In deze zaak is de verdachte, geboren in 1988, door het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 veroordeeld voor mishandeling tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Tevens is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte ten behoeve van de benadeelde partij. De advocaat van de verdachte, S.F.W. van 't Hullenaar, heeft cassatie ingesteld met één middel. Dit middel betreft de klacht dat het hof is afgeweken van het liquidatietarief voor proceskosten zonder deze afwijking te motiveren. De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak vastgesteld dat de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partij niet als rechtstreekse schade van het strafbare feit worden aangemerkt, maar onder de proceskosten vallen, waarover de rechter moet beslissen op basis van artikel 532 Sv. In deze zaak heeft het hof de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand toegewezen, die in totaal € 2.322,18 bedragen. De advocaat van de benadeelde partij heeft verklaard dat er geen toevoeging is aangevraagd omdat het letsel niet ernstig genoeg was. De Hoge Raad concludeert dat de beslissing van het hof over de proceskosten niet onbegrijpelijk is en dat de motiveringsplicht voor afwijkingen van het liquidatietarief niet altijd geldt. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.