ECLI:NL:HR:2007:AZ6529
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over appellabiliteit en onverschuldigde betaling in huwelijksgeschil
In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden, de vrouw en de man, na de verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De man had de vrouw gedagvaard voor de rechtbank, waarbij hij vorderde dat zij een bedrag van € 1.428,11 aan hem zou terugbetalen, dat hij volgens hem onverschuldigd had betaald in verband met verbeurde dwangsommen. De vrouw bestreed deze vordering en stelde een eis in reconventie in. De kantonrechter oordeelde in eerste aanleg dat de vrouw € 1.350,-- aan de man moest betalen, maar wees de vordering in reconventie van de vrouw af. De vrouw ging in hoger beroep, maar het gerechtshof te 's-Gravenhage verklaarde haar niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, omdat het totale beloop van de vorderingen onder de appellabiliteitsgrens van € 1.750,-- lag.
De vrouw stelde cassatie in tegen dit arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onterecht had geoordeeld over de appellabiliteit. De Hoge Raad stelde vast dat het totale beloop van de vorderingen in conventie en reconventie, inclusief rente, hoger was dan de appellabiliteitsgrens. Hierdoor was de vrouw wel degelijk ontvankelijk in haar hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werden de kosten van het geding in cassatie gereserveerd.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte beoordeling van de appellabiliteit in civiele procedures, vooral in gevallen waar zowel conventionele als reconventionele vorderingen aan de orde zijn. De Hoge Raad bevestigt dat de totale som van de vorderingen bepalend is voor de ontvankelijkheid in hoger beroep.