ECLI:NL:PHR:2022:354

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
20/03461
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling wegens Opiumwetdelicten, witwassen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak is de verdachte op 19 oktober 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld voor verschillende Opiumwetdelicten, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze veroordeling. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie de middelen van cassatie besproken, waarbij onder andere is ingegaan op de bewezenverklaring van het medeplegen van hennepteelt en de verjaring van een specifiek feit. De advocaat-generaal concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging voor het verjaring feit, maar verwerpt de overige middelen. De zaak heeft betrekking op de betrokkenheid van de verdachte bij een hennepplantage en de verwerking van hennep in verschillende panden. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de advocaat-generaal gevolgd, met als resultaat dat de veroordeling voor het merendeel is gehandhaafd, maar de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor het verjaring feit. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.

Conclusie

sy
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03461
Zitting12 april 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 19 oktober 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. en 3. telkens “medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 4., 5. en 6. telkens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 8. subsidiair “medeplichtigheid aan/tot: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 9. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 10. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” 11. “witwassen, meermalen gepleegd, en medeplegen van: witwassen” en 12. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van voorarrest.
2. Er bestaat samenhang met de zaken met nr. 20/03419, 20/03425, 20/03447, 20/03510 en 20/03468. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld [1] namens de verdachte en mrs. I.T.H.L. van de Bergh en S.J.F. van Merm, advocaten te Maastricht, hebben negen middelen van cassatie voorgesteld.
Eerste en tweede middel
4. Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de verdachte betrokken is geweest bij de oogst van hennepplanten in een pand aan de [a-straat 1] in [plaats] onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer volgt dat de verdachte op de twee momenten in de tenlastegelegde periode dat hij telkens ruim een uur bij het pand aan de [a-straat 1] aanwezig is geweest hennepplanten heeft geoogst. Daartoe wordt aangevoerd dat het om een grote hennepplantage ging, dat het hof ook bewezen heeft geacht dat de verdachte hennep heeft vervoerd en dat die hennep ook in het voertuig van de verdachte moet zijn geladen.
Het tweede middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de hennepteelt in een pand aan de [a-straat 1] te [plaats] onbegrijpelijk, althans ontoereikend is gemotiveerd. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het hof alleen heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de opbouw van de hennepplantage en de betaling van de huursom, terwijl het oordeel dat hij ook betrokken zou zijn bij een of meerdere oogsten, zoals onder het eerste middel uiteengezet is, niet begrijpelijk is. Van deze bijdrage van de verdachte kan niet worden gezegd dat deze van voldoende wezenlijk of significant gewicht is, aldus de stellers van het middel.
Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 16 april 2009 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft geteeld (in een pand aan de [a-straat 1] ) grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt gemotiveerd: [2]

De hennepplantage aan de [a-straat 1] te [plaats]
Met betrekking tot deze plantage stelt het hof het volgende vast.
Op 16 april 2009 voert de Duitse justitie een doorzoeking uit op het adres [a-straat 1 - 4] te [plaats] . In de kelder van [a-straat 1] worden in twee ruimtes hennepplantages aangetroffen. In ruimte 1 staan 858 hennepplanten en in ruimte 2 staan 903 hennepplanten. In de toegang tot de twee hennepplantages wordt een bewakingscamera gevonden die via GSM bewakingsbeelden kan verzenden. In ruimte 1 worden naast de 858 hennepplanten onder andere 62 kweeklampen, 5 luchtfilters, 11 ventilatoren en twee warmtestralers aangetroffen.
In ruimte 2 worden naast de 903 hennepplanten onder andere 63 kweeklampen, 6 luchtfilters, 10 ventilatoren en twee warmtestralers aangetroffen
Het hof stelt vast dat het dus gaat om een grote, professioneel ingerichte plantage. Gelet op de wijze van inrichting, de omvang van de plantage (1.761 planten) en de kosten die gemaakt moeten zijn voor de benodigde apparatuur en stekken, ligt het niet voor de hand dat het een plantage van beginners betreft. Integendeel, naar het oordeel van het hof vormt de inrichting en omvang van de plantage een sterke aanwijzing dat deze het werk is van een organisatie, die reeds ruime ervaring heeft opgedaan met het inrichten en exploiteren van plantages.
De huurder van [a-straat 1] , [plaats] , is [betrokkene 1] . Hij heeft een deel van de gehuurde ruimte in gebruik gegeven aan zijn zoon, [betrokkene 2] . Deze zoon wordt door de Duitse justitie – en later in het kader van een rogatoire commissie – uitvoerig verhoord. Hij verklaart zakelijk weergegeven onder andere:
- Tijdens een skivakantie is hij in contact gekomen met ene [betrokkene 3] , die bij hem informeerde naar het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] . Volgens deze [betrokkene 3] was het pand uitermate geschikt voor een hennepplantage;
- Aansluitend is hij bezocht door twee mannen, waaronder ene [verdachte] , die het pand hebben bekeken, Er werd afgesproken dat er een hennepplantage in zou komen;
- Later is hij door [betrokkene 3] en [verdachte] naar een afspraak gebracht met ene [medeverdachte] . Dit was langs een kanaal nabij Weert. Met [medeverdachte] heeft hij gesproken over de huurprijs. Hij zou bij de eerste oogst € 10.000,00 krijgen en daarna bij iedere volgende oogst € 25.000,00;
- [verdachte] heeft, met anderen, de spullen voor de opbouw van de plantage gebracht, organiseerde de opbouw, gaf aanwijzingen en werkte zelf ook mee;
- Na de eerste oogst heeft hij de afgesproken € 10.000,00 ontvangen van [verdachte] ;
- Na de tweede oogst moest hij bij [betrokkene 3] komen. Daar waren ook [verdachte] en [medeverdachte] . [medeverdachte] vertelde dat de oogst was tegengevallen en vroeg of hij genoegen wilde nemen met € 20.000,00. Daarmee heeft hij ingestemd en hij kreeg toen van [medeverdachte] meteen de € 20.000,00 overhandigd.
Met getuige [betrokkene 2] wordt een fotoconfrontatie gehouden. Hij herkent van foto's de personen die hij heeft aangeduid als [verdachte] en [medeverdachte] . Bij [verdachte] gaat het om verdachte [verdachte] en bij [medeverdachte] om [medeverdachte] .
[…]
Daarnaast heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij na de tweede oogst – die zoals hierna zal blijken voltooid werd op 6 juni 2009 (
ik begrijp: 6 februari 2009, DP) – 's avonds bij [betrokkene 3] thuis moest komen en daar [verdachte] en [medeverdachte] heeft ontmoet. Er werd toen gesproken over de opbrengst en hij ontving toen € 20.000,00 van [medeverdachte] . Uit de peilbakengegevens van de auto van [medeverdachte] blijkt dat die auto op 6 februari 2009 rond 22:08 uur geparkeerd stond nabij de woning van [betrokkene 3] . Uit de zendmastgegevens van de telefoon van [verdachte] blijkt dat die rond 21:58 uur belt via een zendmast waaronder ook de woning van [betrokkene 3] valt. Nu [verdachte] en [medeverdachte] geen andere verklaring geven voor de aanwezigheid van hun auto of telefoon op die plaats en op dat tijdstip gaat het hof er van uit dat zij toen bij [betrokkene 3] waren, waar het gesprek over het geld voor [betrokkene 2] plaatsvond. […]
[…]
Transport van de hennep van de [a-straat 1] te [plaats] naar de [b-straat 1] te [plaats] en de verwerking daarvan in de periode 27 januari tot en met 6 februari 2009
[…]
Hierna zal het hof per verdachte een opsomming geven van de informatie die het redengevend acht voor een bewezenverklaring.

27.januari 2009

[…]
[verdachte] :
06:54 - 08:09 uur. Volgens het peilbaken op de Mercedes Vito van [verdachte] staat deze geparkeerd nabij de [a-straat] te [plaats] .
08:43 - 17:10 uur. Volgens het peilbaken op de Mercedes Vito van [verdachte] staat deze geparkeerd bij het perceel [b-straat 1] te [plaats] .
09:09 uur. [verdachte] verstuurt een sms. Diens telefoon maakt gebruik van een zendmast aan de [c-straat] waaronder ook de [b-straat] te [plaats] valt.
10:12 - 17:13 uur. [verdachte] ontvangt meerdere sms'en. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van dezelfde zendmast waaronder ook de [b-straat] te [plaats] valt. [verdachte] antwoordt naar aanleiding van deze sms'en en heeft zijn telefoon dus kennelijk bij zich.

6.februari 2009

[…]
[verdachte] :
06:38 - 07:50 uur. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] staat hij geparkeerd nabij de [a-straat 1 - 4] in [plaats] .
08:13 uur. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] is hij gestopt nabij het Maalbroek te Roermond.
08:52 uur. Volgens het peilbaken op de auto van [verdachte] is hij gestopt bij de [b-straat] te [plaats] .
10:12 uur. [verdachte] telefoneert met zijn GSM. Zijn telefoon maakt gebruik van de zendmast, op de [c-straat] te [plaats] .
12:57 uur. [verdachte] bericht zijn ex-vriendin dat hij aan het werken is. Zijn telefoon gebruikt de zendmast op de [c-straat] te [plaats] .
18:05 uur. Een observatieteam ziet dat [verdachte] met zijn auto het terrein aan de [b-straat 1] verlaat. Hij zet twee dames af bij een auto in [plaats] .
[…]
Om meer zicht te krijgen op wat zich afspeelt op de [b-straat 1] vindt een inkijkoperatie plaats in week 10 (2 t/m 8 maart) 2009. Onder een aangetroffen hooizolder bevindt zich een aparte ruimte van 4 bij 5 meter. Uit deze ruimte komt een flexibele buis die naar de hooizolder loopt. Aan deze flexibele buis is een groot filter bevestigd. De ruimte is voorzien van een koelkast, een magnetron en een gaskachel. Verder staan er stoelen en een tafel. Ook worden koffie- en thee benodigdheden gevonden. In de ruimte vindt de politie verder een doos met plastic handschoenen en vijf grote stukadoorskuipen met daarin kleine resten van planten. Deze resten zien er uit als resten van hennepplanten en ruiken ook zo.
Conclusies met betrekking tot de feiten
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, komt het hof tot navolgende vaststellingen.
[…]
[verdachte] speelde een rol bij het inrichten van de hennepplantage. Met name heeft hij supervisie gehouden op het inrichten ervan, heeft hij voor de materialen gezorgd en werkte hij zelf ook mee bij het opbouwen ervan. Gelet op de omvang van de hennepplantage een aanzienlijke maar ook verantwoordelijke klus. Ook daarna is [verdachte] nog betrokken gebleven bij deze plantage. Zo is hij het die na de eerste oogst de eerste huurtermijn ad € 10.000,00 aan [betrokkene 2] heeft overhandigd. Het hof verwijst voor de rol van [verdachte] bij deze plantage wederom naar de verklaring van [betrokkene 2] .
Dat er in de periode van 27 januari tot en met 6 februari 2009 daadwerkelijk is geoogst door [medeverdachte] c.s. in de hennepplantage aan de [a-straat 1] te [plaats] staat voor het hof eveneens vast. Immers, [betrokkene 2] heeft op 6 februari 2009 € 20.000,00 ontvangen van [medeverdachte] als betaling voor de tweede oogst. Had de oogst niet plaatsgevonden, dan zou [betrokkene 2] ook niet zijn betaald.
Daarnaast staat de auto van [verdachte] op 27 januari van 06:54 uur tot 08:09 uur bij de [a-straat 1] en wederom op 6 februari 2009 van 06:38 uur tot 07:50 uur. Wat de reden is voor zijn aanwezigheid bij het pand op twee verschillende dagen op een vroeg tijdstip, waarop het in deze tijd van het jaar nog (nagenoeg) donker is, steeds gedurende ruim één uur, heeft verdachte niet willen verklaren, In het licht van het feit dat er vlak vóór en/of op 6 februari 2009 hennep geoogst is in het pand, gaat het hof er van uit dat [verdachte] op deze tijdstippen de hennepplanten heeft geoogst.
Geoogste hennep moet uiteraard verwerkt worden. Dat dat in de [a-straat 1] zelf zou zijn gebeurd is niet aannemelijk nu er in het geheel geen sporen zijn aangetroffen die op verwerking ter plaatse duiden. Daarom gaat het hof ervan uit dat [verdachte] de geoogste hennep in zijn auto heeft meegenomen.
Vaststaat dat [verdachte] met zijn auto zowel op 27 januari 2009 als op 6 februari 2009 vanuit de [a-straat] rechtstreeks naar de [b-straat 1] te [plaats] is gereden. Op 27 januari wordt er onderweg in het geheel niet gestopt, op 6 februari slechts ongeveer 1 minuut op het Maalbroek in Roermond. Van een mógelijkheid om de hennep onderweg ergens uit te laden en te verbergen is dus niet gebleken. Het hof gaat er dan ook van uit dat de hennep meegenomen is naar de [b-straat 1] .
Op 27 januari 2009 blijft [verdachte] vervolgens tot 17:10 uur aan de [b-straat] en op 6 februari 2009 tot 18:05 uur. Wat hij daar gedaan heeft, heeft hij wederom niet willen verklaren. In een bericht aan zijn ex-vriendin op 6 februari 2009 geeft hij echter aan dat hij aan het 'werken' is.
[…]
Met betrekking tot de vraag tenslotte wat [medeverdachte] en [verdachte] in de [b-straat 1] hebben uitgevoerd is met name ook de inkijkoperatie aan de [b-straat 1] van belang. Bij deze inkijkoperatie wordt een verwerkingslocatie voor hennep aangetroffen. Gelet op de aangetroffen luchtinstallatie en de kuipen met daarin hennepresten – het hof twijfelt niet aan de constatering van de verbalisanten dat het om hennep ging gelet op de herkenbare geur en vorm van de plant – staat het voor het hof vast dat het inderdaad om éen verwerkingslocatie gaat.
[…]
Tot welke juridische kwalificaties leiden voornoemde feitelijke vaststellingen?
[…]
Met in achtneming van dit toetsingskader komt het hof tot navolgende vaststellingen.
Allereerst heeft [verdachte] een cruciale rol gespeeld bij het opbouwen van de hennepplantage aan de [a-straat 1] . Volgens de getuige [betrokkene 2] heeft [verdachte] de spullen voor de opbouw van de plantage gebracht, organiseerde hij de opbouw ervan, gaf hij aanwijzingen en werkte hij zelf ook mee. Gelet op de omvang en professionaliteit van de plantage is dit een bijdrage van betekenis: Ook daarna is hij nog bij de plantage betrokken geweest, bijvoorbeeld doordat hij bij de eerste oogst de huursom ad € 10.000,00 haar [betrokkene 2] heeft gebracht en doordat hij op 27 januari en 6 februari 2009 de hennepplanten heeft geoogst. Het hof acht zijn bijdrage aan het telen van de hennep dan ook van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Verder heeft het hof hiervoor al vastgesteld dat het [verdachte] is geweest die de hennep op 27 januari en 6 februari 2009 vanuit de plantage aan de [a-straat 1] naar de [b-straat 1] heeft gebracht.
Over wat hij daar vervolgens doet op 27 januari en 6 februari beschikt het hof over een duidelijke aanwijzing. Op 6 februari 2009 rond 12:57 bericht hij zijn vriendin per telefoon dat hij aan het werken is. Naar het oordeel van het- hof kan dit in het licht van hetgeen hiervóór al is aangehaald niets anders betekenen dan dat hij hennep aan het verwerken is. En hoewel over 27 januari slechts bekend is dat [verdachte] nagenoeg de hele dag in de [b-straat 1] aanwezig is geweest gaat het hof ervan uit dat hij toen ook met verwerken van hennep bezig was. Het ging immers om een zeer aanzienlijke oogst (ongeveer 1.761 planten) die verwerkt moest worden, terwijl er slechts enkele mensen in de loods aanwezig waren om die arbeid te verrichten.
[…]”
6. Met betrekking tot het eerste middel stel ik vast dat de hiervoor aangehaalde bewijsoverwegingen inhouden dat de auto van de verdachte op 27 januari 2009 van 06:54 uur tot 08:09 uur en op 6 februari 2009 van 06:38 uur tot 07:50 uur heeft stilgestaan bij de [a-straat 1] in [plaats] , dat de verdachte niet heeft willen verklaren over de reden van zijn aanwezigheid bij het pand op deze tijdstippen, dat het hof heeft vastgesteld dat er vlak vóór en/of op 6 februari 2009 hennep geoogst is in het pand en dat het hof in het licht daarvan ervan uitgaat dat de verdachte op de genoemde tijdstippen de hennepplanten heeft geoogst. Verder heeft het hof geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de geoogste hennep in de [a-straat 1] is verwerkt, aangezien er in het geheel geen sporen zijn aangetroffen die op verwerking ter plaatse duiden. Het hof heeft vervolgens, in cassatie niet bestreden, vastgesteld dat de verdachte de hennep vanuit de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] naar het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] heeft gebracht en dat de hennep daar vervolgens, onder meer door de verdachte, is verwerkt.
7. Gelet op het oordeel van het hof dat niet aannemelijk is dat de geoogste hennep in de [a-straat 1] is verwerkt alsmede de vaststelling van het hof dat de verwerking van de geoogste hennep, waarmee het hof kennelijk het oog heeft op het knippen van de hennep(planten), plaatsvond in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] , heeft het hof met zijn overweging dat de verdachte op de genoemde tijdstippen de hennepplanten heeft geoogst kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de verdachte op die tijdstippen de oogstrijpe hennepplanten dan wel delen daarvan uit de hennepkwekerij heeft gehaald en in zijn auto heeft geladen met het oog op de verdere verwerking van deze hennep(planten) in het pand aan de [b-straat 1] te [plaats] . Aldus begrepen, komt het oordeel van het hof dat de verdachte op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 hennepplanten heeft geoogst mij niet onbegrijpelijk voor. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd. Verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard leent dit oordeel zich niet voor verdere toetsing in cassatie.
8. Het eerste middel faalt.
9. Ten aanzien van het tweede middel stel ik voorop dat de Hoge Raad in zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 enige algemene overwegingen over het medeplegen heeft gegeven. Voor de kwalificatie “medeplegen” is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Dat vergt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter onder meer rekening houden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. Vervolgens moet bij de beoordeling van het middel voorop worden gesteld dat de toetsing in cassatie sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering. [3]
10. Blijkens de hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het hof onder meer vastgesteld dat [betrokkene 2] , de (onder)verhuurder van het pand, door twee mannen, waaronder de verdachte, is bezocht. Deze mannen hebben het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] bekeken waarbij werd afgesproken dat er een hennepplantage in zou komen. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte, met anderen, de spullen voor de opbouw van de plantage heeft gebracht, de opbouw van de plantage heeft georganiseerd, aanwijzingen heeft gegeven en zelf ook heeft meegewerkt. Daarnaast heeft de verdachte na de eerste oogst de afgesproken huurprijs betaald aan [betrokkene 2] . Ook heeft de verdachte, zoals hiervoor bij de bespreking van het eerste middel aan de orde kwam, op 27 januari 2009 en 6 februari 2009 de hennepplanten geoogst, in die zin dat hij de hennep(planten) met het oog op de verdere verwerking vanuit de hennepkwekerij in het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] heeft overgebracht naar de verwerkingslocatie in het pand aan de [b-straat 1] in [plaats] .
11. Het hof heeft in zijn hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Daarbij heeft het hof gewezen op de cruciale rol van de verdachte bij het opbouwen van de hennepkwekerij en zijn verdere betrokkenheid bij de hennepkwekerij zoals die blijkt uit het betalen van de huursom aan [betrokkene 2] na de eerste oogst en het oogsten van de hennepplanten op 27 januari 2009 en 6 februari 2009. Het oordeel van het hof dat de bijdrage van de verdachte aan het telen van de hennep van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken, acht ik tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde vaststellingen van het hof, mede in het licht van hetgeen ik heb vooropgesteld, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
12. Het tweede middel faalt.
Derde middel
13. Het middel klaagt dat het hof bij de bewezenverklaring van feit 2 niet heeft beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging, aangezien bewezenverklaard is dat de verdachte als medepleger hennep heeft laten vervoeren, terwijl tenlastegelegd is dat de verdachte deze hennep (als medepleger) heeft vervoerd.
14. Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 te [plaats] , in de gemeente Echt-Susteren en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (telkens) (grote) hoeveelheden hennep en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, onder meer hierin bestaande dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) (grote) hoeveelheden hennep en/of delen daarvan, afkomstig van de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] te [plaats] (Bondsrepubliek Duitsland), met een auto en/of een bestelbus, vanuit Duitsland heeft vervoerd naar Nederland, te weten naar de locatie [b-straat 1] te [plaats] ”.
15. Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 te [plaats] , in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, onder meer hierin bestaande dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, grote hoeveelheden hennep, afkomstig van de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] te [plaats] (Bondsrepubliek Duitsland), met een auto en/of een bestelbus, vanuit Duitsland heeft laten vervoeren naar Nederland, te weten naar de locatie [b-straat 1] te [plaats] ”.
16. Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt gemotiveerd:
“Daarnaast staat de auto van [verdachte] op 27 januari van 06:54 uur tot 08:09 uur bij de [a-straat 1] en wederom op 6 februari 2009 van 06:38 uur tot 07:50 uur. Wat de reden is voor zijn aanwezigheid bij het pand op twee verschillende dagen op ben vroeg tijdstip, waarop het in deze tijd van het jaar nog (nagenoeg) donker is, steeds gedurende ruim één uur, heeft verdachte niet willen verklaren, In het licht van het feit dat er vlak vóór en/of op 6 februari 2009 hennep geoogst is in het pand, gaat het hof er van uit dat [verdachte] op deze tijdstippen de hennepplanten heeft geoogst.
Geoogste hennep moet uiteraard verwerkt worden. Dat dat in de [a-straat 1] zelf zou zijn gebeurd is niet aannemelijk nu er in het geheel geen sporen zijn aangetroffen die op verwerking ter plaatse duiden. Daarom gaat het hof ervan uit dat [verdachte] de geoogste hennep in zijn auto heeft meegenomen.
Vaststaat dat [verdachte] met zijn auto zowel op 27 januari 2009 als op 6 februari 2009 vanuit de [a-straat] rechtstreeks naar de [b-straat 1] te [plaats] is gereden. Op 27 januari wordt er onderweg in het geheel niet gestopt, op 6 februari slechts ongeveer 1 minuut op het Maalbroek in Roermond. Van een mogelijkheid om de hennep onderweg ergens uit te laden en te verbergen is dus niet gebleken. Het hof gaat er dan ook van uit dat de hennep meegenomen is naar de [b-straat 1] .
[…]
Verder heeft het hof hiervoor al vastgesteld dat het [verdachte] is geweest die de hennep op 27 januari en 6 februari 2009 vanuit de plantage aan de [a-straat 1] naar de [b-straat 1] heeft gebracht.”
17. In de hiervoor aangehaalde bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de hennep op 27 januari en 6 februari 2009 vanuit de hennepplantage aan de [a-straat 1] te [plaats] naar de [b-straat 1] te [plaats] heeft gebracht. De bewijsoverwegingen van het hof laten er mijns inziens dan ook geen misverstand over bestaan dat het hof bewezen heeft geacht dat de verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader grote hoeveelheden hennep, afkomstig van de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] te [plaats] (Bondsrepubliek Duitsland), met een auto en/of een bestelbus, vanuit Duitsland heeft vervoerd naar Nederland, te weten naar de locatie [b-straat 1] te [plaats] . Ik meen daarom dat de klacht betrekking heeft op een kennelijke misslag in de bewezenverklaring, in die zin dat het hof in de weergave van de bewezenverklaring abusievelijk de woorden “heeft laten vervoeren” heeft opgenomen in plaats van “heeft vervoerd”. Ten overvloede merk ik op dat een verklaring voor deze misslag wellicht gevonden kan worden in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (20/03510), waarin ik vandaag eveneens concludeer. In die zaak is aan de medeverdachte onder 2 namelijk onder meer tenlastegelegd dat “hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) (grote) hoeveelheden hennep en/of delen daarvan, afkomstig van de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] te [plaats] (Bondsrepubliek Duitsland), met een auto en/of een bestelbus, vanuit Duitsland
heeft vervoerd en/althans heeft laten vervoerennaar Nederland, te weten naar de locatie [b-straat 1] te [plaats] ” (onderstreping door mij, DP).
18. De bewezenverklaring kan met herstel van de misslag worden gelezen, in die zin dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte “tezamen en in vereniging met zijn mededader, grote hoeveelheden hennep, afkomstig van de hennepkwekerij aan de [a-straat 1] te [plaats] (Bondsrepubliek Duitsland), met een auto en/of een bestelbus, vanuit Duitsland heeft vervoerd naar Nederland, te weten naar de locatie [b-straat 1] te [plaats] ”. Met die verbeterde lezing komt aan de klacht de feitelijke grondslag te ontvallen, zodat het middel tevergeefs is voorgesteld.
19. Het middel faalt.
Vierde middel
20. Het middel klaagt dat het hof bij de bewezenverklaring van feit 3 ten onrechte geen keuze heeft gemaakt tussen het opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) verwerken van hennep, dan wel het opzettelijk aanwezig hebben daarvan. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk verwerken van hennep is bedreigd met een hogere straf dan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, zodat een keuze tussen de verschillende varianten van belang is voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde.
21. Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een schuur/loods aan de [b-straat 1] ) (telkens) (grote) hoeveelheden hennep en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
22. Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 27 januari 2009 tot en met 6 februari 2009 te [plaats] , in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een schuur/loods aan de [b-straat 1] ) grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
23. Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt gemotiveerd:
“Verder heeft het hof hiervoor al vastgesteld dat het [verdachte] is geweest die de hennep op 27 januari en 6 februari 2009 vanuit de plantage aan de [a-straat 1] naar de [b-straat 1] heeft gebracht.
Over wat hij daar vervolgens doet op 27 januari en 6 februari beschikt het hof over een duidelijke aanwijzing. Op 6 februari 2009 rond 12:57 bericht hij zijn vriendin per telefoon dat hij aan het werken is. Naar het oordeel van het hof kan dit in het licht van hetgeen hiervóór al is aangehaald niets anders betekenen dan dat hij hennep aan het verwerken is. En hoewel over 27 januari slechts bekend is dat [verdachte] nagenoeg de hele dag in de [b-straat 1] aanwezig is geweest gaat het hof ervan uit dat hij toen ook met verwerken van hennep bezig was. Het ging immers om een zeer aanzienlijke oogst (ongeveer 1.761 planten) die verwerkt moest worden, terwijl er slechts enkele mensen in de loods aanwezig waren om die arbeid te verrichten.
[…]
Evenzeer is het hof ervan overtuigd dat een en ander zodanig grootschalig en professioneel is gedaan dat sprake is van in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op de omvang van de plantage (het aantal planten), de professionele inrichting ervan, het bedrijfsmatige karakter en de apart gelegen en goed geoutilleerde verwerkingslocatie. Dit is duidelijk niet het werk geweest van personen die 'het er bij deden', maar van professionals die daar beroepshalve mee bezig waren. Het hof merkt daarbij op dat met de woorden 'beroep of bedrijf’ geen begrippen zijn aangeduid waaruit de strafrechter een keuze moet maken (vgl. HR 1 juli 2008. ECLI.:HR:2008:BC8654, rov. 3.8.).”
24. Het hof heeft het onder 3 bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
“medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”.
25. De aangehaalde bewijsoverwegingen van het hof alsmede de kwalificatie laten er mijns inziens geen misverstand over bestaan dat het hof bewezen heeft geacht dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf grote hoeveelheden hennep heeft verwerkt in een schuur/loods aan de [b-straat 1] te [plaats] , in de gemeente Echt-Susteren. Ik meen dan ook dat de klacht betrekking heeft op een kennelijke misslag in de bewezenverklaring, in die zin dat het hof in de weergave van de bewezenverklaring abusievelijk de woorden “in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad” heeft laten staan.
26. De bewezenverklaring kan met herstel van de misslag worden gelezen, in die zin dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte “tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft verwerkt (in een schuur/loods aan de [b-straat 1] ) grote hoeveelheden hennep”. Met die verbeterde lezing komt aan de klacht de feitelijke grondslag te ontvallen, zodat het middel tevergeefs is voorgesteld.
27. Het middel faalt.
Vijfde middel
28. Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de hennepteelt in een pand aan de [d-straat 1] te [plaats] onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd.
29. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 27 november 2008 tot en met 13 maart 2009 in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [d-straat 1] ) een hoeveelheid van 140 hennepplanten, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
30. Het hof heeft deze bewezenverklaring als volgt gemotiveerd: [4]
“Op 13 maart 2009 heeft de politie een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een hennepplantage in de [d-straat 1] te [plaats] . In een kelder is een hennepplantage aangetroffen met 140 planten. De verbalisant heeft geconstateerd dat de planten er uitzagen en roken als hennepplanten, ook is een MMC-reactietest uitgevoerd die positief reageerde op de aanwezigheid van hennep.
De bewoner van het pand, [betrokkene 4] , heeft onder meer verklaard dat hij door iemand is geholpen. Die persoon heeft alles geregeld, inclusief de elektricien. Toen de plantage in bedrijf was heeft hij wel zelf de planten verzorgd. Daarvoor had hij van die ander een verzorgingsschema gekregen. Vlak vóór de eerste oogst bleek er iets mis te zijn. Die ander heeft toen de plantage, die 'tuin' genoemd werd, opgeruimd. Daarna is weer opnieuw geplant. In het dossier heeft het hof een tapgesprek aangetroffen van 12 januari 2009, waarin [verdachte] aan [betrokkene 4] vraagt wanneer die morgen thuis is, dan 'doen we de tuin opruimen' aldus [verdachte] .
Ook is een elektricien genaamd [betrokkene 5] gehoord. Nadat hij geconfronteerd werd met meerdere opsporingsgegevens verklaarde hij onder andere dat [verdachte] hem had verteld dat het de bedoeling was dat op de [d-straat 1] een hennepplantage zou komen. Met [verdachte] is hij naar het pand gegaan en daar hebben ze samen gemeten en opgeschreven wat er allemaal nodig was. [verdachte] heeft de materialen bezorgd en hij heeft [betrokkene 5] geholpen met het ophangen van de filters. Voor het werk dat hij daar heeft verricht heeft [verdachte] hem een paar honderd euro betaald.
Uit een observatie op 27 november 2008 blijkt dat de getuige [betrokkene 5] en [verdachte] bij de [d-straat 1] te [plaats] arriveren en naar binnen gaan. Dit is in de ogen van het hof een bevestiging voor de verklaring van [betrokkene 5] .
Uit een tapgesprek op 13 maart 2009 om 09:32 blijkt dat [betrokkene 4] , nadat de politie bij hem is binnengevallen, nagenoeg direct [verdachte] belt.
[verdachte] heeft niets willen verklaren met betrekking tot deze hennepplantage. Zijn raadsman heeft er op gewezen dat [verdachte] hooguit de plantage heeft opgebouwd, maar dat er geen bewijs is voor betrokkenheid bij de hennepkweek of de verwerking van de hennep.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van het hof vast dat [verdachte] de hennepplantage heeft opgebouwd door daarvoor de benodigde materialen, kennis en deskundigen te leveren. Maar de betrokkenheid van [verdachte] bij de hennepplantage gaat in de ogen van hef hof verder dan het enkele opbouwen ervan. Zo betaalt hij bijvoorbeeld de elektricien, wat niet voor de hand ligt als [verdachte] slechts bemiddeld zou hebben in het contact tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] . En ook komt hij 'de tuin' opruimen als de oogst blijkt te mislukken. Ook dat wijst niet op enkel bemiddelen, maar op vergaande belangen bij deze hennepplantage, Tenslotte is het opvallend dat [betrokkene 4] na het ontdekken van de plantage meteen [verdachte] belt. Dat is niet logisch als er verder geen betrokkenheid van [verdachte] met de hennepplantage meer zou zijn.
Nu [verdachte] niet alleen de plantage heeft opgebouwd, maar er daarna ook bij betrokken is gebleven, acht het hof het aandeel van [verdachte] van zo'n zwaarwegend belang dat van medeplegen bij de teelt sprake is. Dit feit acht het hof dan ook bewezen.”
31. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat de vaststellingen van het hof dat de verdachte de hennepplantage heeft opgebouwd, dat de verdachte de elektricien heeft betaald, dat de verdachte de hennepplantage komt opruimen als de oogst blijkt te mislukken en dat de bewoner van het pand na het ontdekken van de plantage meteen de verdachte belt, onvoldoende zijn om van medeplegen van hennepteelt te kunnen spreken.
32. Blijkens de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte [betrokkene 4] , de bewoner van het pand, heeft geholpen bij de hennepplantage, dat de verdachte alles heeft geregeld, inclusief de elektricien, en dat de verdachte [betrokkene 4] een verzorgingsschema heeft gegeven voor de verzorging van de hennepplanten. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte tegen [betrokkene 5] , de elektricien, heeft verteld dat het de bedoeling was dat in het pand een hennepplantage zou komen, dat de verdachte en [betrokkene 5] naar het pand zijn gegaan en daar samen hebben gemeten en hebben opgeschreven wat er nodig was, dat de verdachte de materialen heeft bezorgd, dat de verdachte [betrokkene 5] heeft geholpen met het ophangen van de filters en dat de verdachte [betrokkene 5] heeft betaald voor het door hem verrichte werk. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de verdachte de hennepplantage heeft opgeruimd toen er iets mis bleek te zijn vlak voor de eerste oogst. Ten slotte heeft het hof vastgesteld dat [betrokkene 4] nagenoeg direct nadat de politie bij hem is binnengevallen de verdachte heeft gebeld.
33. Het hof heeft in zijn hiervoor weergegeven bewijsvoering gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Daarbij heeft het hof allereerst in aanmerking genomen dat de verdachte de hennepplantage heeft opgebouwd door daarvoor de benodigde materialen, kennis en deskundigen te leveren. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepplantage verder gaat dan bemiddelen, waarbij het hof wijst op de omstandigheid dat de verdachte [betrokkene 5] heeft betaald, de omstandigheid dat de verdachte de hennepplantage komt opruimen als de oogst blijkt te mislukken en de omstandigheid dat [betrokkene 4] direct na het ontdekken van de hennepplantage door de politie meteen de verdachte belt. Het oordeel van het hof dat de bijdrage van de verdachte aan het telen van de hennep van zo’n zwaarwegend belang is dat van medeplegen bij de teelt sprake is, acht ik tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde vaststellingen van het hof, mede in het licht van hetgeen ik hiervoor bij de bespreking van het tweede middel onder randnummer 10 heb vooropgesteld, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
34. Het middel faalt.
Zesde en zevende middel
35. Het zesde middel klaagt dat het hof met zijn oordeel dat de verdachte negen keer in de tenlastegelegde periode aanwezig is geweest bij de [e-straat] te [plaats] is afgeweken van het door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting ingenomen standpunt dat de bestelbus op naam van de verdachte ook door anderen werd gebruikt, terwijl dat andersluidende oordeel niet begrijpelijk is. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat het hof ook acht heeft geslagen op een observatie waaruit volgt dat de bestelbus door een ander dan de verdachte werd gebruikt.
Het zevende middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de hennepteelt in een pand aan de [e-straat 1] te [plaats] onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat, indachtig het zesde middel, uit de vaststellingen van het hof niet meer kan worden afgeleid dan dat de verdachte betrokken is bij de opbouw van de hennepplantage, bemiddeld heeft tussen de eigenaar van de hennepplantage en de elektricien en de elektricien heeft betaald. Deze vaststellingen zijn volgens de stellers van het middel onvoldoende om van medeplegen van hennepteelt te kunnen spreken.
Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
36. Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 5 februari 2009 tot en met 16 april 2009, in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld (in een woning aan de [e-straat 1] ) een hoeveelheid van 329 hennepplanten, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
37. Het hof heeft deze bewezenverklaring als volgt gemotiveerd: [5]
“Op 16 april 2009 heeft de politie een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een hennepplantage in de [e-straat 1] te [plaats] . Op zolder is een hennepplantage aangetroffen met 329 planten. Van de aanwezige planten is een positieve MMC-test afgenomen, hetgeen duidt op de aanwezigheid van hennep. Ter plaatse verscheen de bewoner [betrokkene 6] , die werd aangehouden. Hij verklaarde dat het zijn plantage was.
Ook in deze zaak is de elektricien [betrokkene 5] gehoord. Hij verklaarde nog een hennepplantage te hebben 'gedaan' voor [verdachte] . Het betrof een hennepplantage voor een man die [betrokkene 6] heette. De plantage moest op zolder komen. Van foto's herkent hij zowel het huis als de persoon [betrokkene 6] . [betrokkene 5] heeft hiervoor € 300,00 à € 400,00 gekregen van [verdachte] .
Verder heeft het hof in het dossier peilbakengegevens aangetroffen met betrekking tot de Mercedes Vito, [kenteken] , die toentertijd in gebruik was bij [verdachte] . Uit deze gegevens blijkt dat [verdachte] in de periode 5 februari 2009 tot en met 14 april 2009 negen keer voor korte of langere tijd heeft geparkeerd in de [e-straat] te [plaats] . Een verklaring voor zijn aanwezigheid daar heeft hij niet willen geven. Naar het oordeel van het hof onderbouwen deze gegevens de verklaring van [betrokkene 5] , inhoudende dat hij voor [verdachte] een hennepplantage heeft opgezet in het pand [e-straat 1] . Ook neemt het hof aan dat [verdachte] daadwerkelijk in de [e-straat 1] aanwezig was toen zijn auto daar in de buurt werd gelokaliseerd. Daarnaast zijn er tapgesprekken geregistreerd tussen [betrokkene 6] en [verdachte] d.d. 10 februari 2008 (
ik begrijp: 10 februari 2009, DP). Tijdens een observatie op 13 maart 2008
(ik begrijp: 13 maart 2009, DP)worden [verdachte] en [betrokkene 6] in de bestelbus van [verdachte] gezien bij de [e-straat] . Tijdens een andere observatie wordt gezien dat [betrokkene 6] de bestelbus van [verdachte] gebruikt en dat er goederen de woning aan de [e-straat 1] in worden gedragen.
[verdachte] heeft niets willen verklaren met betrekking tot deze hennepplantage. Zijn raadsman heeft er op gewezen dat [verdachte] hooguit de plantage heeft opgebouwd maar dat er geen bewijs is voor betrokkenheid bij de hennepkweek of de verwerking van de hennep.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van het hof vast dat [verdachte] de hennepplantage heeft opgebouwd. De betrokkenheid van [verdachte] bij deze hennepplantage gaat in de ogen van het hof verder dan het enkele opbouwen ervan. Zo betaalt hij wederom de elektricien, wat niet voor de hand ligt als [verdachte] slechts bemiddeld zou hebben in het contact tussen [betrokkene 6] en [betrokkene 5] . Verder valt het op hoe vaak hij bij [betrokkene 6] komt. Negen keer in de tenlastegelegde periode waaronder op 1, 8, 9, 10 en 14 april 2009. Op 16 april 2009 vindt de inval plaats waarbij de 329 hennepplanten werden ontdekt. Daaruit leidt het hof af dat [verdachte] ook bij, de plantage kwam toen er niet meer aan werd gebouwd maar al met de kweek was begonnen.
Nu [verdachte] niet alleen de plantage heeft opgebouwd, maar daar ook bij betrokken is gebleven, acht het hof het aandeel van [verdachte] van zo'n zwaarwegend belang dat van medeplegen bij de teelt sprake is. Dit feit acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen.”
38. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 en 7 september 2020 en 5 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De rechtbank overwoog dat de rol van cliënt wel groter moet zijn geweest. Hij zou volgens de rechtbank in de periode van 5 februari 2009 tot 14 april 2009 negen keer hebben geparkeerd in de [e-straat] te [plaats] . Uit het dossier kan slechts afgeleid worden dat de bus van cliënt daar is geweest.
In dat verband is relevant dat cliënt zijn bus regelmatig uitleende. Dat wordt gerelateerd in het dossier, maar dat blijkt ook uit het feit dat de peilbaken onder de bus zich vaak op een andere locatie bevindt dan waar de telefoon van cliënt zich bevindt.
Ik wijs op enkele voorbeelden uit de tenlastegelegde periode.
- Zo maakt BL-GSM1 op 10 februari 2009 om 7.29 u verbinding met een zendmast in Herten en bevindt de positie van het peilbaken zich één minuut later in Sittard-Geleen, meer dan 20 km verderop. (p. 2191).
- Ook maakt BL-GSM1 op 16 februari 2009 om 13.42 u verbinding met een zendmast op Rijksweg Noord in Sittard terwijl de positie van het peilbaken twee minuten eerder nog aansloeg op de zendmast te Brunssum, zo'n 15 km verderop, (p. 2192).
- Ook later op die avond is dat te zien. Het peilbaken slaat vanaf 20.02 u continu aan op de [d-straat] te [plaats] , terwijl BL-GSM1 verbinding maakt met de zendmast in Echt, Herten en Roermond, (p. 2195)
Dat cliënt zijn auto ook specifiek uitleende aan [betrokkene 6] wordt in tapgesprekken bevestigd (p. 3643).
Ook vindt het steun in observatiegegevens. Tijdens de observatie van 10 februari 2009 wordt waargenomen dat [betrokkene 6] en [betrokkene 7] de bestelbus van cliënt gebruiken voor het vervoer van goederen naar de [e-straat] . Waargenomen wordt dat zij goederen, waaronder houtwerk, vanuit de bus de woning in dragen. Voor alle helderheid: cliënt is hier niet bij en wordt dus ook niet gezien (p. 3756-3757). Dat de auto van cliënt een aantal keer op de [e-straat] heeft gestaan, betekent niet dat cliënt daar eenzelfde aantal keer bij [betrokkene 6] op bezoek is geweest. Ik zie dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 6] en geef u in overweging cliënt vrij te spreken van het onder 5 ten laste gelegde.”
39. Ik bespreek allereerst het zesde middel, dat klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte in de tenlastegelegde periode negen keer aanwezig is geweest bij de [e-straat] te [plaats] . Het hof heeft in de hiervoor aangehaalde bewijsvoering overwogen dat uit de peilbakengegevens met betrekking tot de Mercedes Vito, die bij de verdachte in gebruik was, blijkt dat de verdachte in de periode 5 februari 2009 tot en met 16 april 2009 negen keer voor korte of langere tijd heeft geparkeerd in de [e-straat] te [plaats] . Verder heeft het hof overwogen dat de verdachte geen verklaring heeft willen geven voor zijn aanwezigheid aldaar, waaruit tevens volgt dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn Mercedes Vito aldaar. Het hof heeft uit het voorgaande de conclusie getrokken dat de verdachte in de tenlastegelegde periode negen keer bij [betrokkene 6] , de bewoner van de woning aan de [e-straat 1] te [plaats] , kwam, waaronder op 1, 8, 9, 10 en 14 april 2009.
40. Het oordeel van het hof dat het de verdachte is geweest die de Mercedes Vito die bij hem in gebruik was telkens heeft geparkeerd in de [e-straat] te [plaats] en dat de verdachte in de tenlastegelegde periode negen keer bij [betrokkene 6] in de woning aan de [e-straat 1] te [plaats] is geweest, komt mij niet onbegrijpelijk voor, ook niet het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd. De enkele vaststelling van het hof dat tijdens een observatie is gezien dat [betrokkene 6] de bestelbus van de verdachte gebruikt, maakt dat niet anders. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat, zoals hiervoor opgemerkt, de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de Mercedes Vito in de [e-straat] te [plaats] . Voor verdere toetsing in cassatie leent het oordeel van het hof zich niet, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard.
41. Het zesde middel faalt.
42. Het hof heeft blijkens de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen vastgesteld dat de elektricien [betrokkene 5] de hennepplantage in de woning aan de [e-straat 1] te [plaats] voor de verdachte heeft “gedaan” en dat de verdachte [betrokkene 5] hiervoor heeft betaald. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode negen keer bij [betrokkene 6] , de bewoner van de woning aan de [e-straat 1] te [plaats] , kwam, waaronder op 1, 8, 9, 10 en 14 april 2009, terwijl de hennepkwekerij op 16 april 2009 door de politie wordt ontdekt. Ook heeft het hof vastgesteld dat de verdachte geen verklaring heeft willen geven voor zijn aanwezigheid in de [e-straat] in [plaats] . Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de verdachte samen met [betrokkene 6] is gezien in de bestelbus van de verdachte bij de [e-straat] .
43. Het hof heeft in zijn hiervoor weergegeven bewijsvoering gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Daarbij heeft het hof allereerst in aanmerking genomen dat de verdachte de hennepplantage heeft opgebouwd. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepplantage verder gaat dan bemiddelen, waarbij het hof wijst op de omstandigheid dat de verdachte [betrokkene 5] heeft betaald. Ten slotte heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte ook bij de hennepkwekerij kwam toen er niet meer aan werd gebouwd, maar al met de kweek was begonnen. Het oordeel van het hof dat de bijdrage van de verdachte aan het telen van de hennep van zo’n zwaarwegend belang is dat van medeplegen bij de teelt sprake is, acht ik tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde vaststellingen van het hof, mede in het licht van hetgeen ik hiervoor bij de bespreking van het tweede middel onder randnummer 10 heb vooropgesteld, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
44. Het zevende middel faalt.
Achtste middel
45. Het middel klaagt dat het hof bij de bewezenverklaring van feit 11 niet heeft beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging, aangezien bewezenverklaard is dat de verdachte het aankoopbedrag van een Yamaha crossmotor en Mercedes Vito heeft witgewassen, terwijl het witwassen van deze voorwerpen is tenlastegelegd.
46. Aan de verdachte is onder 11 tenlastegelegd dat hij:
“hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2007 tot en met 31 december 2009, in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland en/of in België en/of in Duitsland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) op of omstreeks (één of meer van) de navolgende tijdstippen (telkens) (krachtens die gewoonte) (één of meer van) de navolgende (grote) geldbedrag(en) en/of goed(eren), te weten:
- een (bedrijfs)auto, merk Mercedes, type Vito, kenteken [kenteken] (verkregen op of omstreeks 3 december 2008) en/of
- twee crossmotoren, merk Yamaha, type YZ 250 F (verkregen in of omstreeks de maand november 2007) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 11.500 euro, althans een groot geldbedrag, (geleend/uitbetaald in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 31 december 2009 aan [A] B.V. ten behoeve van (onder meer) de uitbetaling van salaris aan hem, verdachte, wegens beweerdelijk verrichte werkzaamheden voor [A] B.V.) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 69.110,41 euro, althans een groot geldbedrag, (contante betalingen van facturen in of omstreeks de periode van 10 april 2008 tot en met 17 november 2009, ter zake van (onder meer) tuinaanleg, tegels, tegel-, schilder- en sanitairwerk, draadhek, een alarminstallatie, natuursteen, meubels, kleding, bouw woning en/of onderhoud auto)
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (één óf meer van) voornoemde geldbedrag(en) en/of goed(eren), gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) en/of die/dat goed(eren) – onmiddellijk of middellijk -- afkomstig was/waren uit enig misdrijf”.
47. Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 november 2007 tot en met 31 december 2009, in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte op de navolgende tijdstippen, het navolgende geldbedrag en de navolgende goederen, te weten:
- een auto, merk Mercedes, type Vito, kenteken [kenteken] (verkregen op 3 december 2008) en
- een crossmotor, merk Yamaha, type YZ 250 F (verkregen in de maand november 2007) en
- een geldbedrag van 3.455,00 euro (contante betalingen van facturen in de periode van 10 april 2008 tot en met 8 oktober 2008, ter zake kleding en onderhoud auto)
verworven, voorhanden gehad en/of omgezet, terwijl hij wist dat dat geldbedrag en die goederen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf
en
hij in de periode van 1 november 2007 tot en met 31 december 2009, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader een geldbedrag, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 11.500 euro (geleend in de periode van 1 november 2008 tot en met 31 december 2009 aan [A] BV. ten behoeve van de uitbetaling van salaris aan hem, verdachte, wegens beweerdelijk verrichte werkzaamheden voor [A] B.V.)
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf”.
48. Het hof heeft deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt gemotiveerd: [6]
“Onder feit 11 wordt de verdachte verweten dat hij zich in de periode van 1 november 2007 tot en met 31 december 2009, al dan niet samen met (een) ander(en), schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen door:
Gedachtestreepje 1 en 2: de koop van een Mercedes Vito en twee Yamaha crossmotoren.
[…]
Bij de beoordeling van feit 11 zal het hof per verfeitelijkte handeling een overzicht geven van de feiten en omstandigheden die zich hierover in het dossier bevinden en aangeven of de betreffende feiten/omstandigheden van dien aard zijn dat gesproken kan worden van witwassen. […]
[…]
Ad 1 en 2) de aankoop van een (bedrijfs)auto en twee crossmotoren
Feiten en omstandigheden
Uit onderzoek door de politie is gebleken dat de verdachte op 3 december 2008 bij de firma [B] een Mercedes Vito, voorzien van het kenteken [kenteken] , heeft gekocht. De verdachte had bij de aankoop van deze bestelbus zijn eigen bestelbus ingeruild voor € 2.550,00. Het restant van het aankoopbedrag ad € 10.250,00 had de verdachte contant voldaan.
Uit het dossier blijkt voorts dat de politie op 19 januari 2010, tijdens een doorzoeking in de garage van de woning aan de [f-straat 1] te [plaats] , een crossmotor van het merk Yamaha, type YZ250F (voorzien van het framenummer [001] ) in beslag heeft genomen. Uit nader onderzoek is gebleken dat verdachte deze crossmotor op 11 november 2007 in Duitsland heeft gekocht bij het bedrijf [C] , voor een bedrag van € 6.600,00. De verdachte had dit bedrag contant voldaan.
Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat van de verdachte geen inkomens bekend zijn over de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december met 2007. In het jaar 2008 en 2009 heelt de verdachte blijkens de gegevens van de Belastingdienst wel inkomen gehad, namelijk salaris ontvangen van het bedrijf [A] B.V. Zoals het hof hierboven heeft overwogen betrof dit echter salaris uit een gefingeerd dienstverband, zodat dit inkomen niet als legaal inkomen kan worden beschouwd.
Is hier sprake van witwassen?
Voornoemde feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen. Nu de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld waarmee hij de auto en de crossmotor heeft gekocht, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geld – middellijk of onmiddellijk – afkomstig is uit enig misdrijf dan wel uit een van de door verdachte zelf gepleegde misdrijven. Nu verdachte geen verklaring hierover heeft gegeven acht het hof bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de aankoopbedragen van een Yamaha crossmotor en een Mercedes Vito. Dat de vader van verdachte de goederen zou hebben bekostigd is door verdachte niet gesteld en is ook anderszins niet gebleken.”
49. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat het hof blijkens zijn bewijsoverwegingen heeft bewezenverklaard dat de verdachte de aankoopbedragen van een Yamaha crossmotor en een Mercedes Vito heeft witgewassen, terwijl het witwassen van deze Yamaha crossmotor en Mercedes Vito is tenlastegelegd. Nu het hof blijkens de bewijsoverwegingen iets anders bewezen heeft verklaard dan ten laste is gelegd, heeft het hof niet beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging, aldus de stellers van het middel.
50. In de hiervoor aangehaalde bewijsoverwegingen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte de Yamaha crossmotor en de Mercedes Vito heeft aangekocht met geld dat onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. Met zijn overweging dat het bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de aankoopbedragen van een Yamaha crossmotor en een Mercedes Vito heeft het hof kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking willen brengen dat de Yamaha crossmotor en de Mercedes Vito die de verdachte in de bewezenverklaarde periode heeft verworven en voorhanden heeft gehad middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf, zoals het ook – overeenkomstig de tenlastelegging – heeft bewezenverklaard. Gelet daarop is er niet iets anders bewezenverklaard dan hetgeen is tenlastegelegd, zodat van verlating van de grondslag van de tenlastelegging naar mijn mening geen sprake is.
51. Het middel faalt.
Negende middel
52. Het middel klaagt primair dat het hof niet heeft doen blijken op de voet van art. 63 Sr rekening te hebben gehouden met eerdere veroordelingen en subsidiair dat het hof heeft verzuimd art. 63 Sr te vermelden als toepasselijk wettelijk voorschrift. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat blijkens het zich bij de stukken bevindende Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 december 2018 aan de verdachte op 18 mei 2016 een strafbeschikking is opgelegd, die op 17 mei 2016 onherroepelijk is geworden.
53. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Op te leggen sanctie
[…]
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt verder, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, het volgende.
Verdachte heeft in de eerste plaats geruime tijd een belangrijke rol gespeeld in een organisatie die zich bezighield met de grootschalige hennepteelt. Daarmee is hij een drijvende kracht achter de teelt van hennep.
De teelt van dit product zorgt regelmatig voor overlast en voor gevaarlijke situaties. Vaak vindt de teelt immers in gewone woonhuizen plaats waarna de omgeving daarvan overlast ondervindt. Ook zijn de voorzieningen vaak niet adequaat zodat bijvoorbeeld brandgevaar ontstaat voor de thuisteler en/of zijn buren. Daarnaast zijn met name de zwakkeren in de samenleving makkelijk te verleiden tot het plaatsen van een hennepplantage onder het mom van makkelijk geld en lage straffen als men gepakt wordt. Gemakshalve wordt vergeten dat, als men gepakt wordt, de gevolgen toch heel erg groot zullen zijn. Sluiting van de woning voor lange tijd en ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn zeer reële opties. De kwekers blijven dan vaak een stuk berooider achter dan zij al waren en zitten dus nog dieper in de problemen.
Juist verdachte treft hier een groot verwijt. Hij was immers de persoon die bij de mensen thuis kwam om de plannen voor een hennepplantage te bespreken. Het hof beschouwt hem dan ook als de man die de 'thuistelers' over de streep trok. Bij het veroorzaken van de hiervoor geschetste overlast, het gevaar en de gevolgen speelde hij een centrale rol. Verdachte bleef echter op de achtergrond en bleef buiten schot als de klap kwam. Gelet op het vorenstaande heeft het hof er dan ook zeker geen moeite mee de rekening een keer daar neer te leggen waar deze thuis hoort, bij verdachte.
Bovendien gaat het hier om deelname aan een criminele organisatie. Hoe verdachte hierbij betrokken is geraakt weet het hof niet, Het hof weet echter wel dat hij er nadrukkelijk voor gekozen heeft om op criminele wijze zijn geld te verdienen en de geldende regels aan zijn laars te lappen en dat hij die keuze steeds – bij iedere volgende plantage – weer heeft herhaald. Wie kiest voor criminaliteit en dat feitelijk keer op keer herhaald verdient geen clementie.
Hoewel de rechtbank (
ik begrijp: het hof, DP) het hele complex van handelingen van verdachte dus zeker als zeer verwerpelijk beschouwt is anderzijds ook wel enige relativering op zijn plaats. De criminele organisatie richt zich op de hennepteelt, van betrokkenheid bij de productie en/of handel van de veel schadelijkere harddrugs is bijvoorbeeld niet gebleken. Daarbij komt dat in dit land het consumeren van hennep gedoogd wordt, wat de vraag naar dit product ook bevorderd. Een vraag waarin enkel via illegale teelt kan worden voorzien. Verder is het voor de rechtbank (
ik begrijp: het hof, DP) van belang dat zij in dit dossier geen sporen heeft aangetroffen van geweld of andere vormen van intimidatie.
Verder heeft verdachte zich ook buiten de criminele organisatie beziggehouden met verschillende Opiumwetdelicten en witwassen.
Het hof heeft zich echter ook rekenschap gegeven van de redelijke termijn. […]
[…]
Het hof zal daarom aan de overschrijding van de redelijke termijn in zowel eerste aanleg als hoger beroep consequenties verbinden. Zonder schending van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maandén, met aftrek van voorarrest, zoals door de rechtbank is opgelegd, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor deze duur met zich brengt. De persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dit oordeel niet anders.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 48, 57, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.”
54. Uit het zich bij de stukken van het geding bevindende uittreksel Justitiële Documentatie van 20 december 2018 blijkt dat de verdachte bij strafbeschikking van 18 mei 2016 een geldboete van € 425,00 is opgelegd ter zake van overtreding van art. 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW 1994. Verder is de verdachte op 16 juni 2017 door de kantonrechter in de rechtbank Limburg wegens overtreding van art. 62 RVV 1990 veroordeeld tot een geldboete van € 570,00, subsidiair elf dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is aan de verdachte bij strafbeschikking van 21 juni 2017 een geldboete van € 400,00 opgelegd ter zake van overtreding van art. 62 RVV 1990. Ten slotte is de verdachte blijkens het uittreksel bij strafbeschikking van 25 juli 2017 een geldboete van € 230,00 opgelegd ter zake van overtreding van art. 8.05, eerste lid, aanhef en onder b, Binnenvaartpolitiereglement.
55. Deze strafbeschikkingen respectievelijk veroordeling door de kantonrechter dateren allemaal van na de door het hof bewezenverklaarde feiten, maar voor de datum van het bestreden arrest, zodat art. 63 Sr van toepassing is. Uit het bestreden arrest kan echter niet worden afgeleid dat het hof art. 63 Sr heeft toegepast. Daarover klaagt het middel op zich terecht. Aangezien art. 58 Sr in verbinding met art. 63 Sr geen beperkingen stelt aan de samenloop van geldboetes en vrijheidsstraffen, hoeft dit verzuim naar mijn mening echter niet tot cassatie te leiden. Het toepasselijke strafmaximum wordt door de toepasselijkheid van art. 63 Sr niet verlaagd, zodat de verdachte door het begane verzuim niet in zijn belangen is geschaad. [7] Daarbij neem ik in aanmerking dat uit een door mij opgevraagd recent uittreksel Justitiële Documentatie niet blijkt van andere veroordelingen vóór de datum van het bestreden arrest dan waarmee het hof op grond van het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 december 2018 rekening heeft kunnen houden. [8] Gelet op het voorgaande heeft de verdachte eveneens onvoldoende belang bij de subsidiaire klacht dat het hof heeft verzuimd art. 63 te vermelden als toepasselijk wettelijk voorschrift. Beide klachten zijn daarom tevergeefs voorgesteld.
56. Het middel faalt.
Ambtshalve beoordeling van de zaak
57. Aan de verdachte is onder 10 tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 19 januari 2010 te [plaats] , in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [f-straat 2] ) 5 hennepstekjes en/of(in totaal) ongeveer 48 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
58. Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 19 januari 2010 te [plaats] , in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [f-straat 2] ) 5 hennepstekjes en 44 gram hennep, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
59. Het onder 10 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit is bij art. 3, aanhef en onder C, Opiumwet in verbinding met art. 11, tweede lid, Opiumwet strafbaar gesteld als misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren is gesteld. Op grond van art. 70, eerste lid, aanhef en onder 2º, in verbinding met art. 72, tweede lid, Sr beloopt de verjaringstermijn in dit geval ten hoogste twee maal zes jaren. De verjaringstermijn is aangevangen op 20 januari 2010. Dat betekent dat het recht tot strafvordering op 20 januari 2022 is komen te vervallen. Daarbij merk ik op dat de cassatieschriftuur is binnengekomen op 12 augustus 2021. Dat betekent dat de termijn van verjaring is vervuld na de indiening van de schriftuur, zodat in dit geval niet bij wege van een middel van cassatie beroep kon worden gedaan op het alsnog intreden van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. [9]
60. De Hoge Raad kan, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, de officier van justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ter zake van het onder 10 tenlastegelegde. Voor het verminderen van de duur van de opgelegde gevangenisstraf bestaat naar mijn mening onvoldoende grond, aangezien de aard en de ernst van hetgeen overigens ten laste van de verdachte is bewezenverklaard niet worden aangetast door deze niet-ontvankelijkverklaring. [10] Het voorgaande behoeft daarom naar mijn mening niet te leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak.
Conclusie
61. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
62. Ambtshalve heb ik, afgezien van hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt, geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
63. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 10 tenlastegelegde, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd, tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging ter zake van het onder 10 tenlastegelegde, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Blijkens een akte partiële intrekking cassatie d.d. 12 augustus 2021 is het cassatieberoep partieel ingetrokken wat betreft “de vrijspraak van feit 7, de vrijspraak van feit 8 primair en de partiële vrijspraak van feit 11 (welke vrijspraak ziet op een crossmotor van het merk Yamaha, een geldbedrag van € 65.655,41, en het van het plegen van witwassen en gewoonte heeft gemaakt)”.
2.Met weglating van voetnoten.
3.Zie o.a. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315,
4.Met weglating van voetnoten.
5.Met weglating van voetnoten.
6.Met weglating van voetnoten.
7.Vgl. HR 7 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6787, rov. 3.2. Zie ook mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2018:660, onder 23) voor HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1759 (HR: art. 81 RO).
8.Het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 december 2018 betreft het meest recente uittreksel Justitiële Documentatie dat zich bij de door het hof ingezonden stukken bevindt. Gelet op de datum van dit uittreksel heb ik een nieuw uittreksel opgevraagd. Naar aanleiding daarvan heb ik een uittreksel Justitiële Documentatie van 5 april 2022 ontvangen. De inhoud daarvan komt overeen met die van het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 december 2018.
9.Vgl. HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2022,
10.Vgl. HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:666, rov. 6.4, en HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1817, rov. 2.5.