ECLI:NL:PHR:2024:835

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
22/01537
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01537
Zitting27 augustus 2024
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte
Inleiding
1. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 11 april 2022 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 29 juli 2019 bevestigd met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissingen betreffende de vordering van de benadeelde partij de Nationale politie en de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr. De verdachte is wegens ‘vernieling’ [1] veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door tien dagen hechtenis. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals nader bepaald in het arrest.
2. Namens de verdachte heeft J.C.H. Pronk, advocaat te Apeldoorn, een schriftuur ingediend, waarin één middel van cassatie wordt voorgesteld.

II. Het cassatiemiddel en de bespreking daarvan

Het middel

3. In het middel wordt – in samenhang bezien met de daarop gegeven toelichting – geklaagd dat het hof ten onrechte de benadeelde partij ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering. Daartoe wordt aangevoerd dat de vordering namens de benadeelde partij is ingediend door een derde die blijkens de overgelegde volmacht uitsluitend is gemachtigd namens de benadeelde partij op te treden in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, maar niet in strafrechtelijke procedures.
De vordering van de benadeelde partij
4. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ van de benadeelde partij met bijlagen. Dit formulier bevat onder meer de volgende inhoud:
“1C Slachtoffer: niet-natuurlijk persoon
[…]
C.1 Naam organisatie of bedrijf Nationale politie eenheid Limburg
C.2 Vestigingsplaats Den Haag
C.3 Naam vertegenwoordiger [betrokkene 1] (bijl[age] I)
[…]
6 Ondertekening
[…]
Ik heb dit formulier naar waarheid ingevuld.
6.1
Naam [betrokkene 1]
6.2
Datum 6-6-2019
6.3
Handtekening [handtekening met daarbij een stempel van de politie]
Aanvullingen
[…]
1.c De bevoegdheid om de Nationale Politie in en buiten rechte te vertegenwoordigen, inclusief het verlenen van volmacht of machtiging is geregeld in het Mandaatbesluit Politie September 2017, meer specifiek in de artikelen 1.2 en 1.3 van dit Mandaatbesluit. Op basis van dit besluit kan de door de korpschef van politie aan [betrokkene 1] volmacht worden verleend om het onderhavige verzoek tot schadevergoeding te ondertekenen.
Om die reden wordt in het Uittreksel van de Kamer van Koophandel niets opgemerkt inzake de vertegenwoordigingsbevoegdheid anders dan wordt verwezen naar het Mandaatbesluit.
Bijgevoegd de door de korpschef aan [betrokkene 1] verstrekte volmacht.
bijl[age] 1 machtiging”
5. De bij het Verzoek tot Schadevergoeding als bijlage 1 gevoegde volmacht houdt het volgende in:
“De korpschef van politie
B E S L U I T:
1. [betrokkene 1] de bevoegdheid te verlenen namens hem als gemachtigde op te treden in zowel civielrechtelijke als bestuursrechtelijke procedures voor de Belastingdienst, het UWV, de Rechtbanken, de Gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met het recht van substitutie.
2. hem tekenbevoegdheid te verlenen ten aanzien van de in verband met deze werkzaamheden te ondertekenen correspondentie en processtukken waarbij ondertekening plaatsvindt namens de Korpschef.
[…]
Den Haag, 07 februari 2018
De korpschef,
[handtekening]
[betrokkene 2]”
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2022
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2022 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De raadsvrouw voert het woord als volgt:
[…] Voorts wil ik opmerken dat er enkel een machtiging is gegeven ten aanzien van de civiele- en bestuursrechtelijke procedure en niet voor de strafrechtelijke procedure.
De voorzitter deelt mede dat de vordering van de benadeelde partij een civielrechtelijke procedure betreft in het strafproces en dat de vordering civielrechtelijk wordt beoordeeld.”
Het verweer van de verdediging
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door haar aan het hof overgelegde pleitnota die aan voornoemd proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt, voor zover hier relevant, het volgende in:
“Vordering benadeelde partij
De verdediging verzoekt om de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair om die te matigen. De redenen hiervoor zijn als volgt.
Geen geldige machtiging
[…]
De persoon die de vordering heeft ingediend, is, blijkens de ingediende machtiging, uitsluitend gemachtigd voor
civieleen
bestuursrechtelijke proceduresen
nietvoor een strafrechtelijke procedure. Dat de vordering materieel gezien een civiele vordering is, doet niet af aan het feit dat de vordering in het strafproces wordt ingediend, volgens regels van het strafprocesrecht, bij het Openbaar Ministerie wordt ingediend, door de strafkamer wordt behandeld, en dus een strafrechtelijke procedure is, en niet een civiele.
Dat betekent dat de politie dus geen schadeverzoek heeft ingediend. Het schadeverzoek van [betrokkene 1] is niet-ontvankelijk omdat hij geen benadeelde is.”
Het oordeel van het hof
8. Het hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen met betrekking tot de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering:

Vordering van de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Limburg
De benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Limburg heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.064,44 (het hof leest: € 5.064,31) bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering ziet op een bedrag ter hoogte van € 3.470,74 voor het plaatsen van een nieuwe ruit en een bedrag ter hoogte van € 1.593,57 voor het repareren van de intercomzuil.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.064,31. De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 28 maart 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij primair dient te worden afgewezen, subsidiair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en meer subsidiair dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 400,00 en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe is door de raadsvrouw aangevoerd dat:
1. de persoon die de vordering heeft ingediend, blijkens de ingediende machtiging, uitsluitend is gemachtigd voor civiele en bestuursrechtelijke procedures en niet voor een strafrechtelijke procedure;
[…]
Het hof overweegt als volgt.
Ad 1: De machtiging
Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. De vordering wordt inhoudelijk civielrechtelijk beoordeeld aan de hand van het leerstuk van de onrechtmatige daad, waarbij als uitgangspunt geldt dat de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken van toepassing zijn. De machtiging ziet naar het oordeel van het hof derhalve ook op de voeging als benadeelde partij in deze strafzaak.
Het hof verwerpt het verweer.”
Het juridisch kader
9. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
-
Art. 51c, derde lid, Sv:
“Het slachtoffer kan zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn, of door een gemachtigde die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft.”
-
Art. 51f, eerste lid en vierde lid, Sv:
“1. Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
[…]
4. Zij die om in een burgerlijk geding in rechte te verschijnen, bijstand behoeven of vertegenwoordigd moeten worden, hebben om zich overeenkomstig het eerste lid te voegen, in het strafproces de bijstand of vertegenwoordiging eveneens nodig. Een machtiging van de kantonrechter, als bedoeld in artikel 349, lid 1, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek, is voor die vertegenwoordiger niet vereist. Ten aanzien van de verdachte zijn de bepalingen betreffende bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, niet van toepassing.”
-
Art. 51g, eerste lid, Sv:
“Bij de mededeling op grond van artikel 51ac, tweede lid, dat vervolging tegen een verdachte wordt ingesteld, zendt de officier van justitie een formulier voor voeging toe. Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld formulier of een elektronische voorziening, als bedoeld in artikel 51ac, achtste lid.”
10. Ingevolge het bepaalde in art. 51c, derde lid, Sv kan de benadeelde partij zich doen vertegenwoordigen, onder meer door een daartoe bij bijzondere volmacht door haar schriftelijk gemachtigde. Die bepaling strekt zich ook uit tot de voeging door middel van de opgave als bedoeld in art. 51g, eerste lid, Sv. [2] Een dergelijke volmacht is echter niet vereist indien de benadeelde partij een rechtspersoon is en het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon. [3] Wanneer een rechtspersoon optreedt als benadeelde partij wordt deze ter terechtzitting vertegenwoordigd door degene die volgens de wet of de statuten bevoegd is tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon of anderszins een algemene procuratie heeft. Daarnaast is niet vereist een bijzondere volmacht voor dit doel. [4] Degene die tot vertegenwoordiging bevoegd is, kan op zijn beurt een derde machtigen om namens hem c.q. de rechtspersoon op te treden. [5] Het karakter van een bijzondere volmacht brengt mee dat de schriftelijke volmacht met zoveel woorden tot uitdrukking moet brengen dat bijzondere volmacht wordt gegeven aan de gemachtigde om namens de volmachtgever het in art. 51g, eerste lid, Sv bedoelde voegingsformulier in te vullen en te ondertekenen en de volmachtgever als benadeelde partij in het strafproces te vertegenwoordigen. [6]
11. Art. 51c Sv verplicht dus – buiten de gevallen van art. 51f, vierde lid, Sv – niet tot vertegenwoordiging door een daartoe bijzonder gemachtigde, ook niet bij een rechtspersoon. De benadeelde partij
kanzich immers laten vertegenwoordigen. De ratio van het voorschrift van een schriftelijke machtiging voor vertegenwoordigers, die geen advocaat zijn, is dat daarmee een voor de rechter kenbare waarborg wordt geschapen dat de vertegenwoordiger in overeenstemming met de wil van de benadeelde partij optreedt.
12. Een gemotiveerde betwisting van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een rechtspersoon leidt ertoe dat de rechter moet onderzoeken of degene die het voegingsformulier heeft ondertekend namens de rechtspersoon daartoe bevoegd is. [7] Het ontbreken van een machtiging als bedoeld in art. 51c, derde lid, Sv kan tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering leiden. Beginselen van een behoorlijke procesorde brengen evenwel mee dat bij een gebrek in de volmacht niet-ontvankelijkverklaring pas aan de orde is nadat de benadeelde partij door het openbaar ministerie dan wel door de rechter de gelegenheid is geboden het verzuim te herstellen en die gelegenheid niet is benut. [8]
De bespreking van het cassatiemiddel
13. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2022 de bevoegdheid van [betrokkene 1] om namens de benadeelde partij op te treden, gemotiveerd betwist. Daartoe heeft zij aangevoerd dat blijkens de bijgevoegde volmacht [betrokkene 1] uitsluitend bevoegd is namens de korpschef van de politie als gemachtigde op te treden in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, doch
nietin strafrechtelijke procedures.
14. Het hof heeft op het verweer van de raadsvrouw gereageerd en heeft in dat verband overwogen dat de vordering van de benadeelde partij inhoudelijk civielrechtelijk wordt beoordeeld aan de hand van het leerstuk van de onrechtmatige daad, waarbij als uitgangspunt geldt dat de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken van toepassing zijn. Naar het oordeel van het hof ziet de bijgevoegde volmacht
derhalveook op de voeging als benadeelde partij in de onderhavige strafzaak.
15. Gelet op hetgeen hierboven binnen het juridisch kader is vooropgesteld, getuigt het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Immers, in de onderhavige zaak treedt de politie Eenheid Limburg – dit is een publiekrechtelijk rechtspersoon – op als benadeelde partij. Zij heeft zich laten ‘vertegenwoordigen’ door [betrokkene 1], die echter niet krachtens de wet of statuten bevoegd is tot vertegenwoordiging van de politie (Eenheid Limburg) en ook anderszins geen algemene procuratie heeft. Dat brengt met zich dat voor de vertegenwoordiging door [betrokkene 1] van de benadeelde partij een schriftelijke volmacht is vereist, waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat bijzondere volmacht wordt verleend aan [betrokkene 1] om de politie (Eenheid Limburg) als benadeelde partij in het strafproces te vertegenwoordigen en namens haar het voegingsformulier te ondertekenen. De door de verdediging betwiste volmacht houdt een dergelijke verklaring niet in. Blijkens de volmacht is [betrokkene 1] immers enkel bevoegd om als gemachtigde op te treden in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures en derhalve niet (ook) in straf(proces)rechtelijke procedures. Dat de vordering van de benadeelde partij – zoals het hof overweegt – inhoudelijk civielrechtelijk wordt beoordeeld doet naar mijn inzicht aan het voorgaande niet af. De vordering van de benadeelde partij is in strafprocedures inderdaad in materiële zin van civielrechtelijke aard, maar zulks laat onverlet dat zo’n vordering in procesrechtelijke zin is ingebed in het strafrecht [9] en dat de voeging als benadeelde partij als bedoeld in art. 51g, eerste lid, Sv (derhalve) een rechtshandeling in het strafproces is.
16. Het middel is terecht voorgesteld, maar hoeft mijns inziens wegens een gebrek aan voldoende belang niet tot cassatie te leiden. In het middel wordt immers niet geklaagd over de door het hof opgelegde schadevergoedingsmaatregel die ter zake van hetzelfde feit en voor een gelijk bedrag is opgelegd als de (gedeeltelijk) toegewezen vordering van de benadeelde partij. Een vernietiging door de Hoge Raad van de beslissing van het hof tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij laat de verplichting voor de verdachte tot betaling van de voor hetzelfde feit en voor een gelijk bedrag opgelegde schadevergoedingsmaatregel in stand, nu de klacht zich niet keert tegen de materiële verschuldigdheid van de schade. [10]
Slotsom
17. Het middel is gegrond, maar leidt (toch) niet tot cassatie.
18. Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep op 25 april 2022 reeds meer dan twee jaren zijn verstreken, zodat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in cassatie is overschreden. De Hoge Raad kan volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden; er is geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden, aangezien de opgelegde geldboete lager is dan € 1.000,00. [11]
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De kwalificatie luidt: “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”.
2.HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2006 (rov. 2.4).
3.HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3043,
4.Zie de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Vellinga (randnummer 6) vóór HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1025 en de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken (randnummer 23) vóór HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:380 (de Hoge Raad deed deze laatste zaak af met een aan art. 81 RO ontleende motivering). Zie daarnaast F.F. Langemeijer,
5.Langemeijer,
6.Vgl. naast HR 17 mei 1966, ECLI:NL:HR:1966:AB5080,
7.HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3043,
8.HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5371,
9.HR 3 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3559 (rov 3.4) met verwijzing naar
10.HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1932,
11.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,