ECLI:NL:PHR:2025:1276

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
24/00107
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing in cassatie inzake verschoningsrecht en beslag

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de klagers, [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V., tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel van 22 december 2023, waarin de klagers niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun beklag. De zaak betreft een tweede cassatieronde waarin het verschoningsrecht en de procedure rondom beslaglegging aan de orde komen. De rechtbank had eerder op 11 februari 2020 doorzoekingen uitgevoerd in de woningen en bedrijfspanden van de klagers, waarbij beslag werd gelegd op diverse goederen. De klagers dienden een klaagschrift in tegen dit beslag, maar de rechtbank verklaarde dit klaagschrift ongegrond. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank de behandeling van het klaagschrift had moeten aanhouden en de zaak in handen van de rechter-commissaris had moeten stellen. Na terugwijzing door de Hoge Raad, werd de zaak opnieuw behandeld, maar de rechtbank verklaarde de klagers wederom niet-ontvankelijk in hun beklag, omdat het beslag inmiddels was teruggegeven of klaar lag voor teruggave. De klagers hebben cassatie ingesteld, waarbij zij onder andere aanvoeren dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de behandeling in raadkamer en dat de behandeling niet openbaar heeft plaatsgevonden. De conclusie van de advocaat-generaal is dat de zaak moet worden vernietigd en teruggeworpen naar de rechtbank voor herbehandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00107 Bv
Zitting18 november 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[A] B.V.,
[B] B.V. en
[C] B.V.,
allen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klagers.

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Overijssel heeft bij beschikking van 22 december 2023 (parketnr. RK 23/021939) de klagers niet-ontvankelijk verklaard in het beklag.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klagers. De advocaat Th.J. Kelder heeft drie middelen van cassatie voorgesteld. Er bestaat samenhang met de zaak 24/00106 Bv, waarin op dezelfde gronden het beklag van een natuurlijk persoon niet-ontvankelijk is verklaard. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.

2.De voorafgaande procesgang en de klachten in cassatie

2.1
Op 11 februari 2020 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in twee woningen en een bedrijfspand van de klagers. Tijdens die doorzoeking is (onder meer) op grond van art. 94 Sv beslag gelegd op waardegoederen, gegevensdragers en administratie.
2.2
Op 18 februari 2020 is namens de klagers een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend. Daarin is ten aanzien van het op grond van art. 94 Sv gelegde beslag geklaagd over de disproportionaliteit van de inbeslagneming, de onrechtmatigheid van het beslag, het gebruik van de in beslag genomen voorwerpen/gegevens en het uitblijven van een last tot teruggave.
2.3
Op 13 mei 2020 heeft de rechtbank dit klaagschrift ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding om de rechter-commissaris nader te laten onderzoeken of zich tussen de gegevens en documenten nog geheimhouderstukken bevonden en overwoog daarbij dat art. 98 Sv niet van toepassing was omdat dat artikel “alleen ziet op een inbeslagname / doorzoeking bij functioneel verschoningsgerechtigden”.
2.4
Op 1 februari 2022 oordeelde de Hoge Raad dat het laatstgenoemde oordeel van de rechtbank onjuist was. [1] De rechtbank had – aldus de Hoge Raad – de behandeling van het klaagschrift moeten aanhouden en de zaak in handen moeten stellen van de rechter-commissaris, zodat die een beschikking kon geven als bedoeld in art. 98 lid 1 Sv. De zaak werd teruggewezen naar de rechtbank.
2.5
Op 24 maart 2023 is de zaak opnieuw door de rechtbank behandeld. Uit de latere beschikking kan worden afgeleid dat de klagers zich op het primaire standpunt hebben gesteld dat het klaagschrift door de rechtbank gegrond moet worden verklaard. Subsidiair en meer subsidiair hebben zij – kort gezegd – verzocht om de zaak in handen te stellen van de rechter-commissaris.
2.6
Bij beschikking van 24 april 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het klaagschrift aangehouden en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om de procedure van art. 98 Sv te volgen.
2.7
Op 19 juli 2023 heeft de rechter-commissaris op grond van art. 98 Sv beschikt dat de filtering van geheimhouderstukken al in een eerder stadium heeft plaatsgevonden, onder meer doordat de fysieke stukken zijn beoordeeld door een geheimhoudersfunctionaris van het openbaar ministerie en dat de digitale bestanden in opdracht van het openbaar ministerie door het NFI zijn doorzocht op geheimhouderstukken met zowel de algemene als de door de verdediging aangeleverde zoektermen.
2.8
Tegen deze beschikking van de rechter-commissaris hebben de klagers op 2 augustus 2023 een klaagschrift als bedoeld in art. 98 lid 4 jo. 552a Sv ingediend. Zowel het eerdere beklag als het nieuwe klaagschrift is op 24 november 2023 in de raadkamer behandeld.
2.9
De rechtbank heeft bij beschikking van 22 december 2023 de klagers niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat het onderzoek aan de onder klagers in beslag genomen gegevensdragers en administratie is afgerond. De voorbereiding van de strafzaak is inmiddels zover voortgeschreden dat er een einddossier ligt.
Tijdens de behandeling in raadkamer is gebleken dat het beslag of al is teruggegeven, of – in afwachting van deze raadkamerprocedure – klaar ligt om teruggegeven te worden.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat klagers geen belang meer hebben bij de beklagprocedure. De rechtbank zal daarom klagers niet-ontvankelijk verklaren in het beklag.
De constatering van de verdediging dat mogelijk sprake is van procedurele fouten in het onderzoek naar geheimhouderstukken, maakt het voorgaande niet anders en is evenmin een reden voor aanhouding. De beantwoording van de vraag of er in de procedure van filtering op geheimhouderstukken onvolkomenheden zijn begaan en zo ja welke gevolgen daar al dan niet aan verbonden moeten worden, is niet aan de raadkamer, maar hoort bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.”
2.1
Tegen deze beschikking hebben de klagers cassatieberoep ingesteld. Het eerste middel bevat de klacht dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de behandeling in raadkamer van het klaagschrift op 24 maart 2023 en het tweede middel houdt in dat de behandeling van het klaagschrift op 24 november 2023 niet in het openbaar heeft plaatsgevonden. Het derde middel komt met een aantal deelklachten op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klagers in hun beklag.

3.Het eerste middel

3.1
Het middel bevat de klacht dat in strijd met art. 25 lid 1 Sv geen proces-verbaal is opgemaakt van het onderzoek door de raadkamer van 24 maart 2023.
3.2
Art. 25 lid 1 Sv bepaalt dat van het onderzoek door de raadkamer door de griffier een proces-verbaal wordt opgemaakt met daarin de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en wat verder bij dat onderzoek is voorgevallen. Daarnaast bevat art. 25 Sv voorschriften over de inrichting, vaststelling en ondertekening van dat proces-verbaal en de voeging ervan bij de processtukken.
3.3
Uit de beschikking van 21 april 2023 waarin de rechtbank de zaak in handen heeft gesteld van rechter-commissaris, blijkt dat de zaak is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 24 maart 2023. Het proces-verbaal van die zitting bevond zich niet bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken. De raadsman van de klagers heeft op grond van art. 4.3.6.3 van het Procesreglement tijdig aan de rolraadsheer verzocht om alsnog beschikking te krijgen over een afschrift van dit proces-verbaal. Namens de Hoge Raad is de rechtbank gevraagd of zij dit ontbrekende stuk alsnog kunnen toezenden. Uit de daaropvolgende mededeling van de rechtbank blijkt echter dat het proces-verbaal niet kan worden aangeleverd omdat van de zitting geen proces-verbaal is opgemaakt.
3.4
Het middel is terecht voorgesteld. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is heeft dit verzuim betrekking op een zo wezenlijke vorm van de raadkamerprocedure dat het nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking meebrengt. [2]
3.5
Ik heb me afgevraagd of de klagers rechtens te respecteren belang hebben bij deze klacht. [3] De zitting waarvan het proces-verbaal ontbreekt, is immers niet de zitting die heeft geleid tot de bestreden beschikking van 22 december 2023. Het gaat om de zitting van 24 maart 2023 die heeft geleid tot de (tussen)beschikking van 21 april 2023 waarin de rechtbank de behandeling van het klaagschrift heeft aangehouden en de zaak in handen heeft gesteld van de rechter-commissaris. De beslissing van de rechtbank in die beschikking ligt bovendien in het directe verlengde van het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2022, waarin de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de zaak in handen van de rechter-commissaris had moeten stellen.
3.6
Mede tegen de achtergrond van de strenge jurisprudentie van de Hoge Raad in dit soort gevallen, zie ik voor zo’n redenering echter geen ruimte. Hoewel de verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris na het arrest van de Hoge Raad wellicht voor de hand lag, kan uit de beschikking van 21 april 2023 worden afgeleid dat de klagers zich primair op het standpunt hebben gesteld dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en subsidiair hebben aangevoerd dat de zaak met een specifieke opdracht in handen van de rechter-commissaris moet worden gesteld. De beschikking van 21 april 2023 vat het standpunt van de klagers als volgt samen:
“Klagers hebben zich primair op het standpunt gesteld, kort gezegd, dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard, leidende tot teruggave van alle in beslag genomen stukken en vernietiging van alle vastgelegde gegevens. Subsidiair hebben klagers verzocht, kort gezegd en naar de raadkamer begrijpt, het verzoek gegrond te verklaren ter zake van alle door NFI/Hansken apart gezette (‘gegrijsde’) gegevens en te gelasten dat deze worden vernietigd en voor het overige de behandeling van het klaagschrift aan te houden en de zaak in handen te stellen van de rechter-commissaris om onderzoek te doen naar de aard en omvang van de onrechtmatigheden in verband met het gelegde beslag, dan wel (meer subsidiair) onderzoek te doen naar de handelwijze met betrekking tot in beslag genomen geheimhouderstukken en de in dat kader nader aan te duiden stukken te verzamelen en ten aanzien daarvan de procedure van artikel 98 Sv toe te passen waarbij de rechter-commissaris zich ervan vergewist of er (nog) een verschoningsgerechtigde is en het NFI/Hansken dient op te dragen om te rapporteren hetgeen zij ter filtering van digitale gegevens heeft gedaan. De raadsvrouwen hebben ter zitting het klaagschrift aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen met bijlagen toegelicht.”
3.7
Doordat het proces-verbaal van de zitting van 24 maart 2023 ontbreekt, blijft in het ongewisse wat daarover precies op de zitting die heeft geleid tot de beschikking van 21 april 2023 is opgemerkt.
3.8
Bovendien heeft de rechtbank zich in de beschikking van 21 april 2023 bijvoorbeeld ook uitgelaten over de reikwijdte van de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad. Welke standpunten daarover op de zitting zijn uitgewisseld, is zonder het proces-verbaal van de zitting niet duidelijk. Het oordeel over de reikwijdte van de terugwijzingsopdracht heeft doorgewerkt in de latere beschikking van de rechter-commissaris en daarmee vervolgens ook in de bestreden beschikking van de rechtbank van 22 december 2023.
3.9
Het middel slaagt.

4.De overige middelen

4.1
Nu het eerste middel slaagt en de zaak reeds daarom moet worden teruggewezen, kan de bespreking van het tweede en het derde middel in beginsel achterwege blijven. Ten behoeve van de procedure na terugwijzing, maak ik van de gelegenheid gebruik – mede aan de hand van een aantal klachten die in het derde middel worden geformuleerd – toch enige korte opmerkingen te maken over de procedure zoals ik die hiervoor onder 2.1 t/m 2.9 van deze conclusie heb beschreven.
4.2
In de eerste plaats heeft de rechtbank de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad in mijn ogen miskend. In zijn arrest van 1 februari 2022 heeft de Hoge Raad de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd “voor zover daarin het beklag van de klagers over de op grond van artikel 94 Sv gelegde beslagen ongegrond is verklaard”. De rechtbank heeft in zijn beschikking van 21 april 2023 het volgende overwogen:
“5.6 Het voorgaande brengt mee dat in dit stadium van de procedure niet meer aan de orde is of sprake was van een strafvorderlijk belang om tot beslaglegging over te gaan, noch of dat beslag voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, nu de Hoge Raad de beslissing van de raadkamer van 29 april 2020 op die punten in stand heeft gelaten. Hetgeen door klagers in dit stadium van de procedure op deze punten naar voren is gebracht, kan thans dan ook niet tot het oordeel leiden dat de klacht gegrond is, noch tot de door klagers beoogde last tot teruggave dan wel vernietiging. Indien sprake is van onrechtmatigheden ten aanzien van de inbeslagname, zoals de verdediging in raadkamer naar voren heeft gebracht, zullen deze te zijner tijd ter terechtzitting aan de orde gesteld kunnen worden om (uiteindelijk) door de strafkamer op hun waarde te worden beoordeeld.
5.7
Dit betekent dat in dit stadium nog alleen de vraag voorligt, of zich onder de in beslag genomen fysieke stukken en bescheiden, alsmede datadragers met digitale gegevens geheimhouderstukken bevinden. Gelet op hetgeen de Hoge Raad daarover heeft overwogen (zie hiervoor onder 5.3 en 5.4), is de raadkamer ten aanzien daarvan van oordeel dat de zaak dient te worden verwezen naar de rechter-commissaris om te doen wat de Hoge Raad heeft opgedragen, namelijk het volgen van de procedure van artikel 98, lid 1, Sv. Dat betekent dat de verzoeken van klagers, voor zover deze ertoe strekken om de rechter-commissaris meer of anders op te dragen, moeten worden afgewezen.”
4.3
De vernietiging van de Hoge Raad betreft echter alle beslissingen die de rechtbank in het kader van het op grond van art. 94 Sv gelegde beslag heeft genomen. De rechtbank had het beklag over de op grond van artikel 94 Sv gelegde beslagen dus volledig opnieuw moeten beoordelen. Met de hiervoor geciteerde overweging heeft de rechtbank de terugwijzingsopdracht uit het arrest van 1 februari 2022 te beperkt geïnterpreteerd. De eerste deelklacht van het derde middel klaagt daarover terecht.
4.4
In de tweede plaats wil ik toch ook een kanttekening plaatsen bij de beschikking van de rechter-commissaris van 19 juli 2023 (zie 2.7), ook al is naar aanleiding hiervan in cassatie geen klacht geformuleerd. De rechter-commissaris heeft uitsluitend op basis van de door een geheimhoudersfunctionaris van het openbaar ministerie en de in opdracht van het openbaar ministerie bevolen doorzoeking van de digitale bestanden geoordeeld dat de filtering van geheimhoudersstukken al heeft plaatsgevonden. Het huidige juridische kader stelt echter voorop dat de filtering plaatsvindt door de rechter-commissaris zodat verwacht mocht worden dat hij zelf, althans onder zijn verantwoordelijkheid, onderzoek zou instellen naar de vraag of zich nog geheimhoudersstukken in het dossier bevinden. [4]
4.5
In de derde plaats maak ik een opmerking over de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank in de bestreden beschikking van 22 december 2023. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat het onderzoek aan de onder klagers in beslag genomen gegevensdragers en administratie is afgerond. De voorbereiding van de strafzaak is inmiddels zover voortgeschreden dat er een einddossier ligt.
Tijdens de behandeling in raadkamer is gebleken dat het beslag of al is teruggegeven, of – in afwachting van deze raadkamerprocedure – klaar ligt om teruggegeven te worden. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat klagers geen belang meer hebben bij de beklagprocedure. De rechtbank zal daarom klagers niet-ontvankelijk verklaren in het beklag.
De constatering van de verdediging dat mogelijk sprake is van procedurele fouten in het onderzoek naar geheimhouderstukken, maakt het voorgaande niet anders en is evenmin een reden voor aanhouding. De beantwoording van de vraag of er in de procedure van filtering op geheimhouderstukken onvolkomenheden zijn begaan en zo ja welke gevolgen daar al dan niet aan verbonden moeten worden, is niet aan de raadkamer, maar hoort bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.”
4.6
De vaststelling dat het beslag “klaar ligt om teruggegeven te worden” kan de niet-ontvankelijkverklaring van de klagers in het beklag niet dragen. Bovendien kan de niet-ontvankelijkverklaring niet enkel worden gebaseerd op de vaststelling dat het beslag al is teruggegeven, omdat het klaagschrift mede betrekking heeft op het gebruik en de kennisneming van (kopieën van) gegevens. [5] De vierde en vijfde deelklacht van het derde middel zijn daarmee ook terecht voorgesteld.

5.Slotsom

5.1
Het eerste middel slaagt. De overige middelen kunnen buiten bespreking blijven.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Overijssel, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:60,
2.Zie HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1343, rov. 2.3 en HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:73, rov. 2.3. Zie ook HR 1 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1027.
3.Zie voor een voorbeeld HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:227, en de voorafgaande conclusie van A-G Harteveld, ECLI:NL:PHR:2018:22, onder 3.2.
4.HR 1 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1560,
5.Zie HR 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:369, rov. 2.3 en HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:403,