ECLI:NL:HR:2004:AR3043

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02876/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van vertegenwoordiger van rechtspersoon in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1972 en wonende te Sliedrecht, was in hoger beroep veroordeeld voor diefstal, meermalen gepleegd, en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van vijftig uren. De vordering van de benadeelde partij, een rechtspersoon, werd toegewezen door het Hof, wat leidde tot het cassatieberoep van de verdachte. De advocaat van de verdachte, mr. G.E.M. van der Gun, stelde dat het voegingsformulier niet correct was ondertekend door een gemachtigde, waardoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou zijn in haar vordering. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof het verweer niet onbegrijpelijk had opgevat en dat de vertegenwoordiger van de rechtspersoon, [betrokkene 1], als vestigingsmanager optrad, waardoor geen bijzondere volmacht vereist was. De Hoge Raad concludeerde dat het middel faalde en verwierp het beroep, zonder dat er grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

16 november 2004
Strafkamer
nr. 02876/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 maart 2003, nummer 22/003484-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 24 mei 2002 - de verdachte ter zake van "diefstal, meermalen gepleegd" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.E.M. van der Gun, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voorzover daarin de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, tot vernietiging in zoverre van het bestreden arrest en tot verwijzing naar een aangrenzend hof, dat zich opnieuw over de vordering van de benadeelde partij zal dienen te buigen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte de benadeelde partij ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 februari 2003 heeft de raadsvrouwe van de verdachte daar - voorzover hier van belang - het volgende aangevoerd:
"Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij dient gewezen te worden op het feit dat het voegingsformulier niet is ondertekend door een gemachtigde en derhalve niet naar behoren is ingevuld. De benadeelde partij is mitsdien niet-ontvankelijk in haar vordering."
3.3.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich een 'Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces'. Dit formulier houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, onder het kopje '1. Benadeelde' in: "[A] (...) Sliedrecht" en bevat onder het kopje '6. Ondertekening Benadeelde' als naam van de ondertekenaar: "[betrokkene 1]". Dit voegingsformulier bevat voorts onder het kopje '2. Gemachtigde van benadeelde' ruimte voor het invullen van de persoonsgegevens van een gemachtigde en onder het kopje '6.
Ondertekening Machtiging' ruimte voor het verlenen van een machtiging door de benadeelde partij aan een derde "om hem/haar te vertegenwoordigen in de voegingsprocedure"; deze gedeelten zijn niet ingevuld. Tot het dossier behoort ook een ten parkette van de Officier van Justitie ingekomen 'Antwoordformulier', dat onder meer inhoudt dat [A] te Sliedrecht mededeelt dat zij wenst dat de verdachte de schade vergoedt, welk formulier tevens het gegeven bevat dat [betrokkene 1] vestigingsmanager is van [A] B.V. te Sliedrecht.
3.3.2. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat "uit de stukken niet valt op te maken of deze [betrokkene 1] als bestuurder dan wel als vertegenwoordiger optreedt van de rechtspersoon en of hij in laatst genoemde geval daartoe bijzonder is gemachtigd" en daaraan wordt de conclusie verbonden dat het Hof ten onrechte aan deze stelling is voorbijgegaan. Het Hof heeft het onder 3.2 weergegeven verweer kennelijk niet opgevat als inhoudende een gemotiveerde betwisting van de bevoegdheid van [betrokkene 1] om [A] te dezer zake te vertegenwoordigen. Dat is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het verweer slechts de enkele - niet met enig concreet bezwaar tegen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 1] gemotiveerde - stelling inhoudt dat "het voegingsformulier niet is ondertekend door een gemachtigde", het formulier door [betrokkene 1] is ondertekend namens de benadeelde partij en de in art. 51e, tweede lid, Sv bedoelde bijzondere volmacht niet is vereist als - zoals het Hof kennelijk, gelijk het kon doen, heeft geoordeeld - [betrokkene 1] als vestigingsmanager van [A] te dezer zake optreedt namens de rechtspersoon. De in het middel betrokken stelling kan, waar zij een onderzoek van feitelijk aard vergt, niet voor het eerst in cassatie worden ingenomen.
3.4. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 16 november 2004.