie verzocht om deze te wijzigen, omdat de bestaande machtiging niet voorzag in opname in een accommodatie.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet de juiste procedure had gevolgd bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek. Het onderdeel van het cassatiemiddel dat klaagde over het ontbreken van de benodigde stukken, waaronder een actuele medische verklaring, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad benadrukte dat bij een verzoek tot wijziging van een zorgmachtiging niet alleen de nieuwe stukken, maar ook de bestaande zorgmachtiging en de stukken die daaraan ten grondslag lagen, overgelegd moeten worden. Dit is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2021 en wees de zaak terug naar deze rechtbank voor verdere behandeling. De uitspraak onderstreept het belang van zorgvuldige procedurele waarborgen bij de wijziging van zorgmachtigingen, vooral in het licht van de rechten van de betrokkene onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/02243
Datum24 september 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/369515 FZ RK 21-1495 van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2021 en tot terugwijzing van de zaak naar die rechtbank.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze uitspraak komt aan de orde welke stukken bij een verzoekschrift tot wijziging van een zorgmachtiging als bedoeld in art. 8:12 lid 5 Wvggz dienen te worden overgelegd.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 18 februari 2021 heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 18 februari 2022 voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, met name het toelaten van medewerkers van het ambulante team en overige behandelaren.
(ii) Op 1 april 2021 heeft de zorgverantwoordelijke op de voet van art. 8:11 Wvggz besloten tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg waarin de zorgmachtiging niet voorziet.
2.3
In dit geding heeft de officier van justitie op de voet van art. 8:12 lid 5 Wvggz de rechtbank verzocht de op 18 februari 2021 verleende zorgmachtiging aan te vullen met de volgende vormen van verplichte zorg:
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
2.4
Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken gevoegd:
- de beslissing van de zorgverantwoordelijke tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg;
- een aanvraag van de zorgverantwoordelijke tot wijziging van de zorgmachtiging, gericht aan de geneesheer-directeur;
- een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging, tevens houdende advies, van de geneesheer-directeur, gericht aan de officier van justitie;
- een historisch overzicht van door de rechtbank op grond van de Wet Bopz (oud) en de Wvggz afgegeven machtigingen ten aanzien van betrokkene;
- politie-, strafvorderlijke en justitiële gegevens ten aanzien van betrokkene;
- de in art. 8:13 lid 3 Wvggz bedoelde mededeling aan betrokkene van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg.
2.5
De rechtbank heeft de zorgmachtiging gewijzigd zoals verzocht.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel II van het middel klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat ook bij een wijziging op grond van art. 8:12 Wvggz van een bestaande zorgmachtiging, de voorbereidingsprocedure als bedoeld in hoofdstuk 5 Wvggz dient te worden gevolgd, met dien verstande dat kan worden volstaan met een aanvulling van de stukken die ten grondslag lagen aan de te wijzigen zorgmachtiging. Het onderdeel wijst erop dat de stukken die ten grondslag lagen aan de bestaande zorgmachtiging niet bij het verzoekschrift tot wijziging van die machtiging zijn gevoegd en dat ook een aanvulling op die stukken, waaronder een actuele medische verklaring, ontbreekt. De rechtbank heeft het verzoek aldus niet op de juiste wijze beoordeeld. Nu de bestaande zorgmachtiging niet voorzag in opname in een accommodatie en het wijzigingsverzoek daartoe wel strekte, heeft de rechtbank bovendien in strijd gehandeld met art. 5 EVRM door te machtigen tot vrijheidsbeneming zonder een daartoe strekkende medische verklaring van een onafhankelijke psychiater, aldus het onderdeel.
3.2
Art. 8:12 Wvggz bevat een regeling voor het wijzigen van onder meer een zorgmachtiging, indien ter afwending van een noodsituatie tijdelijk verplichte zorg wordt verleend waarin die machtiging niet voorziet.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat, indien een wijziging van een zorgmachtiging nodig is, de voorbereidingsprocedure van hoofdstuk 5 van de Wvggz dient te worden gevolgd. De procedure kan wel sneller worden doorlopen. Zo zal een eigen plan van aanpak in een dergelijke situatie niet aan de orde zijn. Ook zijn het zorgplan en de zorgkaart al aanwezig en kan een wijziging daarvan snel worden voorbereid. [1]
3.3
Het voorgaande brengt mee dat bij een verzoekschrift tot wijziging van een zorgmachtiging – naast de in art. 8:12 lid 3 Wvggz vermelde stukken – de bestaande zorgmachtiging en de stukken die daaraan ten grondslag hebben gelegen dienen te worden overgelegd, voorzien van een actualisering daarvan met het oog op de vormen van verplichte zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. Dit betekent dat ook een aanvullende medische verklaring nodig is van een psychiater die voldoet aan de in art. 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden, tenzij de oorspronkelijke medische verklaring nog actueel is en mede betrekking heeft op de aanvullende vormen van zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. Aldus is gewaarborgd dat de rechter ten aanzien van de aanvullend verzochte vormen van verplichte zorg kan beoordelen of wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid als bedoeld in de art. 2:2, 3:3 en 3:4, onder b-e, Wvggz (vgl. art. 6:4 lid 1 Wvggz).
Opmerking verdient nog dat het in art. 8:12 lid 3 Wvggz bedoelde advies van de geneesheer-directeur kan worden aangemerkt als ‘de bevindingen van de geneesheer-directeur’ als bedoeld in art. 5:17 lid 3, onder e, Wvggz.
3.4
Nu de stukken die ten grondslag lagen aan de bestaande zorgmachtiging, noch de bestaande zorgmachtiging zelf bij het verzoek tot wijziging van die zorgmachtiging zijn gevoegd en de rechtbank ook geen melding maakt van die stukken, moet ervan worden uitgegaan dat deze niet zijn overgelegd. Ook ontbreekt een aanvulling op die stukken als hiervoor in 3.3 bedoeld. De rechtbank beschikte daarmee niet over de gegevens die op grond van de wet – en voor zover het gaat om opname in een accommodatie: tevens op grond van art. 5 EVRM – noodzakelijk zijn om de toewijsbaarheid van het verzoek te kunnen beoordelen.
Het onderdeel slaagt dan ook.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2021;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, F.J.P. Lock en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
24 september 2021.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 182.