Uitspraak
[verdachte],
- dat hij op de dag van de schietpartij bij het verlaten van de aankomsthal van de luchthaven naast “[slachtoffer 1]” liep;
- dat op het moment van de schietpartij hij op een afstand stond waarbij hij één van de schutters kon zien;
- dat deze schutter een lengte van ongeveer 1.90 meter en een stoere manier van lopen heeft;
- dat deze signalementen overeenkomen met die van de hem bekende man bijgenaamd “[medeverdachte 1]”;
- dat hij samen met “[medeverdachte 1]’ in het verleden in de gevangenis vast zat, en hierdoor zijn lengte en manier van lopen kent;
- dat de tweede schutter een lengte van ongeveer 1.60 meter heeft;
- dat de tweede schutter een lichaamsbouw heeft die overeenkomt met die van de hem bekende man genaamd [verdachte];
- dat hij [verdachte] vanaf kleins kende, daar [verdachte] ook woonachtig was in de woonwijk Buena Vista.
Deze of vergelijkbare omstandigheden doen zich in de onderhavige zaak niet voor. Daarom zijn er geen aanwijzingen dat de verdachte de facto geen perspectief op vrijlating zal hebben.
In de uitspraak Murray tegen Nederland is het Europese Hof niet toegekomen aan beoordeling van de vraag of Murray de iure geen perspectief op vrijlating had. Daarom kan uit deze uitspraak niet worden afgeleid dat het Curaçaose rechtssysteem inzake levenslange gevangenisstraf niet aan de vereisten van art. 3 EVRM voldoet.
Ook overigens kan uit die afspraak niet worden afgeleid dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan de verdachte strijd zou opleveren met art. 3 EVRM.