Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
[…] /Tideman q.q. [4] Die maatstaf luidt dat op grond van de Faillissementswet boedelschulden slechts die schulden betreffen die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de boedel (i) hetzij ingevolge de wet, (ii) hetzij omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, (iii) hetzij omdat zij een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting (rov. 4.21-4.25).
Inleiding
verpachter zijn rechten (inning van canon) niet tegen eenieder uitoefenen. In geval van bepaalde, in de notariële akte van vestiging van het erfpachtrecht opgenomen verplichtingen die in voldoende verband staan met het recht van erfpacht – zoals de canonbetalingsverplichting – gaan deze bij overdracht onder bijzondere titel van rechtswege over op de rechtsopvolger. In zoverre ontstaat door de erfpacht een kwalitatieve verbintenis met de erfpachter. Dat wil zeggen dat de canonbetalingsverplichting doorwerkt jegens derdenverkrijgers. Een faillissement maakt op dit uitgangspunt geen inbreuk; de uit een bestaande rechtsverhouding voortvloeiende verplichting tot betaling van canon is geen verplichting die na een faillissement op de curator q.q. komt te rusten; het is een verplichting die van meet af aan op de erfpachter in
diehoedanigheid (kwaliteit) rustte en bleef rusten. In het kader van de hier te maken afweging bestaat dan ook geen fundamenteel verschil met de verplichting tot het betalen van huur en pacht. Zoals gezegd, heeft de wetgever die laatste twee categorieën echter wel als boedelschulden gekwalificeerd en canon niet – net zomin als retributies, waarvoor hetzelfde geldt als voor canon.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
[…] /Tideman q.q. heeft de Hoge Raad principieel over boedelschulden overwogen:
[…] /Tideman q.q. drie gronden waarop een boedelschuld kan ontstaan. Voorbeelden van de als eerste door de Hoge Raad genoemde grond, de boedelschuld krachtens de wet, zijn de huur- en pachtprijs en de lonen en premieschulden vanaf de dag van de faillietverklaring (art. 39 en 40 Fw). [11] Dat deze vorderingen boedelschuld zijn, is een uitzondering op de hoofdregel dat verbintenissen uit hoofde van een overeenkomst in faillissement een gewone verifieerbare (concurrente) vordering opleveren. Deze uitzondering is ingegeven door redenen van billijkheid, aldus de Hoge Raad in het arrest
[…] /Tideman q.q., onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis:
LJNBO3534,
NJ2011/114).
[…] /Tideman q.q. gaat het hierbij onder meer om handelen in strijd met een overeenkomst waaraan de curator zich in zijn hoedanigheid heeft te houden. Blijkens rov. 3.8 tweede alinea van dat arrest en de hiervoor voetnoot 10 genoemde arresten
[…] /Eshuis en Ubbens q.q. en
Ridderkerk/Heijnen q.q. valt daarbij voorts te denken aan de verplichting om, zeer kort gezegd, andermans eigendom c.q. gebruiksrecht te respecteren door daarop geen zaken achter te laten, respectievelijk aan de verplichting tot naleving van de milieuwetgeving met betrekking tot goederen die behoren tot de boedel. [13]
[…] /Tideman q.q., een faillissementsvordering op, die GSP ter verificatie zal moeten aanmelden in het faillissement van GOC. In het tweede geval moet mogelijk gezegd worden dat het gaat om een verplichting die op de boedel als zodanig rust, evenals bijvoorbeeld de verplichting uit een erfdienstbaarheid ten laste van een goed dat tot de boedel behoort. In dat geval moet door de boedel en dus door de curator in hoedanigheid (onmiddellijk) aan die verplichting worden voldaan, net als aan de hiervoor aan het slot van 3.5 genoemde verplichtingen.
[…] /Tideman q.q.genoemde ontstaansgrond voor een boedelgrond, in het voetspoor van het standpunt van GSP in feitelijke instanties en van het hof in rov. 3.14, welke rechtsoverweging het onderdeel bestrijdt. Als de canonbetalingsverplichting als zodanig op de boedel en dus op de curator in hoedanigheid rust, is de tussenstap van die ontstaansgrond echter niet nodig. Er is dan met die verplichting sprake van een schuld van de boedel en dus van een boedelschuld, op de eerste in het arrest genoemde ontstaansgrond, namelijk dat uit de wet – in dit geval dan dus het wettelijke stelsel – volgt dat de schuld een boedelschuld is. Voor de beoordeling van het middel lijkt me dit echter verder niet van belang.
persoonlijkeverplichting van den erfpachter, die op hem als zoodanig rust en op iederen opvolger in het recht overgaat, kwalitatief is, zie boven blz. 35, of wel is er een
zakelijkelast op het erfpachtsrecht aanwezig, waardoor dit aan den grondeigenaar voor de voldoening zijner vordering is verbonden? (…) Het schijnt ons (…) meer in overeenstemming met het systeem onzer wet in het algemeen, die toch als regel schuld en persoonlijke aansprakelijkheid als in elkaar besloten beschouwt, een persoonlijke gebondenheid van den eigenaar als zoodanig, een kwalitatieve verbintenis aan te nemen, met een verhaalsrecht als meerdere zekerheid daarvoor. Zie ook Goudeket bij Opzoomer III, 894, Suyling n. 356.” [17]
Subonderdeel 2aklaagt dat het oordeel van het hof in de rov. 3.8-3.9 dat de curator de verplichting tot betaling van de canon niet in zijn hoedanigheid is aangegaan, onjuist is, althans onvoldoende gemotiveerd. Volgens het subonderdeel volgt uit de omstandigheden dat de curator (a) een beroep heeft gedaan op de erfpacht, (b) GSP heeft verzocht de erfpacht niet op te zeggen of (c) de erfpacht in stand heeft gehouden ondanks de mogelijkheid deze te beëindigen of te doen eindigen, dat de curator de erfpacht wilde voortzetten, zodat sprake is van een boedelschuld.
[…] /Tideman q.q., omdat de wil van de curator is gericht op het voortduren van de erfpacht en daarom logischerwijze tevens op het voortduren van de verplichting de erfpachtcanon te betalen, wat de tegenprestatie voor de erfpacht is. Voor zover het hof dat niet heeft miskend is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd in het licht van de in subonderdeel 2a onder (a) en (c) genoemde omstandigheden. Het subonderdeel betoogt dat in het licht van die omstandigheden de curator met GSP is overeengekomen dat zij de erfpacht niet zou opzeggen en dat hij in ieder geval stilzwijgend heeft aanvaard dat hij op zijn beurt de verplichtingen van de boedel jegens GSP dient na te leven. De curator heeft volgens het subonderdeel aldus de uit het erfpachtrecht voortvloeiende verplichting om de canon te betalen aanvaard.