ECLI:NL:PHR:2023:94

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
21/00684
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal door meerdere verdachten na achtervolging door de politie

In deze zaak gaat het om de aanhouding van vier verdachten die betrokken waren bij de diefstal van gereedschap uit een bedrijfsauto. De politie achtervolgde de verdachten, waarbij een deel van de buit uit de vluchtauto werd gegooid. De verdachte, geboren in 1994, werd samen met zijn medeverdachten aangehouden na een achtervolging. Het gerechtshof Amsterdam bevestigde eerder het vonnis van de politierechter, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen. De verdachte had zich niet gedistantieerd van de situatie en was kort na de diefstal in de auto aangetroffen, waaruit gestolen goederen werden gegooid. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het hof en verwierp het beroep van de verdachte.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/00684
Zitting24 januari 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 17 februari 2021 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, bevestigd met dien verstande dat het hof enkele door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen heeft vervangen dan wel aangevuld en dat het hof een eigen strafmotivering in de plaats heeft gesteld van die van de politierechter. Dat betekent dat de verdachte wegens "diefstal door twee of meer verenigde personen" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van het voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr.
Er bestaat samenhang met de zaak 21/00686. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
II. Het middel
4. Het middel valt in twee deelklachten uiteen. Allereerst wordt geklaagd dat de nadere bewijsoverweging feiten en omstandigheden bevat die redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring terwijl de gebezigde bewijsmiddelen niets inhouden over deze feiten en omstandigheden en het hof niet het wettige bewijsmiddel heeft aangeduid waaraan het de feiten en omstandigheden heeft ontleend. De tweede deelklacht luidt dat het hof heeft verzuimd (genoegzaam) de bijzondere redenen op te geven voor de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging en/of dat de bewijsvoering niet redengevend is voor hetgeen het hof bewezen heeft verklaard, waardoor het arrest aan nietigheid lijdt.
III.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 11 maart 2019 in Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid gereedschap, waaronder een decoupeerzaag en een accuboormachine, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [A] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
6. De bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt, houden het volgende in: [1]
“I. Een proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 16 e.v.). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dan wel een van hen: [2]
Op 10 maart 2019 om 23:17 uur reden wij op de N244 te Purmerend. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , kreeg middels de ANPR-app op mijn diensttelefoon het bericht dat het volgende voertuig langs de ANPR-paal op de A8 rechts was gereden: Peugeot 308, blauw, kenteken [kenteken] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat dit voertuig op rijstrook 4 reed. Het is ons, verbalisanten, bekend dat de auto's die op deze rijstrook rijden voornamelijk over de A7 in de richting Purmerend rijden. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , las de volgende tekst bij de ANPR-melding: "Autokraker. Voertuig in gebruik door autodief inzittende contr op papieren en muteren. Voertuig in gebruik door [betrokkene 1] , geb. dat. [geboortedatum] 1995".
Om 00:02 uur zagen wij, verbalisanten, een donkergekleurde Peugeot 308 voorzien van kenteken [kenteken] rijden. Wij zagen dat de Peugeot linksaf de Jaagweg op reed en direct veel snelheid maakte. Wij, verbalisanten, hebben direct de achtervolging ingezet. Wij zagen dat er zowel links als rechts uit het voertuig spullen gegooid werden. Wij zagen dat de Peugeot veel snelheid maakte. De afstand tussen de Peugeot en ons dienstvoertuig werd namelijk groter. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat onze snelheid rond de 180 kilometer per uur was. Ter hoogte van Ilpendam zagen wij dat de Peugeot linksaf de Aalduikerweg in reed. Wij raakten het zicht op het voertuig kwijt. Op de kruising Aalduikerweg/Kerkstraat/Dorpsstraat zagen wij voor een café vier mensen staan. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde de mensen schreeuwen: "Die kant op! Daar reed hij heen!". Wij zagen dat de mensen wezen in de richting van de Aalduikerweg. Wij zijn in deze richting gereden. Op de kruising van de Aalduikerweg met de Kievitstraat zagen wij een man met een hond staan. Wij hoorden de man zeggen: "Ze zijn hier uitgestapt en de wijk in gerend. De auto is weer naar de Jaagweg gereden en ging met zeer hoge snelheid richting Amsterdam." Wij zijn de Jaagweg in gereden. Wij hoorden collega [verbalisant 3] via de portofoon doorgeven dat hij inmiddels op het einde van de Jaagweg stond. Direct hierna hoorden wij, verbalisanten, collega [verbalisant 3] zeggen dat de Peugeot hen nu passeerde. Wij hoorden collega [verbalisant 3] om 00:55 uur zeggen dat zij de inzittende hadden aangehouden. Deze verdachte bleek later te zijn: [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1995. Wij, verbalisant, zijn teruggereden richting Ilpendam. Wij reden vanaf de Aalduikerweg de Kievitslaan in. Wij zagen op de Kievitslaan twee jongens lopen. Wij zagen dat deze jongens begonnen te rennen toen wij op ongeveer 50 meter afstand van hen waren, de Gruttostraat in. Wij zagen op deze hoek een man met een hond lopen. Deze getuige vertelde ons later te zijn genaamd [betrokkene 2] . Wij zijn de Gruttostraat in gereden. Wij zagen dat de jongens wandelden. Wij, verbalisanten, zijn uit ons voertuig gestapt. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb direct naar de jongens geschreeuwd dat zij moesten blijven staan. Wij, verbalisanten, zagen dat een van de jongens bleef staan. Wij zagen dat de andere jongen weg rende in de richting van de Merelstraat. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb de jongen die bleef staan meegedeeld dat hij was aangehouden. Deze verdachte bleek later te zijn genaamd: [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1994. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , rende achter de tweede jongen aan. Ik zag dat hij het schoolplein van [B] over liep. Ik zag dat hij aan het einde van het schoolplein voor een hoog hek kwam te staan. Ik heb de jongen meegedeeld dat hij was aangehouden. Deze verdachte bleek later te zijn genaamd: [betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum] 1990. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb verdachte [betrokkene 3] in ons dienstvoertuig laten plaatsnemen. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb [betrokkene 4] achter ons dienstvoertuig op de stoep laten plaatsnemen. Wij, verbalisanten, hoorden [betrokkene 4] schreeuwen: "Ey niffo alles zwijgrecht. Gewoon verstoppertje toch. Gewoon verstoppertje. Zwijgrecht je weet zelf."
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag ter hoogte van de basisschool een hand uit de bosjes achter mij komen met daarin een pet en een telefoon. Ik heb de persoon meegedeeld dat hij was aangehouden. Op het politiebureau te Zaandijk heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , verdachte [betrokkene 3] gefouilleerd. Ik trof hierbij in zijn rechterjaszak een OB-stekker. Het is ons bekend dat hiermee auto's gestart kunnen worden zonder sleutel. Door onderzoek van collega [verbalisant 4] bleek dat de goederen die uit de auto zijn gegooid afkomstig waren uit een bedrijfsbus die geparkeerd stond op de [a-straat ] .
II. Een proces-verbaal (dossierpagina 12 e.v.) van verhoor. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 12 maart 2019 door getuige [betrokkene 5] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 5] afgelegde verklaring:
Ik stond op zondagavond (het hof begrijpt: 10 maart 2019) omstreeks 00.00 uur voor het Wapen van Ilpendam in llpendam. Ik hoorde een sirene aankomen, vanuit Purmerend. Even later zag ik de blauwe zwaailichten weerspiegelen op de gebouwen. Er kwam daarvoor een donkerkleurige auto heel hard aangereden en ging rechtsaf vanaf de Aalduikerweg de Dorpsstraat in. Toen stopte die auto en binnen twee seconden stapten er drie mannen uit. De politieauto ging vanaf de Aalduikerweg de Kerkstraat in. De drie mannen die waren uitgestapt, verschuilden zich voor de politie auto. Ik zag namelijk dat ze steeds verplaatsen toen de politie auto voorbij reed. Ondertussen was de auto, waaruit de drie jongens kwamen, weggereden. De auto reed rechtdoor vanaf de opgang van de pont de Jaagweg op. Toen de politie auto de Kerkstraat in was gereden, waren de jongens weggerend richting de Aalduikerbrug.
IV. Een proces-verbaal (dossierpagina 22 e.v.) van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 11 maart 2019 omstreeks 00.02 uur hoorde ik collega [verbalisant 1] zeggen dat ze achter een voertuig reden. Ik hoorde dat dit een achtervolging werd en dat ze op de Gorslaan reden. Ik hoorde collega [verbalisant 1] zeggen dat ze linksaf de Jaagweg opreden in de richting van llpendam. Ik hoorde vervolgens collega [verbalisant 1] zeggen dat er goederen uit het voertuig, waar ze achter reden, werden gegooid. Ik, verbalisant, ben via de Gorslaan naar de Jaagweg gereden. Ongeveer 100 meter voorbij de kruising van de Gorslaan met de Jaagweg, op de Jaagweg trof ik op de rijbaan een groene led-lamp van het merk Makita aan. Ik trof op de busbaan (Jaagweg) in de richting van llpendam een groene gereedschapskoffer van het merk Makita aan. Op de rijbaan, ongeveer 150 meter verderop, trof ik een rode oplader aan en op het fietspad trof ik een zwarte/rode gereedschapskoffer van het merk Milwaukee aan. Ik zag dat dat er in de groene Makita gereedschapskoffer een decoupeerzaag zat. Op dit gereedschap zag ik dat de letters […] geschreven waren. Ik heb dit doorgegeven aan het RTIC en zij vonden een bedrijf [A] BV in Purmerend. Uit contact met de eigenaar van [A] BV kwam naar voren dat een werknemer genaamd [aangever] woont op de [a-straat 1] te [plaats] .
V. Een proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 28). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] dan wel een van hen: [3]
Op 11 maart 2019 heb ik, verbalisant [verbalisant 6] , samen met collega [verbalisant 5] een doorzoeking gedaan in het voertuig Peugeot 308 voorzien van kenteken [kenteken] . Toen de achterklep van het voertuig open ging zag ik een metalen rode koffer. Ik zag dat op deze koffer het merk Hilti in witte letters afgedrukt is. Ik zie ook dat er een sticker op zit van [A] B.V. Rechts naast de Hilti koffer zie ik een apparaat liggen van het merk Milwaukee. Ik zag ook een zwarte bouwlamp liggen. Tevens lagen er adapters van Milwaukee en Makita. Bij de achterbank op de grond zag ik een boormachine liggen. Na onderzoek bleken alle aangetroffen gereedschappen afkomstig te zijn van diefstal. Dit betreft de volgende producten:
Adapter Makita
Adapter Milwaukee
Schroeftol accu Milwaukee M18 BDD
Stofafzuiging, Milwaukee type ME12-DE/OC
Klopboormachine, Hilti type TE-30-C
Bouwlamp Eurolux Gladiator 36 W
VII. Een proces-verbaal (dossierpagina 6 e.v.) van aangifte. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 11 maart 2019 door aangever [aangever] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 4] afgelegde verklaring:
Ik ben werkzaam als elektromonteur bij [A] B. V. in Purmerend. Op 8 maart 2019, omstreeks 18.00 uur, heb ik de bedrijfsauto geparkeerd op de parkeerplaats op de [a-straat ] te [plaats] . Vandaag 11 maart 2019, omstreeks 01.20 uur, werd mij door de politie medegedeeld dat er was ingebroken in mijn bedrijfsauto. Ik ben naar de bedrijfsauto gelopen en zag dat de zijdeur op een kier stond. Toen ik de achterdeur van de bedrijfsauto opendeed, zag ik gelijk dat de rode koffer van het merk "Hilti" niet meer in de auto lag. Hier zit een boormachine in. Ook mis ik een groene koffer van het merk Makita. Hier zit een decoupeerzaag in. Daarnaast mis ik ook een zwart met rode koffer van het merk "Milwaukee". Hier zit een accuboormachine in en een rode oplader. Verder mis ik nog een oplader van het merk "Makita" en een led-lamp van het merk "Makita".
De handgeschreven lijst van ontbrekend gereedschap, die als bijlage bij de aangifte van [aangever] van 11 maart 2019 is gevoegd, inhoudende:
VIII. Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 114 e.v.). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 11 maart 2019 door verdachte [betrokkene 3] ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] afgelegde verklaring: [4]
Ik was vannacht met twee vrienden van mij, [verdachte] en [betrokkene 4] . We hebben een rondje gemaakt in Purmerend, Zaandam, Assendelft zelfs, met die zwarte Peugeot 508 stationwagen. Een gezamenlijke vriend reed. We waren met drie personen, en ook de bestuurder nog, dat zijn vier dus. U vraagt mij of de bestuurder [betrokkene 1] . Ja. Fuck, dat is kut dat hij is aangehouden. Ik ben wel de lul. We gingen in Purmerend rondjes rijden. Wij zijn een paar keer gestopt. Ik was met hun. Ik ging stomme dingen doen. Mooie dingen kijken. Het klopt dat ik in auto's aan het kijken was maar ik was er niet bij dat die spullen uit die bus gejat werden. Ik was aan het kijken of er auto's open stonden. Ik heb aan auto's gevoeld.”
7. De door het hof overgenomen bewijsoverweging van de politierechter houdt het volgende in:
“Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten samen in de auto op pad gegaan zijn naar Purmerend. Uit de verklaring van verdachte [betrokkene 3] en de melding over een donkerkleurige auto die op verdachte wijze stilstond bij een bedrijfsbus op de Zonnelaan (vlakbij de uiteindelijke plaats delict) kan worden afgeleid dat verdachten bezig waren met een speurtocht naar een (bedrijfs)auto om goederen uit te stelen. Er is een geschikt object gevonden en er zijn gereedschappen weggenomen. Vervolgens zijn de verdachten samen in de auto gevlucht. Op het moment dat de politie hen achtervolgde, hebben in ieder geval twee verdachten een deel van de buit uit de auto gegooid. Uiteindelijk zijn 3 verdachten uitgestapt en te voet verder gevlucht en heeft de vierde verdachte getracht met de auto weg te komen. Naar het oordeel van de politierechter blijkt uit de gang van zaken en met name uit de verklaring van verdachte [betrokkene 3] dat er sprake was van een gezamenlijk opereren door alle vier verdachten. De politierechter acht daarom ten aanzien van alle vier verdachten medeplegen wettig en overtuigend bewezen.”
IV.
Verweer van de verdediging
8. Blijkens de pleitnotities die zijn overgelegd en gehecht aan het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 3 februari 2021, heeft de raadsman ten overstaan van het hof het volgende aangevoerd:
“[…]
Cliënt ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de diefstal.
Ik stel allereerst vast dat niet is gezien door wie het gereedschap is gestolen, dat er dus ook geen bewijs is dat die goederen door cliënt zijn weggenomen, en dat er evenmin bewijs is dat cliënt anderszins de gestolen goederen op enig moment in zijn handen heeft gehad, bij het uit de bus pakken van die goederen dan wel bij het uit het raam gooien daarvan.
[betrokkene 3] heeft bij de politie verklaard om de hoek te zijn afgezet, en dat hij wel heeft gekeken of er auto’s openstonden maar dat hij er niet bij was dat die spullen uit de bus gestolen werden. Uit de verklaring van [betrokkene 3] kan evenwel niet worden afgeleid dat de verdachten bezig waren met een speurtocht naar een (bedrijfs)auto om goederen uit te stelen, zoals de politierechter heeft overwogen. Hij verklaart slechts over “rondjes rijden”, niet over een speurtocht om een diefstal te plegen. Dat hij later betrokken is geweest bij een diefstal betekent niet dat dat het doel was van het rondrijden. De broer van cliënt heeft eerder immers verklaard dat zij aan het “chillen” waren, het proberen te regelen van telefoonnummers van dames en het gebruiken van softdrugs, en dat zij daarom in de auto zaten.
Dat cliënt bij de bus van de aangever uit de auto is gestapt en een rol heeft gehad bij het wegnemen van de goederen is niet gebleken. Daarbij verklaart ook [betrokkene 3] niet dat hij daarin een rol heeft gehad of dat hij betrokken is geweest bij een plan om die goederen weg te nemen.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat in ieder geval [betrokkene 1] en [betrokkene 3] betrokkenheid hebben gehad bij het onderhavige feit: [betrokkene 1] als bestuurder van de auto en [betrokkene 3] op basis van diens eigen verklaring. Ten aanzien van cliënt kan die betrokkenheid evenwel niet worden vastgesteld.
Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde. Bij die beoordeling kan een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De rechter mag, indien de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken. In een geval waarin met betrekking tot de toedracht van de diefstal wel kan worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar niet direct kan worden vastgesteld door wie precies, terwijl de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte zoals hiervoor bedoeld, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen (o.m. ECLI:NL:HR:2016:1315).
Van belang hierbij is dat cliënt die verklaring heeft gegeven. Niet hij of zijn broer heeft die diefstal gepleegd maar de medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 3] . De betrokkenheid van beiden is hiervoor al aan de orde gesteld: [betrokkene 1] was in ieder geval de bestuurder van de auto en uit hoofde hiervan al betrokken bij het delict en [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij uit de auto is geweest en heeft onderzocht of er auto’s waren die openstonden. [betrokkene 3] kan dan wel zeggen dat hij zelf die goederen niet heeft weggenomen maar dat kan enerzijds zijn om zijn aandeel in het geheel te verkleinen en anderzijds sluit dat niet uit dat [betrokkene 1] die goederen heeft weggenomen, en in ieder geval verklaart hij niet dat cliënt die diefstal heeft gepleegd. Bovendien had [betrokkene 3] de OBD stekker bij zich waarmee de diefstal kon worden vergemakkelijkt. Zoals gezegd, dat de broers [verdachte] hierin een rol hebben gespeeld kan niet blijken uit zijn verklaring en ook niet uit de rest van het dossier.
Resumerend is er geen bewijs dat cliënt een uitvoeringshandeling heeft verricht en/of dat hij betrokken is geweest bij het plan om goederen te stelen, en aldus kan geen substantiële bijdrage van hem bij het delict worden vastgesteld. Het zich niet-distantiëren kan niet tot de conclusie leiden dat hij op grond daarvan wel als medepleger kan worden aangemerkt omdat het niet-distantiëren niet een substantiële bijdrage aan het delict oplevert. Bovendien heeft cliënt een aannemelijke verklaring afgelegd over de diefstal waaruit zijn eigen betrokkenheid niet kan worden afgeleid, terwijl uit het dossier niet kan blijken dat die verklaring niet klopt.
Gelet hierop verzoek ik u cliënt van de tenlastelegging vrij te spreken.”
9. Naar het mij voorkomt is dit betoog van de raadsman bezwaarlijk anders te verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv.
V. Bespreking van het middel
10. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ten eerste. [5] Ten aanzien van feiten en omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging die feiten of omstandigheden aan te duiden, en het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Ten tweede. [6] Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde. Ten derde. [7] Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, hetgeen een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht impliceert. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Ten vierde. [8] Indien de verdachte kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte van belang is voor de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen dat de verdachte de diefstal heeft medegepleegd. Dit geldt zowel in het geval dat is vastgesteld dat de diefstal door “verenigde personen” is begaan, als in het geval dat weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan.
De eerste deelklacht
11. In het licht van de toelichting op het middel houdt de eerste deelklacht concreet in dat noch uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, noch uit ’s hofs bewijsvoering kan volgen “dat er een relatie is tussen verzoeker, de gesignaleerde auto en/of [betrokkene 3] ” en dat evenmin kan worden vastgesteld “dat verzoeker inzittende van de auto is geweest van waaruit gereedschappen werden gegooid en/of toen en daar is aangehouden.”
12. Allereerst wordt aangevoerd dat in de gebezigde bewijsmiddelen de naam van de verdachte, [verdachte] , niet één keer voorkomt en dat uit de verklaring van [betrokkene 3] , ook niet in verbinding met andere bewijsmiddelen, niet kan blijken dat hij met de naam [verdachte] het oog had op de verdachte.
13. Dat zie ik anders. [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij die nacht met twee vrienden was, te weten “ [verdachte] en [betrokkene 4] ” (bewijsmiddel VIII). Het kan niet anders dan dat hij met [verdachte] de verdachte bedoelt. Dat blijkt ook overduidelijk uit het verhandelde ter terechtzitting, waar, blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting, de verdachte zelf onder meer heeft verklaard dat [betrokkene 1] de auto bestuurde en hij, de verdachte, achterin de auto zat (zie daarvoor hierna randnummer 21).
14. Ook echter als sprake zou zijn van het in de schriftuur bedoelde gebrek, mist de verdachte, in het licht van die verklaring van hem, in cassatie een voldoende in rechte te respecteren belang bij de klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering in dit verband. [9]
15. Indien en voor zover de eerste deelklacht voorts inhoudt dat het hof in zijn bewijsoverweging heeft vastgesteld dat de verdachte is aangehouden, mist het feitelijke grondslag. Het hof heeft dit immers in het bestreden arrest niet overwogen. Wel kan uit bewijsmiddel I (het proces-verbaal van bevindingen) bezien in samenhang met de bewijsmiddelen II (volgens de getuigenverklaring stapten drie mannen uit de auto, die zich vervolgens verschuilden voor en verplaatsten van de politieauto) en VIII (proces-verbaal inhoudend de verklaring van [betrokkene 3] ), worden afgeleid dat het de verdachte was, die ter hoogte van de basisschool is aangehouden. [10]
16. Aldus bezien, heeft het hof aan de hand van de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen kunnen vaststellen, zoals het heeft gedaan, dat ook de verdachte in de Peugeot zat van waaruit gereedschappen werden gegooid.
17. De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht
18. Dan de tweede deelklacht, die blijkens de toelichting op het middel in de kern inhoudt dat evenmin in de gebezigde bewijsmiddelen de bijzondere redenen voor afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte als (mede)pleger kunnen worden teruggevonden
19. Blijkens de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen heeft het hof onder meer vastgesteld dat op 11 maart 2019 is ingebroken in een bedrijfsauto van [A] B.V., waarbij diverse gereedschappen zijn weggenomen, waaronder een boormachine en een decoupeerzaag. Verbalisanten, die een ANPR-melding hadden gekregen, zagen de Peugeot rijden, zetten de achtervolging in en zagen dat de auto direct veel snelheid maakte en op enig moment harder reed dan 180 km/h. De verbalisanten zagen dat zowel links als rechts uit de auto spullen werden gegooid. Deze goederen werden even later aangetroffen op de rijbaan en het fietspad en bleken eigendom te zijn van [A] B.V. Nadat de verbalisanten het zicht op de Peugeot waren kwijtgeraakt, wezen mensen welke kant zij op moesten. Een getuige zag dat de auto in de Dorpsstraat in IIpendam stopte en dat er binnen twee seconden drie mannen uitstapten, die wegrenden en zich voor de politieauto verschuilden. De Peugeot was weggereden. De drie mannen die wegrenden en ook de bestuurder van de auto werden kort daarop aangehouden. In de Peugeot werden twee adapters, een schroeftol, een stofafzuiger, een klopboormachine en een bouwlamp aangetroffen. Al deze goederen bleken afkomstig van [A] B.V.
20. Gelet op deze omstandigheden vertoont de onderhavige zaak sterke overeenkomsten met de zaak die heeft geleid tot het arrest van HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022,
NJ2018/310, m.nt. Wolswijk. In die zaak vluchtten de verdachten kort na de diefstal in een auto waarbij werd getracht de politie af te schudden en werden tijdens de achtervolging door een ander dan de bestuurder inbrekerswerktuigen uit het portierraam van de auto gegooid. Ook werd in de auto een gestolen laptop aangetroffen. Voorts had, zo overwoog de Hoge Raad, het hof klaarblijkelijk geoordeeld dat de verdachte niet een aannemelijke verklaring had gegeven in de door de Hoge Raad bedoelde zin. De Hoge Raad oordeelde op grond van dit een en ander dat het medeplegen van de bewezenverklaarde inbraak toereikend door het hof was gemotiveerd.
21. Bij het politieverhoor in de onderhavige zaak heeft de verdachte een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Op de terechtzitting in eerste aanleg was de verdachte niet aanwezig, zo blijkt uit het desbetreffende zittingsverbaal. Zoals reeds uit het voorgaande kan worden opgemaakt, was de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep wel aanwezig. Eerst op die zitting is de verdachte met een verklaring gekomen. Blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal heeft de verdachte, voor zover hier relevant, het volgende verklaard:
“ [betrokkene 1] bestuurde de auto. Op een gegeven moment zijn wij ergens gestopt. Ik ben niet uitgestapt. [betrokkene 1] en [betrokkene 3] kwamen met spullen naar de auto toe lopen. We waren op zoek naar wat gezelligheid, maar dat is uitgemond in iets anders. Ik heb hier niets mee te maken. U merkt op dat ik in de auto zat waaruit gestolen gereedschap is gegooid en dat ik vervolgens wegrende voor de politie. Wat had ik moeten doen? Als je tegenwoordig ergens bij bent, houdt de politie je meteen aan. Ik had daar geen zin in. U merkt op dat veel gereedschap is gestolen en vraagt hoe dat is gegaan. Ik was in gesprek met [betrokkene 4] en vervolgens kwamen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] aangelopen. Ik vroeg waar zij mee bezig waren. Ik hoorde dat de kofferbak openging en ik hoorde vervolgens geluid. Er werd toen iets ingeladen. Ik vroeg hoe ze aan die spullen kwamen. Ze stapten vervolgens in de auto en we reden weg. Ik zei er maar verder niets van. U merkt op dat ik zojuist heb verklaard dat de spullen in de achterbak zaten, maar dat een aantal spullen uit het raam is gegooid. U vraagt mij waar ik in de auto zat. Ik zat rechts achterin.”
22. Het hof heeft niet expliciet een overweging gewijd aan de (on)aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte. Kennelijk heeft het hof de verklaring van de verdachte niet aannemelijk geoordeeld voor zover deze daarin zegt dat hij er niets mee te maken heeft, hij geen zin had om aangehouden te worden, hij in gesprek was met [betrokkene 4] toen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] kwamen aangelopen en hij, de verdachte, vroeg waar zij mee bezig waren en hij vroeg hoe zij aan die spullen kwamen en er verder maar niets van zei. Dat brengt mee dat het hof klaarblijkelijk heeft geoordeeld dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende omstandigheden ontzenuwt.
23. Naar analogie van het hiervoor genoemde arrest van HR 28 november 2017 meen ik derhalve dat het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn mededaders zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde diefstal toereikend is gemotiveerd. Daarmee is tevens gezegd dat het hof in voldoende mate heeft voldaan aan de responsieplicht als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv.
24. Zelfs indien moet worden gezegd dat het hof (ook impliciet) zich niet heeft uitgelaten over het al dan niet aannemelijk zijn van de verklaring van de verdachte, en in die zin de proceshouding van de verdachte in cassatie niet kan worden betrokken bij de beoordeling of de bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal toereikend is gemotiveerd, meen ik dat de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van het hof de bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen zelfstandig kunnen dragen. [11]
25. Uit de vaststellingen van het hof volgt immers dat de verdachte samen met de medeverdachten naar de plaats delict is gereden en dat zij samen, kort na de diefstal, in de auto zijn gevlucht waaruit gestolen goederen zijn gegooid en waarin gestolen goederen zijn aangetroffen. Uit de bewijsvoering van het hof zijn geen contra-indicaties af te leiden met betrekking tot het medepleger-schap van de verdachte en ook is vastgesteld dat de verdachte zich na de diefstal niet heeft gedistantieerd op een daartoe geëigend tijdstip. [12] Verder heb ik in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat in ieder geval twee verdachten een deel van de buit (links en rechts) uit het raam hebben gegooid tijdens de achtervolging; het is gelet op de hoge snelheid van de Peugeot waarmee de verdachten op de vlucht waren nou niet bepaald aannemelijk dat de bestuurder van de auto zich toen daarmee bezig hield. Voorts heeft het hof het kennelijk tevens van belang geacht dat de verdachte is weggerend toen een van de verbalisanten schreeuwde dat hij en zijn medeverdachte moesten blijven staan. Hoewel dit laatste zich heeft voorgedaan na het wegnemen van de goederen, kan deze omstandigheid wel licht werpen op hetgeen zich met betrekking tot de diefstal heeft voorgedaan. [13]
26. Gelet op al deze omstandigheden is het oordeel van het hof dat de verdachte en de medeverdachten zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van medeplegen niet onbegrijpelijk. Voorts is de bewezenverklaring naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed, ook in het licht van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging. Met het bestreden oordeel is het hof afgeweken van dat uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. De redenen daarvoor liggen besloten in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
27. De tweede deelklacht mist hoe dan ook doel.
VI.
Slotsom
28. Het middel faalt.
29. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
30. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het hof heeft blijkens het arrest de door de politierechter onder III en VI opgenomen bewijsmiddelen geschrapt en voorts het onder VII opgenomen bewijsmiddel aangevuld met de handgeschreven lijst van ontbrekend gereedschap, die als bijlage bij de aangifte is gevoegd.
2.Het door de politierechter onder I opgenomen bewijsmiddel is door het hof vervangen door het navolgende.
3.Het door de politierechter onder V opgenomen bewijsmiddel is door het hof vervangen door het navolgende.
4.Het door de politierechter onder VIII opgenomen bewijsmiddel is door het hof vervangen door het navolgende.
5.Zie onder meer: HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985,
6.Ik verwijs wat dit betreft naar HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880,
7.Zie o.m.: HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
8.HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315,
9.Vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202.
10.In het politiedossier bevindt zich overigens een proces-verbaal van aanhouding waaruit blijkt dat de verdachte [verdachte] op 11 maart 2019 om 00:25 uur in de Gruttostraat in Ilpendam is aangehouden.
11.Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Keulen voorafgaand aan HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:662, (randnummer 36).
12.Zij het dat aan het niet-distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt; zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
13.Vgl. HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:487,