In deze zaak gaat het om een beklag dat door de klager is ingediend tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die op 7 januari 2016 het verzoek om teruggave van inbeslaggenomen geldbedragen ongegrond verklaarde. De klager, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Kizilocak, heeft beroep in cassatie ingesteld. In de cassatieprocedure zijn drie middelen van cassatie ingediend, waarvan het derde middel zich richt op het ontbreken van het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 1 september 2015. De klager stelt dat dit verzuim zo ernstig is dat het tot nietigheid van het onderzoek in raadkamer en de bestreden beschikking moet leiden. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 1 september 2015 niet aanwezig is, en dat de rechtbank op 14 september 2015 een tussenbeschikking heeft gewezen die het onderzoek heropende. De Hoge Raad concludeert dat de klager geen rechtens te respecteren belang heeft bij de klacht over het ontbrekende proces-verbaal, aangezien de beslissingen van de rechtbank niet ten nadele van de klager zijn genomen en er geen klachten zijn over de onvolledigheid of onjuistheid van deze beslissingen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van cassatie falen en dat de zaak zich leent voor toepassing van artikel 80a RO, wat leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.