ECLI:NL:HR:2002:AD5371

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03405/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1979 en wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin hij was veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voor openlijk geweld. De benadeelde partij, [betrokkene A], had een vordering ingediend tot schadevergoeding van f 1.720,00, welke door de politierechter was toegewezen. In hoger beroep handhaafde de benadeelde partij deze vordering. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld met betrekking tot de ontvankelijkheid van de benadeelde partij, die zich had laten vertegenwoordigen door [betrokkene B]. De Hoge Raad oordeelde dat het voegingsformulier niet correct was ingediend, omdat er geen bijzondere schriftelijke volmacht was overgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof de benadeelde partij ten onrechte als vertegenwoordiger had aangemerkt. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar niet de gehele uitspraak; de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof om de benadeelde partij de gelegenheid te bieden het verzuim te herstellen. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, en concludeert dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk kan worden verklaard in haar vordering, tenzij haar de gelegenheid is geboden het verzuim te herstellen.

Uitspraak

5 februari 2002
Strafkamer
nr. 03405/00
KD/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 september 2000, nummer 22/000720-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 29 november 1999 - de verdachte ter zake van "openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de verdachte op de conclusie van de Advocaat-Generaal. De verdachte heeft als commentaar op de conclusie nog meer brieven geschreven, doch deze zijn niet binnen de bij de wet gesteld termijn binnengekomen.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. In het middel wordt aangevoerd dat het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk had moeten verklaren, althans de behandeling van de zaak had moeten aanhouden, aangezien het voegingsformulier als bedoeld in art. 51b Sv is opgesteld en ingediend door een ander dan de benadeelde partij, terwijl niet is gebleken dat aan die ander daartoe een bijzondere schriftelijke volmacht is verleend.
4.2. De bestreden uitspraak houdt - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"[Betrokkene A] (...) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding voor deze strafzaak en heeft in eerste aanleg een vordering ingediend tot vergoeding van - ten gevolge van het tenlastegelegde - geleden schade tot een bedrag van f 1.720,00. De politierechter heeft deze vordering geheel toegewezen. Bij brief van 28 april 2000 heeft de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep gehandhaafd tot een bedrag van f 1.720,00.
De verdachte heeft de hoogte van de vordering niet betwist. De benadeelde partij heeft in voldoende mate aangetoond dat door deze tot een bedrag van f 1.720,00 schade is geleden."
4.3.1. Het zich bij de stukken bevindende voegingsformulier als bedoeld in art. 51b Sv, behelst als naam van de benadeelde partij [betrokkene A], terwijl als datum van binnenkomst bij de Officier van Justitie op dat formulier is gesteld: 1 november 1999.
Op dit formulier is in de daarvoor bestemde rubriek ingevuld dat [betrokkene A] "[betrokkene B]" machtigt om hem in de voegingsprocedure te vertegenwoordigen.
De rubriek "handtekening van de benadeelde partij" is op het formulier niet ingevuld. Bij "handtekening gemachtigde" is handgeschreven de naam "[betrokkene B]" vermeld.
4.3.2. Een bij dat formulier gevoegde, met "[betrokkene B]" ondertekende notitie houdt in:
"Aangezien mijn zoon, [betrokkene A], met een stage voor meerdere maanden op een coaster in het buitenland is, heb ik, zijn moeder, dit formulier ingevuld. Ik verwacht [betrokkene A] medio febr. 2000 weer thuis te zien voor ± 2 weken, echt zeker is dit niet."
4.4. Ingevolge het bepaalde in art. 51e, tweede lid, Sv kan de benadeelde partij zich doen vertegenwoordigen, onder meer door een daartoe bij bijzondere volmacht door haar schriftelijk gemachtigde. Die bepaling strekt zich ook uit tot de voeging door middel van de opgave als bedoeld in art. 51b, eerste lid, Sv. In het in die bepaling bedoelde - in deze zaak gebezigde - formulier is dan ook, naar volgt uit hetgeen hiervoor onder 4.3.1 daaruit is weergegeven, een voorziening getroffen voor het ver-strekken van een dergelijke volmacht.
4.5. Nu uit hetgeen hiervoor onder 4.3.1 en 4.3.2 is overwogen bezwaarlijk anders kan volgen dan dat [betrokkene B] bij de indiening van het formulier niet beschikte over een volmacht als hiervoor onder 4.4 bedoeld terwijl de stukken van het geding niets inhouden waaruit kan volgen dat die volmacht nadien alsnog is overgelegd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dat niet is geschied, had het Hof, anders dan het klaarblijkelijk heeft gedaan, haar niet als vertegenwoordiger van de benadeelde partij mogen aanmerken. Het middel klaagt daarover terecht.
4.6. Beginselen van een behoorlijke procesorde brengen mee dat in een geval als het onderhavige, waarin ten aanzien van de opgave als bedoeld in art. 51b, eerste lid, Sv niet is voldaan aan het door art. 51e, tweede lid, Sv gestelde vereiste van een bijzondere schriftelijke volmacht, de benadeelde partij niet op die grond niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, dan nadat haar door het openbaar ministerie dan wel door de rechter de gelegenheid is geboden dat verzuim te herstellen en die gelegenheid niet is benut. Daarom zal de Hoge Raad, na de uit de gegrondheid van het middel voortvloeiende vernietiging van het bestreden arrest, de zaak terugwijzen, mede opdat de benadeelde partij die gelegenheid alsnog kan worden geboden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde maatregel;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 februari 2002.