Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De bewezenverklaring en bewijsvoering
3.Het eerste middel
ookde vernieling op 8 mei heeft begaan” [onderstreping AG] lijkt er op te duiden dat het hof het oog heeft gehad op twee vernielingen. Daarmee is niet direct te rijmen waarom het hof niet heeft gekozen voor bewezenverklaring van ‘meermalen’.
wiede steen op 8 mei 2021 door het raam heeft gegooid. [3] Het hof is van oordeel dat de verdachte ook de vernieling op 8 mei heeft begaan, “(g)ezien de inhoud van de aangifte, de identieke werkwijze en de korte tijdsduur tussen beide incidenten.” Met die bewijsoverweging heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de wijze waarop de twee vernielingen zijn begaan, op essentiële punten overeenkomen. [4] Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen doelt het hof met “identieke werkwijze” kennelijk op het feit dat beide vernielingen met een steen zijn begaan en hetzelfde raam betroffen. Tevens kon het hof de korte tijdsduur tussen de twee vernielingen bij de bewezenverklaring betrekken. [5] De bewezenverklaring van de vernieling op 8 mei 2021 is daarmee niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
4.Het tweede middel
Maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen[cursivering A-G].” [7] Dit is het geval als “gegronde vrees” bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens personen. [8] Een dergelijke gegronde vrees bestaat niet in het geval het hof heeft vastgesteld dat niet is gebleken dat de verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde strafbare feit nog contact heeft gehad met het slachtoffer en dat het hof de maatregel desondanks heeft opgelegd “voor het gevoel van veiligheid van het slachtoffer.” [9]
indien erernstigrekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen[cursivering en onderstreping A-G]. In de memorie van toelichting wordt onderkend dat de voorwaarden voor de dadelijke uitvoerbaarheid vergelijkbaar zijn met de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel. [12]
ernstigrekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens zijn ex-vriendin.
NJ2020/128, heeft geoordeeld dat de opvatting, dat het hof ter motivering van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van een maatregel als bedoeld in art. 38v Sr alleen rekening mag houden met niet-tenlastegelegde feiten indien is voldaan aan de voorwaarden voor het betrekken van ad informandum gevoegde feiten bij de strafoplegging, geen steun vindt in het recht.