Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
De
eerste, en meest omvattende subklachtis mijns inziens dat bij gebrek aan aanvullende, actuele medische informatie niet blijkt of een verlenging van de zorgmachtiging tot en met 29 december 2024 nodig was. [7] De klacht dat er geen onafhankelijke rapportage is over de algemene uitgangspunten in de zin van artikel 2:1 Wvggz, te weten vrijwilligheid, ultimum remedium, proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid en dat niet blijkt of de toegewezen vormen van zorg noodzakelijk zijn, is een
voortbouwklacht. [8] Tot slot lijkt in een
tweede subklachterover geklaagd te worden dat de voor de rechtbank voornaamste reden tot aanhouding geen onderwerp van discussie is geweest bij de voortgezette mondelinge behandeling en dat uit de beschikking niet blijkt wat ermee is gedaan. [9]
ex nunc). [10] Dit staat niet met zoveel worden in de wet, maar volgt wel uit de wetsgeschiedenis: [11]
eerste subklachtslaagt. Deze klacht houdt in dat bij gebrek aan aanvullende medische informatie niet blijkt dat een verlenging van de zorgmachtiging tot en met 29 december 2024 nodig was. In dat kader wordt aangevoerd dat tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 21 juni 2024 geen psychiater aanwezig was die de rechtbank nader kon voorlichten, dat evenmin een medische verklaring van een psychiater voorhanden was waaruit de actuele medische situatie van betrokkene bleek en dat ook de in het zorgplan van 4 december 2024 genoemde zorgverantwoordelijke en arts-assistent van de afdeling niet zijn gehoord.
voortbouwklachtterecht geklaagd dat er geen onafhankelijke, naar ik begrijp medische, rapportage is over de algemene uitgangspunten in de zin van artikel 2:1 Wvggz, te weten vrijwilligheid, ultimum remedium, proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid. De rechtbank oordeelt wel over deze onderwerpen in r.o. 2.7-2.10 van de bestreden beschikking, [23] echter zonder te beschikken over een medische verklaring waaruit de actuele gezondheidstoestand van betrokkene blijkt. Daardoor ontbreekt de waarborg dat de rechter ten aanzien van de verzochte vormen van verplichte zorg kan beoordelen of wordt voldaan aan deze wettelijke eisen (zie hiervoor onder 3.5). In dit kader wordt dus ook terecht geklaagd dat niet blijkt of de toegewezen vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn.
tweede subklachtverder nog erover beoogt te klagen dat de vraag of een passende woonvoorziening is gerealiseerd ‘kennelijk geen onderwerp van discussie is geweest’ bij de mondelinge behandeling van 21 juni 2024 en dat uit de beschikking niet blijkt ‘wat er mee gedaan is’, faalt deze klacht. Blijkens het proces-verbaal van die mondelinge behandeling is dit onderwerp wel ter zitting aan de orde geweest. Dit blijkt ook uit de weergave in r.o. 2.1-2.3 van de bestreden beschikking van hetgeen betrokkene, de verpleegkundig specialist en de advocaat van betrokkene op dit punt tijdens die mondelinge behandeling hebben verklaard. Ook blijkt uit r.o. 2.7 van de bestreden beschikking wel degelijk wat de rechtbank met die informatie heeft gedaan.