Conclusie
(hierna: [eiser] )
(hierna: [verweerder] )
1.Korte aanduiding van de zaak en van het cassatieberoep
2.Feiten en procesverloop
[verweerder] heeft daaraan geen gehoor gegeven.
In het dictum heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang
- [verweerder] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 4.862,43 aan hoofdsom en een bedrag van € 611,24 aan buitengerechtelijke kosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
- de vordering voor het overige afgewezen.
[verweerder] heeft ter gelegenheid van deze zitting een akte genomen die ertoe strekt dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep. Hierop heeft de raadsheer-commissaris de behandeling van de zaak gesloten en de zaak verwezen naar de rol van 29 maart 2022 voor het nemen van een antwoordakte aan de zijde van [eiser] . [4]
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep en zijn standpunt schriftelijk toegelicht.
[eiser] heeft afgezien van schriftelijke toelichting, alsmede van repliek.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1is gericht tegen rov. 2.3 van het eindarrest, waarin het hof het volgende heeft geoordeeld (voor de leesbaarheid citeer ik ook rov. 2.2):
Bij de behandeling daarvan betrek ik het volgende.
.Wanneer de kantonrechter de uitnodiging verstuurt, is de kans naar verwachting desalniettemin groter dat de wederpartij mee wil doen, terwijl tegelijkertijd door de betrokkenheid van de kantonrechter gewaarborgd is dat de wederpartij niet tegen haar zin van de wettelijk voorgeschreven procesgang wordt afgehouden. Wanneer de wederpartij niet instemt, is een procedure als bedoeld in artikel 96 niet mogelijk. De eiser kan dan wel alsnog een procesinleiding volgens de regels van de basisprocedure indienen.”
Instemming bevoegdheid kantonrechter ondanks overschrijding competentiegrens19. Voordat inhoudelijk op de stellingen van [eiser] wordt ingegaan, stelt [verweerder] vast dat [eiser] met diens eisvermeerdering d.d. 9 juli 2020 eigenlijk de competentiegrens van de kantonrechter ad. € 25.000,00 heeft overschreden. Uit proceseconomische overwegingen stemt [verweerder] desondanks in met de behandeling van de zaak door de kantonrechter. Partijen hebben in dat kader derhalve overeenstemming bereikt, dus bent U E.A. absoluut bevoegd deze zaak te beoordelen."
De door het subonderdeel voorgestane opvatting kan ook niet worden afgeleid uit art. 71 Rv. Daarin is in het eerste lid met zoveel woorden bepaald dat indien een zaak die in behandeling is bij de sector kanton, “verder” moet worden behandeld bij een andere kamer, de zaak daartoe moet worden verwezen naar de andere kamer. Ook dat voorschrift heeft betrekking op een al aanhangige procedure.
De kantonrechter kan in geval van een procedure op de voet van art. 96 Rv een van de wet afwijkende procesgang voorschrijven, maar dat is niet verplicht. Uit de wet blijkt evenmin dat een eventuele afwijking van de reguliere procesgang leidt tot beëindiging van de procedure. Uit het procesverloop in deze zaak blijkt dat het normale verloop van een dagvaardingsprocedure is gevolgd. De kantonrechter behoefde daarvan niet apart melding te maken in zijn vonnis.
Subonderdeel 1.1 faalt daarmee in zijn geheel.
subonderdeel 1.3wordt, verkort weergegeven, geklaagd dat het oordeel van het hof dat uit rov. 4.1 van het vonnis van de kantonrechter blijkt dat sprake is van een vonnis op de voet van art. 96 Rv, onjuist dan wel onbegrijpelijk is. In de procesinleiding wordt daartoe aangevoerd dat het hof uit rov. 4.1 van het vonnis alleen had kunnen afleiden dat (i) de kantonrechter zichzelf bevoegd acht, (ii) de kantonrechter kennelijk van belang heeft geacht dat “aan de zaak geen bijzondere inhoudelijke aspecten kleven”, terwijl dit geen relevant criterium is als de kantonrechter toepassing zou hebben willen geven aan art. 96 Rv, (iii) de keuze van de kantonrechter kennelijk is gelegen is in proceseconomische redenen en het feit dat de complexiteit van de zaak de kantonrechter niet te boven gaat en niet voortkomt vanuit de wens van de partijen een andersoortige procedure in gang te zetten, en (iv) de kantonrechter noch gaande het proces noch in zijn vonnis heeft verwezen naar de in art. 96 Rv bedoelde procedure en de daarmee samenhangende rechtsgevolgen.
Het hof heeft in de bestreden rov. 2.3 overwogen dat de kantonrechter, zich bewust van de omstandigheid dat de vordering waarover hij diende te beslissen de (financiële) bevoegdheidsgrens te boven ging, toch heeft beslist omdat dit hem was verzocht door [eiser] en [verweerder] daarmee heeft ingestemd. Dit zijn de voorwaarden zoals bedoeld in art. 96 lid 2 Rv. Het hof overweegt vervolgens dat art. 96 Rv alleen toepasselijk is in zaken die ter vrije bepaling van partijen staan. Aldus is niet onbegrijpelijk dat het vonnis door het hof is aangemerkt als een beslissing op een verzoek tot prorogatie zoals bedoeld in art. 96 lid 2 in verbinding met art. 96 lid 1 Rv. Daaraan doet niet af dat de kantonrechter (net als partijen) art. 96 Rv niet noemt. Voor zover in het subonderdeel een rechtsklacht valt te lezen, faalt deze omdat de bevoegdheid van de kantonrechter limitatief is geregeld en art. 96 Rv de grond bevat om het verzoek van [eiser] , zoals verwoord in zijn brief van 9 juli 2020 (hierboven geciteerd onder 3.15) en waarmee [verweerder] heeft ingestemd, te honoreren.