Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
25 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 18 november 2016 is gewezen. De verdachte, geboren in 1972, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat van de verdachte, M.L. Plas, heeft schriftelijk middelen van cassatie voorgesteld, welke aan het arrest zijn gehecht. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal, D.J.M.W. Paridaens, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De raadsvrouwe heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 25 september 2018 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting.