ECLI:NL:HR:2009:BI9630
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over relatieve onbevoegdheid en hoger beroep in faillissementszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De eiser, als curator van de failliete vennootschappen Preco Production Company B.V. en La Tipografia B.V., had de eiser in cassatie gedagvaard voor betaling van bedragen die ten laste van deze vennootschappen waren overgemaakt naar een andere groepsvennootschap zonder dat daar opeisbare schulden tegenover stonden. De eiser voerde aan dat de rechtbank Amsterdam niet relatief bevoegd was en verzocht de zaak te verwijzen naar de rechtbank Haarlem. De rechtbank wees deze vordering af en heeft uiteindelijk de vorderingen van de curator toegewezen. De eiser ging in hoger beroep, maar het gerechtshof te Amsterdam verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het eindvonnis van de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelde dat tegen een vonnis waarin het verweer van relatieve onbevoegdheid wordt verworpen, ingevolge artikel 110 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hogere voorziening openstaat. Het hof had ambtshalve moeten beoordelen of het vonnis vatbaar was voor hoger beroep, maar dit was niet gebeurd. De Hoge Raad verwierp het principale cassatieberoep van de eiser, maar oordeelde dat het incidentele beroep gegrond was. De Hoge Raad concludeerde dat de eiser niet kon worden ontvangen in zijn hoger beroep, omdat de beslissing van de rechtbank over de relatieve bevoegdheid niet vatbaar was voor hoger beroep. De eiser werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.