Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen [verweerster]. De zaak betreft de totstandkoming van een overeenkomst van bindend advies en de vereisten voor afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter, zoals uiteengezet in artikel 81 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Arnhem en een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft de klachten die door [eiseres] in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van [eiseres] verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] zijn begroot op een totaal van € 4.907,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.