ECLI:NL:PHR:2024:1410

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
24/03501
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over zorgmachtiging na aanhouding en noodzaak actuele medische verklaring

In deze zaak is een verzoek tot verlening van een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden gedaan door de officier van justitie in het arrondissement Limburg. De rechtbank Limburg had eerder een zorgmachtiging voor zes maanden verleend, maar de beslissing op het verzoek voor de resterende termijn werd aangehouden. Na een mondelinge behandeling op 29 december 2023 verleende de rechtbank alsnog een zorgmachtiging voor de resterende termijn van zes maanden, tot en met 29 juni 2024. In cassatie werd geklaagd dat de rechtbank deze zorgmachtiging niet had mogen verlenen zonder actuele medische informatie over de gezondheidstoestand van de betrokkene. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeert dat de rechtbank niet voldoende gemotiveerd heeft waarom een actuele medische verklaring niet nodig was voor de beslissing over de zorgmachtiging. De rechtbank had moeten beoordelen of de medische verklaring van 6 december 2023 nog actueel was, gezien de veranderingen in de gezondheidstoestand van de betrokkene. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03501
Zitting20 december 2024
CONCLUSIE
L.M. Coenraad
In de zaak
[betrokkene] ,
verzoekster tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
de officier van justitie in het arrondissement Limburg,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie.

1.Inleiding

1.1
In deze zaak is een verzoek tot verlening van een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden gedaan. De rechtbank heeft in eerste instantie een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verleend en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden. Een half jaar later heeft de rechtbank de mondelinge behandeling van het verzoek voortgezet en alsnog een zorgmachtiging voor de resterende termijn van zes maanden verleend. In cassatie wordt geklaagd dat de rechtbank de zorgmachtiging niet voor de resterende termijn had mogen verlenen zonder te beschikken over actuele medische informatie over de gezondheidstoestand van betrokkene.

2.Feiten en procesverloop

2.1
Bij beschikking van 20 januari 2023 heeft de rechtbank Limburg ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 20 januari 2024. [1]
2.2
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Limburg ingekomen op 11 december 2023, heeft de officier van justitie verzocht ten aanzien van betrokkene een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden.
2.3
Bij het verzoekschrift is onder meer een medische verklaring gevoegd die op 6 december 2023 is ondertekend door de onafhankelijke psychiater die betrokkene op 1 december 2023 heeft onderzocht (hierna: de medische verklaring).
2.4
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 december 2023. Daarbij zijn betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, en een arts gehoord. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. [2]
2.5
Bij beschikking van 29 december 2023 [3] heeft de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank), kort weergegeven, een opvolgende zorgmachtiging verleend tot en met uiterlijk 29 juni 2024 en bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op vrijdag 21 juni 2024, onder aanhouding van iedere verdere beslissing. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“3.6. Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Het toestandsbeeld van betrokkene is inmiddels verbeterd dankzij de medicatie. Deze medicatie is essentieel voor betrokkene om haar toestandsbeeld stabiel te houden en het ernstig nadeel af te wenden. In de komende periode zal er geprobeerd worden om een passende woonplek voor betrokkene te realiseren. Hierbij is het belangrijk dat betrokkene de ambulante zorgverleners toelaat.
De opvolgende zorgmachtiging is noodzakelijk als zijnde een ‘vangnet’ om adequaat de juiste hulp te kunnen bieden en om tijdig te kunnen ingrijpen wanneer blijkt dat er sprake is van een terugval.
(…)
3.9. (…)
De rechtbank zal de zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verlenen, en geldt aldus tot en met 29 juni 2024 en voor het overige aanhouden om te kunnen bezien hoe het dan gaat en of er een passende woonvoorziening is gerealiseerd. De rechtbank zal op een volgende zitting bespreken hoe het toestandsbeeld van betrokkene zich heeft ontwikkeld en hoe de medewerking van betrokkene in de behandeling en het nemen van de medicatie is verlopen.”
2.6
De voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 21 juni 2024. De rechtbank heeft betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, en een verpleegkundig specialist gehoord. Ook van deze voortgezette mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. [4]
2.7
Bij beschikking van 21 juni 2024 [5] heeft de rechtbank voor de resterende termijn van zes maanden, tot en met uiterlijk 29 december 2024, een zorgmachtiging verleend voor de verzochte vormen van verplichte zorg, met uitzondering van het beperken van de bewegingsvrijheid. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.7. De rechtbank is, anders dan de advocaat, van oordeel dat de zorgmachtiging voor de resterende termijn nog noodzakelijk is.
Het toestandsbeeld van betrokkene is inmiddels verbeterd dankzij de medicatie. Deze medicatie is essentieel voor betrokkene om haar toestandsbeeld stabiel te houden en het ernstig nadeel af te wenden. Het risico is groot dat betrokkene zal stoppen met de medicatie indien het juridisch kader wegvalt. Ze is het immers niet eens met de toediening van de verplichte medicatie.
Betrokkene moet nog één operatie ondergaan. Indien betrokkene hiervan hersteld is, zal een passende woonplek voor haar worden gerealiseerd. Een andere woonvorm dan de huidige afdeling, zoals een beschermde woonvorm is hierbij een optie.
Hierbij is het belangrijk dat betrokkene de medicatie accepteert en de ambulante zorgverleners toelaat.
De zorgmachtiging is noodzakelijk als zijnde een ‘vangnet’ om adequaat de juiste hulp te kunnen bieden en om tijdig te kunnen ingrijpen wanneer blijkt dat er sprake is van een terugval.
Het bovenstaande noodzaakte, naar het oordeel van de rechtbank, niet tot een actuele medische verklaring. Het doel van het aanhouden van de zorgmachtiging was met name om te bezien of inmiddels een passende woonvoorziening is gerealiseerd.
(…)”
2.8
Namens betrokkene is tijdig beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 21 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking). De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen het hiervoor onder 2.7 geciteerde deel van r.o. 2.7 van de bestreden beschikking. Het middel klaagt dat deze rechtsoverweging onjuist is, althans onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Naar ik begrijp is de centrale klacht dat zonder actuele medische informatie de zorgmachtiging niet voor de resterende duur tot en met 29 december 2024 verleend had mogen worden, dan wel dat deze beslissing onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is. Daartoe wordt eerst aangevoerd dat een belangrijk deel van de bestreden beschikking is overgeschreven uit de eerdere beschikking van 29 december 2023. Vervolgens worden de redenen voor aanhouding van de beslissing in de beschikking van 29 december 2023 genoemd. [6] Een concrete klacht kan ik hieruit niet afleiden.
De
eerste, en meest omvattende subklachtis mijns inziens dat bij gebrek aan aanvullende, actuele medische informatie niet blijkt of een verlenging van de zorgmachtiging tot en met 29 december 2024 nodig was. [7] De klacht dat er geen onafhankelijke rapportage is over de algemene uitgangspunten in de zin van artikel 2:1 Wvggz, te weten vrijwilligheid, ultimum remedium, proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid en dat niet blijkt of de toegewezen vormen van zorg noodzakelijk zijn, is een
voortbouwklacht. [8] Tot slot lijkt in een
tweede subklachterover geklaagd te worden dat de voor de rechtbank voornaamste reden tot aanhouding geen onderwerp van discussie is geweest bij de voortgezette mondelinge behandeling en dat uit de beschikking niet blijkt wat ermee is gedaan. [9]
3.2
Bij de bespreking van het middel stel ik het volgende voorop.
3.3
De rechter moet bij zijn beoordeling van het verzoek tot verlening van een zorgmachtiging uitgaan van de op dat moment actuele toestand van betrokkene (beoordeling
ex nunc). [10] Dit staat niet met zoveel worden in de wet, maar volgt wel uit de wetsgeschiedenis: [11]
“(…) een zorgmachtiging [kan] niet uitsluitend op basis van de toestand van de patiënt aan het begin van het proces worden verleend. Bij de behandeling ter zitting zal te allen tijde de actuele gezondheidstoestand van betrokkene worden getoetst.”
3.4
In lijn met het voorgaande volgt uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit artikel 5:8 lid 1 Wvggz in verbinding met artikel 5:17 lid 3 Wvggz en artikel 6:4 Wvggz, dat een rechter slechts een zorgmachtiging mag verlenen indien uit een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene blijkt dat uit diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit. Voor de psychiater die de medische verklaring opstelt, gelden de in artikel 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg. Een en ander strookt met de rechtspraak van het EHRM over artikel 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM. [12]
3.5
Een medische verklaring waaruit de actuele gezondheidstoestand van betrokkene blijkt, waarborgt dus ook dat de rechter ten aanzien van de verzochte vormen van verplichte zorg kan beoordelen of wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid als bedoeld in de artikelen 2:1, 3:3 en 3:4, onder b-e, Wvggz (vgl. art. 6:4 lid 1 Wvggz). [13]
3.6
De wet kent geen algemene regel voor een houdbaarheidstermijn voor de medische verklaring. Of een medische verklaring na verloop van enige tijd nog voldoet aan de uit artikel 5:8 lid 1 Wvggz voortvloeiende eis dat deze de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene beschrijft, kan – naast de duur van het tijdsverloop – mede afhangen van omstandigheden als de ziektegeschiedenis van de betrokkene, de continuïteit van het ziektebeeld en de aard van de ziekte. [14]
3.7
Het is dus aan de rechter om te beoordelen in hoeverre de medische verklaring nog actueel genoeg is. Daarbij worden in de praktijk wel uniformerende richtlijnen gehanteerd. Zo komt in een mij ambtshalve bekende interne notitie van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de actuele waarde van de medische verklaring de volgende richtlijn voor: [15]
“In lijn met jurisprudentie is een medische verklaring van 6/8 weken doorgaans niet meer actueel, maar dit geldt niet in alle gevallen.”
3.8
Als de betrokkene gemotiveerd aanvoert dat de medische verklaring niet meer actueel is, mag de rechtbank niet zonder motivering aan dit verweer voorbijgaan. [16]
3.9
Als de medische verklaring naar het oordeel van de rechter niet meer actueel is, kan de psychiater die deze verklaring heeft opgesteld deze actualiseren. Dat kan ook tijdens de mondelinge behandeling. Die actualisering moet zodanig concreet zijn dat de rechter daaruit kan afleiden dat de psychiater zich een oordeel heeft gevormd over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene. [17]
3.1
Een verklaring ter zitting van een verpleegkundig specialist of van een psychiater in opleiding over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene kan dus – gelet op de in artikel 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden waaraan de psychiater die de medische verklaring opstelt moet voldoen (zie hiervoor onder 3.4) – niet voorzien in actualisering van een medische verklaring. [18]
3.11
Wanneer de rechter eerst voor een kortere duur dan verzocht een zorgmachtiging heeft verleend met aanhouding voor het overige [19] en daarna over de resterende duur van de zorgmachtiging beslist, gelden de hiervoor onder 3.3-3.10 weergegeven regels mijns inziens evenzeer voor de beoordeling door de rechter na aanhouding. [20]
3.12
Ik keer terug naar de bespreking van het middel.
3.13
De
eerste subklachtslaagt. Deze klacht houdt in dat bij gebrek aan aanvullende medische informatie niet blijkt dat een verlenging van de zorgmachtiging tot en met 29 december 2024 nodig was. In dat kader wordt aangevoerd dat tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 21 juni 2024 geen psychiater aanwezig was die de rechtbank nader kon voorlichten, dat evenmin een medische verklaring van een psychiater voorhanden was waaruit de actuele medische situatie van betrokkene bleek en dat ook de in het zorgplan van 4 december 2024 genoemde zorgverantwoordelijke en arts-assistent van de afdeling niet zijn gehoord.
3.14
De rechtbank oordeelt in de bestreden beschikking dat een zorgmachtiging voor de resterende termijn noodzakelijk is en verleent deze ook (r.o. 2.7 en het dictum), maar acht een actuele medische verklaring niet nodig (r.o. 2.7). Dit strookt niet met de uit het systeem van de Wvggz voortvloeiende regel dat een rechter slechts een zorgmachtiging mag verlenen indien uit een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene blijkt dat uit diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit (zie hiervoor onder 3.4). Deze regel geldt mijns inziens ook indien de rechter na aanhouding beslist over de resterende duur van de verzochte zorgmachtiging (zie hiervoor onder 3.11).
3.15
In verband met haar oordeel dat een actuele medische verklaring niet nodig is, wijst de rechtbank erop dat het doel van het aanhouden van de verdere beslissing over de zorgmachtiging met name was om te bezien of inmiddels een passende woonvoorziening is gerealiseerd (r.o. 2.7). Dit lijkt de suggestie te wekken dat deze volgens de rechtbank voornaamste reden van aanhouding geen verband houdt met de geestelijke gezondheidstoestand van betrokkene en dat daarom een actuele medische verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet nodig is. De vraag hoe betrokkene gaat wonen, houdt mijns inziens echter wel mede verband met haar geestelijke gezondheidstoestand en is daarvan niet los te zien. In de bestreden r.o. 2.7 overweegt de rechtbank immers dat als passende woonplek een beschermde woonvorm een optie is en dat het daarbij belangrijk is dat betrokkene de medicatie accepteert en de ambulante zorgverleners toelaat. [21] Het volgens de rechtbank voornaamste doel van aanhouding rechtvaardigt mijns inziens dus niet het oordeel van de rechtbank dat voor de verdere beslissing na aanhouding geen actuele medische verklaring nodig is.
3.16
Bovendien was de vraag of inmiddels een passende woonvoorziening is gerealiseerd slechts een van de redenen voor de gedeeltelijke aanhouding van de resterende beslissing op het verzoek. In r.o. 3.9 van de beschikking van 29 december 2023 heeft de rechtbank immers overwogen dat het verzoek wordt aangehouden ‘om te kunnen bezien hoe het dan gaat en of er een passende woonvoorziening is gerealiseerd’ en dat op een volgende zitting zal worden besproken ‘hoe het toestandsbeeld van betrokkene zich heeft ontwikkeld en hoe de medewerking van betrokkene in de behandeling en het nemen van de medicatie is verlopen’ (zie hiervoor onder 2.5).
3.17
Gelet op dit samenstel van redenen om de beslissing op het verzoek in de beschikking van 29 december 2023 aan te houden, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk waarom een actuele medische verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet nodig is om na aanhouding te kunnen beslissen over het verlenen van een zorgmachtiging voor de resterende duur. De overige genoemde redenen betreffen immers (ook) de geestelijke gezondheidstoestand van de betrokkene en haar medewerking aan de behandeling en de inname van medicatie. De rechtbank moest na aanhouding ook beslissen over de verplichte zorgvormen die op die medewerking aan de (ambulante) behandeling en de inname van medicatie zien en heeft deze zorgvormen ook toegewezen in de bestreden beschikking, naast opname in een accommodatie.
3.18
Ten overvloede merk ik nog op dat r.o. 2.7 van de bestreden beschikking mijns inziens geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat een nieuwe medische verklaring niet nodig was, omdat de bij het verzoekschrift gevoegde medische verklaring van 6 december 2023 ten tijde van de mondelinge behandeling van 21 juni 2024 nog actueel zou zijn. Het middel bevat ook geen klachten die expliciet van die lezing uitgaan. Overigens zou een dergelijk oordeel van de rechtbank de toets der kritiek ook niet hebben kunnen doorstaan, nu de rechtbank in r.o. 2.7 van de bestreden beschikking eveneens heeft overwogen dat ‘[h]et toestandsbeeld van betrokkene inmiddels [is] verbeterd dankzij de medicatie’, waaruit blijkt dat het toestandsbeeld van betrokkene volgens de rechtbank niet stabiel, maar juist aan verandering onderhevig is. Overigens is deze geciteerde overweging geheel gelijkluidend aan die in r.o. 3.6 van de eerdere beschikking van 29 december 2023. [22] Ik kan begrijpen dat dit vragen oproept bij betrokkene.
3.19
Nu de eerste subklacht slaagt, wordt in de
voortbouwklachtterecht geklaagd dat er geen onafhankelijke, naar ik begrijp medische, rapportage is over de algemene uitgangspunten in de zin van artikel 2:1 Wvggz, te weten vrijwilligheid, ultimum remedium, proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid. De rechtbank oordeelt wel over deze onderwerpen in r.o. 2.7-2.10 van de bestreden beschikking, [23] echter zonder te beschikken over een medische verklaring waaruit de actuele gezondheidstoestand van betrokkene blijkt. Daardoor ontbreekt de waarborg dat de rechter ten aanzien van de verzochte vormen van verplichte zorg kan beoordelen of wordt voldaan aan deze wettelijke eisen (zie hiervoor onder 3.5). In dit kader wordt dus ook terecht geklaagd dat niet blijkt of de toegewezen vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn.
3.2
Voor zover het middel met een
tweede subklachtverder nog erover beoogt te klagen dat de vraag of een passende woonvoorziening is gerealiseerd ‘kennelijk geen onderwerp van discussie is geweest’ bij de mondelinge behandeling van 21 juni 2024 en dat uit de beschikking niet blijkt ‘wat er mee gedaan is’, faalt deze klacht. Blijkens het proces-verbaal van die mondelinge behandeling is dit onderwerp wel ter zitting aan de orde geweest. Dit blijkt ook uit de weergave in r.o. 2.1-2.3 van de bestreden beschikking van hetgeen betrokkene, de verpleegkundig specialist en de advocaat van betrokkene op dit punt tijdens die mondelinge behandeling hebben verklaard. Ook blijkt uit r.o. 2.7 van de bestreden beschikking wel degelijk wat de rechtbank met die informatie heeft gedaan.
3.21
Nu de eerste subklacht en daarmee de voortbouwklacht en de centrale klacht wel doel treffen, slaagt het middel.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Blijkend uit het inleidend verzoekschrift van de officier van justitie van 11 december 2023 (productie 3 bij de procesinleiding in cassatie). Zie ook het daarbij gevoegde historisch overzicht van eerder ten aanzien van betrokkene verleende machtigingen (productie 4 bij de procesinleiding in cassatie).
2.Productie 11 bij de procesinleiding in cassatie.
3.Rb. Limburg 29 december 2023, zaaknr. C/03/325198 / BZ RK 23/2359 (op 19 december 2024 was deze uitspraak nog niet gepubliceerd op rechtspraak.nl); mondelinge uitspraak van 29 december 2023, schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 11 januari 2024, hierna ook: de beschikking van 29 december 2023.
4.Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 juni 2024 is na een daartoe strekkend verzoek van mij op 28 november 2024 door de cassatieadvocaat van betrokkene in cassatie overgelegd.
5.Rb. Limburg 21 juni 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:4295; mondelinge uitspraak van 21 juni 2024, schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 27 juni 2024.
6.Procesinleiding in cassatie onder 1.1
7.Procesinleiding in cassatie onder 1.2.
8.Procesinleiding in cassatie onder 1.3.
9.Ook procesinleiding in cassatie onder 1.3.
10.Zo ook W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:4, aant. 2.3 (publicatiedatum: 9 september 2024) en de conclusie van voormalig A-G Lückers van 8 juni 2022, ECLI:NL:PHR:2022:557, onder 2.13 vóór HR 16 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1216,
12.Zie HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:885,
13.Vgl. ook – in het kader van wijziging van een zorgmachtiging op grond van artikel 8:12 Wvggz – o.m. HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1357,
14.Zie M.A.J.M. van Sprundel-Jansen, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 5:8 Wvggz, aant. 1 (publicatiedatum 24 april 2024) met verwijzing naar de conclusie van voormalig A-G Lückers van 8 juni 2022, ECLI:NL:PHR:2022:557 (zie onder 2.14) vóór HR 16 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1216,
15.Rechtbank Rotterdam, Korte handleiding medische verklaring, september 2024.
16.Zie HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3251,
17.Zie HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:885,
18.Zie HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:885,
19.Deze eerste beschikking op het verzoek om een zorgmachtiging wordt wel aangeduid als deelbeschikking of partiële beschikking en de verleende machtiging als overbruggingsmachtiging. Zie daarover W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:4, aant. 7.6 (publicatiedatum: 9 september 2024), onder verwijzing naar o.m. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:191,
20.Vgl. ook de conclusie van A-G Drijber van 13 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1349, onder 3.3-3.5. De A-G is ook van oordeel dat, na een eerdere deelbeschikking, een zorgmachtiging niet mag worden verleend indien bij de beoordeling na aanhouding blijkt dat de medische verklaring die ten grondslag ligt aan het daartoe strekkende verzoek niet voldoet aan de uit de wet voortvloeiende eisen.
21.Vgl. in gelijke zin r.o. 3.6 van de eerdere beschikking van 29 december 2023, waarbij opvalt dat in de bestreden beschikking in dit verband ook gewezen wordt op het belang van acceptatie van medicatie door betrokkene.
22.In het cassatiemiddel onder 1.1 wordt geconstateerd dat ‘een belangrijk deel van de vorige beschikking van 29 december 2023 is overgeschreven in de beschikking van 21 juni 2024’, onder verwijzing naar kopieën van beide beschikkingen waarin gelijkluidende passages geel gemarkeerd zijn (overgelegd als productie 2 bij de procesinleiding in cassatie).
23.In welke overwegingen volgens het cassatiemiddel onder 1.1 ook sprake is van het overschrijven uit de beschikking van 29 december 2023, zie de vorige voetnoot.