ECLI:NL:HR:2002:AD8866

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03832/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake diefstal en afpersing

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 9 november 2000 een verdachte heeft veroordeeld tot zes jaren gevangenisstraf voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en afpersing. De verdachte, geboren in 1974 op de Nederlandse Antillen, was ten tijde van het beroep in cassatie gedetineerd in het Huis van Bewaring te Arnhem. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W. Koevoets uit Rotterdam. De Advocaat-Generaal, de heer Wortel, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte beoordeeld, waarbij het eerste middel niet tot cassatie leidde. Dit middel betrof de opvatting dat de strafrechter niet vrijstaat om af te wijken van het 'Liquidatietarief', dat is vastgesteld in overleg tussen de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten. De Hoge Raad oordeelde dat het Liquidatietarief geen bindend recht is, maar slechts een richtlijn. Bovendien is de strafrechter niet verplicht om zijn afwijking van dit tarief te motiveren, wat het middel deed falen.

Het Hof had eerder de verdachte veroordeeld voor diefstal, poging tot afpersing en voortgezette handeling van afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het niet toegewezen deel van haar vordering niet-ontvankelijk is verklaard. De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak en heeft het beroep verworpen.

Uitspraak

26 februari 2002
Strafkamer
nr. 03832/00
Ats/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 november 2000, nummer 22/002412-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1974, ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in het Huis van Bewaring te Arnhem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 16 augustus 2000 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 2. "poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 3. "voortgezette handeling van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot zes jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geheel respectievelijk gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd een en ander als in het arrest vermeld. Het Hof heeft de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het niet toegewezen deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt over de hoogte van het bedrag tot betaling waarvan de verdachte is veroordeeld ter zake van door de benadeelde partij gemaakte kosten.
4.2. Aan het middel ligt blijkens de toelichting de opvatting ten grondslag dat het de strafrechter niet vrijstaat om bij zijn beslissing ingevolge art. 592a Sv, af te wijken van het in overleg tussen de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten vastgestelde "Liquidatietarief rechtbanken en hoven". Die opvatting is onjuist. Het Liquidatietarief is geen recht in de zin van art. 79 RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn (vgl. HR 3 april 1998, NJ 1998, 571), nog daargelaten dat deze richtlijn zich niet steeds leent voor directe toepassing op de door een raadsman verrichte werkzaamheden ten behoeve van een benadeelde partij die zich in het strafproces heeft gevoegd.
Voorts ziet het middel - voorzover dat ervan uitgaat dat de strafrechter bij afwijking van het Liquidatietarief gehouden is tot motivering van die afwijking - eraan voorbij dat de wettelijke voorschriften met betrekking tot de motivering van rechterlijke uitspraken zich noch uitstrekken tot de daarin opgenomen beslissing omtrent het bedrag der door de benadeelde partij gemaakte kosten noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend. Daarom faalt het middel.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 26 februari 2002.