Conclusie
Nummer21/04820 C
Inleiding
Het eerste middel
“Geen vrij advocaatkeuze
"The right of everyone charged with a criminal offence to be defended by counsel of his own choosing is not absolute (Meftah and Others v. France [GC], § 45; Pakelli v. Germany, Commission report, § 31). Although, as a general rule, the accused's choice of lawyer should be respected (Lagerblom v. Sweden, § 54), the national courts may override that person's choice when there are relevant and sufficient grounds for holding that this is necessary in the interests of justice (Meftah and Others v. France [GC], § 45; Croissant v. Germany, § 29). For instance, the special nature of the proceedings, considered as a whole, may justify specialist lawyers being reserved a monopoly on making oral representations (Meftah and Others v. France [GC], § 47)."
Artikel 57
NJ1998/716, m.nt. T.M. Schalken) [6] , waarin het eveneens nog om art. 50ter SvNA oud draaide, had het Hof zelf geweigerd om een niet in de Nederlandse Antillen ingeschreven, Nederlandse advocaat (mr. Van Stigt) toe te laten. Het Hof had daartoe als volgt overwogen:
binneneen land is beperkt en van het EHRM mag worden beperkt, terwijl het recht van de verdachte op een vrije advocatenkeuze te Curaçao niet is beperkt. Dit lijkt de steller van het middel zelf ook impliciet te erkennen, door zijn klacht/ beroep op art. 6 lid 3 onder c EVRM verderop in de schriftuur af te zwakken tot de stelling dat dit artikellid zich “niet verzet” tegen het slechts in bijzondere gevallen toepassing geven aan art. 57 lid 2 SvC. Mede gelet op het feit dat de Hoge Raad zelf ook al meermaals heeft geoordeeld - zoals hiervoor (15-17) reeds aan de orde is gekomen - dat het niet toepassing geven aan art. 57 lid 2 SvC (of een van eerste- of tweedegraads verwanten hiervan) niet meebrengt dat iemand tekort is gedaan in zijn recht op een fair trial, kan aan dit onderdeel van de klacht daarom voorbij worden gegaan.
Het tweede middel
inCuraçao, tezamen en in vereniging met anderen, als ambtenaar in dienst bij [A] N.V., aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] voor zichzelf en anderen via [B] and [C] BV i.o. giften heeft gevraagd, te weten de
navolgendegeldbedragen: een cost compensation van USD 750.000,-, een success fee van 33% van de gerealiseerde optimalisatie (
het Gerecht: kostenbesparing), een management fee van USD 20.000,- per maand en USD 0,10 per geleverd vat geraffineerd product of USD 5.000.000,- op een escrow account, teneinde hem zelf te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen, te weten het anders dan om zakelijke redenen ervoor zorg (laten) dragen dat [D] en/of [E] de nieuwe strategische partner voor [A] NV zou worden.”
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betrouwbaarheid verklaringen [betrokkene 1] en [betrokkene 2]
NJ2010, 314, m.nt. Buruma) [20] . Vervolgens beklaagt de steller van het middel zich erover dat het Hof deze tweede route zou hebben bewandeld, terwijl het Hof dit niet zonder meer had mogen doen. Zo bezien, lijkt de klacht het oog te hebben op een klassieke Meer en Vaart situatie: het (onvoldoende gemotiveerd) voorbij gaan aan een scenario dat ook past op de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. De steller van het middel beargumenteert deze klacht echter met de volgende volzin:
nietvoor het bewijs zou hebben gebezigd, zou een “Meer en Vaart”-gat in de bewijsvoering zijn ontstaan, dat als zodanig niet, althans onvoldoende, door de (hiervoor onder 32 weergegeven) motivering wordt weerlegd. Omdat deze - door mij na enige herformulering tot stand gekomen - interpretatie van het middel er op neerkomt dat de klachten (ii) en (iii) voortbouwen op de onder (i) geformuleerde klacht, en dus alleen kansrijk zijn indien die klacht slaagt (in welk geval zij al geen bespreking meer behoeven), ligt in de rest van mijn bespreking van het middel het zwaartepunt op de onder (i) genoemde klacht. Het gaat dan dus om de motivering van het oordeel van het Hof dat de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] betrouwbaar zijn. Bij die bespreking zal ik er niet te zwaar aan tillen dat het leerstuk van het “uitdrukkelijk onderbouwde standpunt” in de overzeese rechtsorde niet is gecodificeerd en cassatieklachten over betrouwbaarheidsoordelen reeds daarom niet snel zullen slagen.