ECLI:NL:HR:2012:BU6787

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03558
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de gevangenisstraf in cassatie met betrekking tot eerdere veroordelingen en wettelijke voorschriften

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1973, had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling waarbij een gevangenisstraf was opgelegd. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot vermindering van de opgelegde straf en verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof verzuimd heeft om rekening te houden met eerdere veroordelingen van de verdachte, zoals vereist door artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Dit verzuim werd hersteld door de Hoge Raad, die de wettelijke voorschriften artikel 63 en 420bis Sr expliciet vermeldde in de uitspraak. De Hoge Raad heeft de duur van de gevangenisstraf verminderd tot 32 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een verdere vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

7 februari 2012
Strafkamer
nr. S 09/03558
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 juni 2009, nummer 21/004926-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt primair dat het Hof niet heeft doen blijken op de voet van art. 63 Sr rekening te hebben gehouden met eerdere veroordelingen, en subsidiair dat het Hof heeft verzuimd art. 63 en art. 420bis Sr te vermelden als toepasselijke wettelijke voorschriften.
3.2. In aanmerking genomen dat bij de in het middel bedoelde uitspraken geldboetes zijn opgelegd, moet - gelet op de in de onderhavige zaak opgelegde gevangenisstraf en in aanmerking genomen het bepaalde in art. 63 in verbinding met art. 58 Sr - worden aangenomen dat de verdachte niet is geschaad door het in de primaire klacht aangevallen verzuim, zodat deze reeds daarom faalt. De subsidiaire klacht is gegrond. De Hoge Raad zal het verzuim met toepassing van art. 441 Sv herstellen.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover daarbij als wettelijke voorschriften waarop de strafoplegging mede berust niet de art. 63 en 420bis Sr zijn vermeld;
vermindert de duur van de gevangenisstraf in die zin dat deze 32 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
vermeldt als wettelijke voorschriften waarop de strafoplegging mede berust de art. 63 en 420bis Sr;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 februari 2012.