ECLI:NL:HR:2025:403

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
24/00459
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het vervallen van klaagschrift na overlijden van advocaat en de gevolgen voor het verschoningsrecht

In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een advocaat die inmiddels is overleden. De advocaat had klaagschrift ingediend na de inbeslagname van stukken en digitale gegevensdragers van zijn cliënten. De Hoge Raad moest zich buigen over de vraag of het klaagschrift vervallen was door het overlijden van de klager en of de rechtbank het beklag niet-ontvankelijk kon verklaren omdat de gegevensdragers aan de cliënten waren teruggegeven. De Hoge Raad oordeelde dat het klaagschrift niet als vervallen moest worden beschouwd, omdat de klager in zijn hoedanigheid van advocaat een beroep had gedaan op zijn verschoningsrecht. Dit was van belang voor de rechtzoekenden die zich tot hem hadden gewend voor bijstand en advies. De Hoge Raad oordeelde verder dat de rechtbank niet begrijpelijk had overwogen dat het beklag niet-ontvankelijk was, enkel omdat de gegevensdragers waren teruggegeven. De rechtbank had moeten overwegen dat het klaagschrift ook betrekking had op de kopieën van de gegevensdragers die nog ter beschikking stonden van de opsporingsautoriteiten. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank, maar alleen voor zover het ging om de niet-ontvankelijkheid van het klaagschrift met betrekking tot het gebruik en de kennisneming van de kopieën. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00459 Bv
Datum18 maart 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2024, nummer RK 23/007682, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft bij conclusie van 17 december 2024 geconcludeerd tot verwerping van het beroep en bij aanvullende conclusie van 18 februari 2025 geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en zal verstaan dat het beklag is vervallen.

2.Overlijden van de klager

Volgens een aan de Hoge Raad overgelegd, door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] gewaarmerkt afschrift van een akte van de burgerlijke stand van die gemeente is de klager op 24 juni 2024 overleden. In beginsel moet een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geacht worden door dat overlijden te zijn vervallen (vgl. HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:899). De Hoge Raad ziet echter aanleiding om het klaagschrift niet als vervallen te beschouwen. De klager heeft immers in zijn hoedanigheid van advocaat een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht naar aanleiding van – kort gezegd – de inbeslagneming van gegevensdragers. De voortzetting van de klaagschriftprocedure is daarbij in het belang van de rechtzoekenden die zich in deze zaak om bijstand en advies tot de klager als verschoningsgerechtigde hebben gewend (vgl. over dit maatschappelijk belang dat aan het verschoningsrecht ten grondslag ligt, HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066, rechtsoverweging 3.1 en HR 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:375, rechtsoverweging 6.2.1). Dat betekent dat de Hoge Raad in dit concrete geval het voorgestelde cassatiemiddel zal beoordelen.

3.Beoordeling van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank van het door de klager ingestelde beklag.
3.2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij een doorzoeking van de woning van [klaagster 1] en [klaagster 2] , beiden cliënt van de klager, zijn op 2 juni 2016 stukken en digitale gegevensdragers inbeslaggenomen. De klager heeft daarop op 15 juni 2016 een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv ingediend.
Bij beschikking van 21 juli 2016 heeft de rechtbank het beklag gegrond verklaard ten aanzien van een aantal als geheimhoudersinformatie aangemerkte stukken en de behandeling van het beklag aangehouden voor zover dat betrekking heeft op de digitale gegevensdragers. Bij de beschikking van 24 januari 2024 heeft de rechtbank het door de klager ingestelde beklag niet-ontvankelijk verklaard omdat de digitale gegevensdragers inmiddels aan de betreffende cliënten waren teruggegeven
.
3.2.2
De beschikking van de rechtbank van 21 juli 2016 houdt wat betreft de digitale gegevensdragers in:
“Bij de doorzoeking zijn ook digitale gegevensdragers in beslag genomen. Deze bevinden zich in beheer bij de afdeling forensische digitale opsporing. Deze afdeling zal aan de hand van het forensische softwareprogramma Forensic Tool Kit een image maken van de data op basis waarvan geheimhoudersstukken automatisch kunnen worden gefilterd door middel van een geheimhouderslijst. Door het filteren ontstaan er twee databakken: één zonder geheimhouders en één met geheimhouders. De databak met geheimhouders is slechts toegankelijk door een aangewezen politiemedewerker geheimhouders, die buiten het onderzoeksteam werkzaam is. Deze medewerker maakt vervolgens proces-verbaal op van de aangetroffen geheimhoudersstukken.
Het uitlezen van alle datadragers zal naar verwachting enige weken vergen.
Voor zover het klaagschrift eveneens ziet op een last tot teruggave van deze digitale gegevensdragers, zal de rechtbank haar beslissing aanhouden in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek door de afdeling forensische digitale opsporing.
Beslissing
(...)
Houdt de beslissing met betrekking tot de in beslag genomen digitale gegevensdragers voor onbepaalde tijd aan in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek door de afdeling forensische digitale opsporing.”
3.2.3
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 10 januari 2024 houdt onder meer in:
“De voorzitter geeft een overzicht van het procesverloop van het klaagschrift en van het met dit klaagschrift samenhangende strafrechtelijke onderzoek Bobolink . De rechtbank heeft op 21 juli 2016 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft destijds het klaagschrift voor een deel gegrond verklaard en voor het overige de beslissing voor onbepaalde tijd aangehouden. De behandeling van het voornoemde klaagschrift wordt in openbare raadkamer voortgezet.
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig de inhoud van een door hem overgelegde pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.
In aanvulling hierop merkt hij – zakelijk weergegeven – het volgende op:
Ik wil graag duidelijkheid krijgen over hetgeen met de inbeslaggenomen digitale gegevensdragers en de inhoud daarvan is gebeurd. Ik ben ervan overtuigd dat mijn correspondentie, en daarmee geheimhoudersstukken, bij de digitale recherche liggen. Er dient gekeken te worden hoe de inhoud van deze digitale gegevensdragers is gefilterd, dit is onbekend. Ten aanzien van de schriftelijke bescheiden is dit wel duidelijk geworden. Ik ben van mening dat onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris de digitale gegevensdragers gefilterd dienen te worden, zodat hierover een proces-verbaal kan worden opgemaakt, net zoals gedaan is ten aanzien van de schriftelijke bescheiden.
De voorzitter merkt op dat de oorspronkelijke inbeslaggenomen digitale gegevensdragers terug zijn gegeven aan klaagsters [klaagster 1] en [klaagster 2] . Daarmee rijst de vraag of het doel dat met de klaagschriften wordt nagestreefd nog kan worden bereikt. Evenzeer rijst de vraag hoeveel juridische ruimte de onderhavige procedure biedt voor de mogelijkheden die de raadsman oppert. De voorzitter merkt daarnaast op dat in het procesdossier van de strafzaak in ieder geval geen geheimhoudersstukken terecht zijn gekomen.
De officier van justitie voert het woord – zakelijk weergegeven – :
Ik heb geen kennis genomen van geheimhoudersstukken. Ik ben van mening dat de stellingen die de raadsman inneemt, beter passen bij de behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Op dit moment loopt er een beklagprocedure op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. In de klaagschriften van [klaagster 1] en [klaagster 2] is de kern van het verzoek de teruggave van de destijds inbeslaggenomen goederen. Deze goederen zijn echter in 2016/17 al teruggegeven aan klaagsters. Er is dus op dit moment geen belang meer bij de beklagprocedure. Ik ben dan ook van mening dat deze klaagschriften niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Op het klaagschrift van [klager] is op 21 juli 2016 al een beslissing genomen. In zoverre ben ik van mening dat ook dit klaagschrift dan ook niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
De vraag of er zich mogelijk nog digitale kopieën van geheimhoudersstukken in de systemen van de politie bevinden kan ik nu niet beantwoorden. Ik ben van mening dat deze vraag niet past in de behandeling van de beklagprocedure, maar bij de behandeling van de hoofdzaak.
De raadsman voert het woord – zakelijk weergegeven –:
Ik ben het oneens met de stelling van de officier van justitie dat geen belang meer zou zijn bij de klaagschriften omdat de goederen al zijn teruggegeven aan klaagsters. Het belang gaat er juist om dat er zich geheimhoudersstukken bij de digitale recherche bevinden. We zijn op dit moment zeven jaar verder. Ik vind niet dat er gewacht kan worden op de uitkomst van de strafzaak in hoger beroep. Ik zou het zorgelijk vinden als de opsporingsautoriteiten kennis hebben genomen van de geheimhoudersstukken. De kopieën van de digitale stukken zouden kunnen worden teruggegeven.
De officier van justitie voert het woord – zakelijk weergegeven –:
Ik kan niets teruggeven. Het gaat om 3 TB aan gegevens die op een computerserver staan. Ik zou de gegevens op de server wel kunnen laten vernietigen, maar dit lijkt me met het oog op het lopende hoger beroep op dit moment geen verstandige beslissing.
De raadsman voert het woord – zakelijk weergegeven –:
Ik geloof best dat het veel werk kost om 3 TB aan digitale gegevens te filteren. Aan de andere kant is het zorgelijk dat er digitale gegevensdragers in beslag worden genomen, maar dat er niet voor kan worden gezorgd dat de geheimhoudersstukken eruit gefilterd worden.”
3.2.4
De beschikking van de rechtbank van 24 januari 2024 houdt onder meer in:
“Vast staat dat de digitale gegevensdragers die destijds bij de doorzoeking in beslag zijn genomen reeds aan de beslagene(n) zijn teruggegeven. Met het klaagschrift kan niet meer bereikt worden dan de feitelijke situatie thans is. Dat betekent dat het belang aan het klaagschrift is komen te ontvallen, en het beklag daarom niet-ontvankelijk is.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende.
Niet in geding is dat de politie destijds van de inhoud van de inbeslaggenomen gegevensdragers een digitale kopie heeft gemaakt, die nog altijd ter beschikking staat van de opsporingsautoriteiten, inclusief mogelijke geheimhoudersstukken. De raadsman heeft daar terecht aandacht voor gevraagd, maar binnen de beperkte (wettelijke) mogelijkheden van de onderhavige procedure kan de rechtbank geen beslissing nemen die aan alle te respecteren belangen recht doet. De rechtbank wijst erop dat het de raadsman en het openbaar ministerie vrij staat om nadere afspraken te maken over het beperken of (tijdelijk) afsluiten van de toegang tot de bij de politie opgeslagen gegevens, al dan niet door tussenkomst van de deken. De rechtbank kan zich tevens voorstellen dat door de officier van justitie wordt toegezegd dat de betreffende gegevens worden vernietigd op het moment dat de onderliggende strafzaak (die zich thans in het stadium van hoger beroep bevindt) tot een onherroepelijke uitkomst heeft geleid.
Beslissing
De rechtbank verklaart klager niet-ontvankelijk in het beklag.”
3.3.1
De rechtbank heeft in haar beschikking van 21 juli 2016 de behandeling van het klaagschrift ten aanzien van de digitale gegevensdragers aangehouden met het doel om de afdeling forensische digitale opsporing een selectie te laten maken tussen gegevens die wel en die niet onder het verschoningsrecht van een geheimhouder kunnen vallen. Daarin ligt besloten dat de rechtbank het klaagschrift zo heeft uitgelegd dat het mede gericht is tegen het gebruik en de kennisneming van (kopieën van) de gegevens die zijn opgeslagen op die gegevensdragers.
3.3.2
In de beschikking van 24 januari 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat de politie van de inhoud van de inbeslaggenomen gegevensdragers een kopie heeft gemaakt, dat de gegevensdragers vervolgens zijn teruggegeven en dat de gemaakte kopie, inclusief mogelijke geheimhoudersstukken, nog altijd ter beschikking staat van de opsporingsautoriteiten. De rechtbank heeft overwogen dat zij “binnen de beperkte (wettelijke) mogelijkheden van de onderhavige procedure” geen beslissing kan nemen “die aan alle te respecteren belangen recht doet” en heeft het beklag niet-ontvankelijk verklaard op de enkele grond dat de gegevensdragers inmiddels zijn teruggegeven. Dat oordeel is niet begrijpelijk in het licht van het eerdere procesverloop, waaruit naar voren komt dat het klaagschrift mede betrekking heeft op het gebruik en de kennisneming van (kopieën van) de gegevens op de grond dat deze object zijn van het verschoningsrecht van de klager. Dat de gegevensdragers zijn teruggegeven doet daaraan niet af, omdat het klaagschrift ook betrekking heeft op de kopieën die van deze gegevensdragers zijn gemaakt en die ter beschikking van de opsporingsautoriteiten staan (vgl. HR 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:369). Dat betekent dat een beslissing moet worden genomen over die kennisneming en dat gebruik, met inachtneming van de beslissing van de Hoge Raad in zijn beschikking van 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2537 over de (overeenkomstige) toepassing van artikel 125i en 98 Sv.
3.4
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3.5
In verband met de verdere afdoening van deze zaak merkt de Hoge Raad nog het volgende op. In een geval als dit, waarin de verschoningsgerechtigde tijdens de beklagprocedure is overleden, brengt het onder 2 bedoelde maatschappelijk belang dat aan het verschoningsrecht ten grondslag ligt met zich, dat in de beklagprocedure een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten) in de gelegenheid wordt gesteld zich uit te laten over het verschoningsrecht met betrekking tot de betreffende stukken en gegevens in verband met de bescherming van belangen van rechtzoekenden die zich om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde hebben gewend. Na terugwijzing wordt de beklagprocedure voortgezet door deze vertegenwoordiger dan wel een door hem aangewezen beroepsgenoot.
Verder kan de rechtbank het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaren vanwege een gebrek aan belang als komt vast te staan dat de (kopieën van de) vastgelegde gegevens inmiddels zijn vernietigd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend wat betreft de beslissing van de rechtbank dat het klaagschrift niet-ontvankelijk is voor zover dat is gericht tegen het gebruik en de kennisneming van (kopieën van) de gegevens die zijn opgeslagen op de in het klaagschrift bedoelde gegevensdragers;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 maart 2025.