Conclusie
1.Feiten
2.Procesverloop
Eerste aanleg
World Online-arrest van Uw Raad, [11] het uitgangspunt geldt dat condicio sine qua non-verband bestaat tussen de misleiding van Staatsloterij en de deelname door [verweerder] . [12] Volgens de kantonrechter blijven – ook als dat uitgangspunt zou worden aangenomen – de bewijslast en het bewijsrisico op [verweerder] rusten en is slechts voorshands aannemelijk dat sprake is van causaal verband tussen de misleiding en de deelname van [verweerder] . Dit vermoeden van condicio sine qua non-verband kan Staatsloterij met tegenbewijs ontkrachten, wat Staatsloterij naar het oordeel van de kantonrechter ook heeft gedaan. [13]
blijvendeelnemen en de nieuwe deelname een beperktere omvang had dan in de voorafgaande periode is zonder nadere stellingname onvoldoende onderbouwd gesteld dat de misleidende mededelingen [verweerder] in 2004 hebben beïnvloed in zijn keuze wederom te gaan deelnemen. Integendeel stelt [verweerder] dat deelname en omvang van deelname met name werden beïnvloed door de financiële mogelijkheden die [verweerder] daartoe had. In het licht van dit alles had [verweerder] zijn standpunt dat hij door de misleidende mededelingen aangaande de (minuscule) winkansen is beïnvloed nader dienen te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten zodat om die reden het gevorderde – bij gebrek aan causaal verband – dient te worden afgewezen. Een en ander geldt – mutatis mutandis – ook voor de bijzondere trekkingen waaraan [verweerder] heeft deelgenomen in de relevante periode. Gelet op de ontbrekende onderbouwing is er ook geen grond om [verweerder] toe te laten tot bewijslevering.”
redelijkerwijs aannemelijk moet worden geacht dat de desbetreffende mededelingen van Staatsloterij van materieel belang waren, alsmede (…) dat een aanzienlijk deel van de consumenten zou hebben afgezien van aankoop van een staatslot, althans tegen dezelfde voorwaarden, wanneer Staatsloterij juiste en volledige mededelingen zou hebben gedaan.” Gelet op dit deel van de uitspraak van Uw Raad:
De voorafgaande collectieve actie-procedure (Stichting Loterijverlies.nl/Staatsloterij)
2000-2007op de categorie ‘grotere prijzen’ van, met name, € 50.000 en € 100.000; en
4.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdelen 1 en 2: condicio sine qua non-verband tussen de misleidende mededelingen van Staatsloterij en de deelname van [verweerder] (rov. 3.10.-3.12.);
onderdeel 3: de kosten van de Oudejaarsloten (rov. 3.10.-3.12. en dictum);
onderdeel 4: toerekening van de schade aan Staatsloterij (rov. 3.15.);
onderdeel 5: begroting van de schade van [verweerder] (rov. 3.16.); en
onderdeel 6: het beroep van Staatsloterij op voordeelstoerekening (rov. 3.17.1.).
Onder bbetoogt Staatsloterij dat het in elk geval onbegrijpelijk is dat het hof aan het arrest van Uw Raad het vermoeden heeft ontleend dat condicio sine qua non-verband bestaat tussen de misleidende mededelingen van Staatsloterij en de deelname van [verweerder] in de periode 2000-2008. De collectieve actie-procedure draaide namelijk om de vraag of Staatsloterij misleidende mededelingen heeft gedaan en niet (ook) om de vraag of condicio sine qua non-verband bestaat tussen de misleidende mededelingen en de deelname/schade van individuele deelnemers.
Onder cklaagt Staatsloterij dat het oordeel van het hof ontoereikend is gemotiveerd, omdat het hof het vermoeden niet heeft gebaseerd op enige overweging die ziet op het individuele geval van [verweerder] .
Onder dbetoogt Staatsloterij dat het oordeel van het hof eens te meer ontoereikend is gemotiveerd, omdat het hof het vermoeden van het bestaan van condicio sine qua non-verband tussen de misleidende mededelingen en de schade van [verweerder] heeft aangenomen, zonder daarbij in te gaan op de diverse stellingen die Staatsloterij heeft ingenomen ter bestrijding van het bestaan van condicio sine qua non-verband.
Onder ebetoogt Staatsloterij dat als één van de klachten in dit onderdeel slaagt, ook het voortbouwende oordeel van het hof in rov. 3.12. geen stand kan houden.
misleiding– het woord zegt het al – vormt immers een aanwijzing dat in elk geval een deel van de staatsloterijdeelnemers door de mededelingen zal zijn beïnvloed. Dit gegeven zou, naast het bestaan van bewijsnood (die een effectieve rechtsbescherming in de weg kan staan), een reden kunnen zijn om individuele deelnemers tegemoet te komen in het bewijzen van het causaal verband, bijvoorbeeld door een vermoeden van condicio sine qua non-verband aan te nemen, zoals het hof dat in het bestreden arrest heeft gedaan. [32]
World Online [39] en overigens ook in de effectenlease-zaken. [40] Het gaat in deze zaak niet om misleiding van (potentiële) beleggers bij de aankoop van complexe financiële producten, met mogelijk grote vermogensschade tot gevolg, maar – als gezegd – om de aankoop van staatsloten, waaraan geen bijzondere of grote risico’s zijn verbonden. [41] Het gaat in deze zaak ook niet om de schending van een bijzondere zorgplicht of een waarschuwingsplicht van een bank/financiële instelling (zoals in de effectenlease-zaken het geval was), maar om algemene mededelingen aan het publiek. Ook de bewijspositie van een aanzienlijk aantal deelnemers aan de Staatsloterij is, als gezegd, anders dan de bewijspositie waarin de beleggers in de
World Onlineen effectenlease-zaken zich doorgaans bevonden. Veel (frequente) deelnemers aan de Staatsloterij zullen immers op hun speelgeschiedenis kunnen terugvallen teneinde aan te tonen dat hun deelname is beïnvloed door de misleidende mededelingen van Staatsloterij (bijvoorbeeld als die deelname slechts tussen 2000 en 2008 plaatsvond), wat de beleggers in de hiervoor genoemde zaken uiteraard niet konden. Ook gelet op deze verschillen acht ik het niet direct aangewezen om, bijvoorbeeld op een vergelijkbare manier als in het
World Online-arrest van Uw Raad, als (algemeen) uitgangspunt te nemen dat condicio sine qua non-verband bestaat tussen de misleiding van Staatsloterij en de schade van individuele deelnemers, zoals [verweerder] .
feitelijk‘vermoeden’ genoemd, hoewel van een vermoeden eigenlijk geen sprake is). [42] Met een dergelijk feitelijk ‘vermoeden’, toegespitst op de individuele zaak, kan de rechter maatwerk leveren, wat waarschijnlijk betere en rechtvaardiger uitkomsten oplevert dan het aannemen van een (algemeen) jurisprudentieel vermoeden in élke staatsloterij-zaak, ook als de feiten en omstandigheden in de zaak daar niet om vragen of misschien zelfs in de richting van het tegendeel wijzen. Gezien de uitkomsten in de procedures tot nu toe (randnummer 3.5 hiervoor) en de daaraan ten grondslag liggende uitspraken, komt het mij voor dat Staatsloterij aan de hand van de speelgeschiedenis van de individuele deelnemer in veel, zo niet de meeste gevallen erin zal slagen om een eventueel geformuleerd (algemeen) jurisprudentieel vermoeden te weerleggen. Het aannemen van een (algemeen) jurisprudentieel vermoeden lijkt mij dan ook niet efficiënt en weinig toegevoegde waarde hebben.
nietzou behoren tot het aanzienlijk deel van de consumenten dat zonder de misleidende mededelingen van de koop van een staatslot zou hebben afgezien. Het hof heeft dit oordeel niet toegelicht, waardoor het hof volgens Staatsloterij onvoldoende gemotiveerd heeft gerespondeerd op haar stellingen met betrekking tot het speelgedrag van [verweerder] .
Onder b, c en dbenoemt Staatsloterij diverse stellingen die zij met betrekking tot het speelgedrag van [verweerder] heeft ingenomen. Omdat het hof (dus) niet op deze stellingen heeft gerespondeerd, is het oordeel van het hof in de ogen van Staatsloterij ontoereikend gemotiveerd.
Onder ebetoogt Staatsloterij dat als één van de klachten van dit onderdeel slaagt, ook het voortbouwende oordeel van het hof in rov. 3.12. geen stand kan houden.
datuit dit speelgedrag niet de conclusie kan worden getrokken dat [verweerder] niet zou behoren tot het aanzienlijke deel van de consumenten dat zou hebben afgezien van de koop van een staatslot als Staatsloterij juiste en volledige mededelingen zou hebben gedaan. Het hof motiveert echter op geen enkele wijze
waaromuit het speelgedrag van [verweerder] niet volgt dat hij, kort gezegd, zonder de misleiding geen staatsloten zou hebben gekocht. Het hof had zijn oordeel wel moeten motiveren, zeker gelet op de diverse gemotiveerde stellingen/betwistingen die Staatsloterij in dit kader heeft ingenomen. Een (gedegen) motivering had ook overigens voor de hand gelegen, omdat de kantonrechter in eerste aanleg na een analyse van het speelgedrag van [verweerder] tot de conclusie is gekomen dat, áls er al een vermoeden van causaal verband bestaat, Staatsloterij dit vermoeden voldoende heeft ontzenuwd (randnummers 2.4 e.v. hiervoor).
Aangezien het om aansprakelijkheid als gevolg van misleidende mededelingen gaat”. Ook overigens is het goed te begrijpen dat het hof, uitgaande van causaal verband tussen misleiding en deelname, heeft geoordeeld dat de schade van [verweerder] in redelijkheid aan Staatsloterij kan worden toegerekend. Staatsloterij heeft immers willens en wetens de gewraakte mededelingen gedaan, met als doel de staatsloterij zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor het publiek. [44] Als dan blijkt dat de mededelingen in wezen misleidend waren, is allerminst onbegrijpelijk dat een rechter oordeelt dat de daaruit voortvloeiende schade ook naar redelijkheid aan Staatsloterij kan worden toegerekend.
kansdie [verweerder] heeft gehad om een prijs te winnen, ook al heeft hij die prijs niet daadwerkelijk gewonnen) als voordeel in rekening te brengen. Volgens Staatsloterij is het echter wel degelijk redelijk om de winkansen die [verweerder] heeft gehad op de prijzen waarover Staatsloterij géén misleidende mededelingen heeft gedaan als voordeel in rekening te brengen bij de vaststelling van [verweerder] ’ schade. Deze prijzen vormen immers het hoofdbestanddeel van de door Staatsloterij uitgekeerde prijzen, waaronder de gegarandeerde hoofdprijs van circa € 1 miljoen en de jackpot en [verweerder] heeft daadwerkelijk kans gehad om deze prijzen te winnen.
nietredelijk voorkomt, bepaalde voordelen
nietbij de benadeelde in rekening te brengen, hoewel de benadeelde die voordelen wél heeft genoten en de voordelen ook in causaal verband staan met de normschending. Vaak hangt de al dan niet redelijkheid samen met de aard van het voordeel en de wijze waarop het is gegenereerd. [46]
mogelijk[e]” voordeel van [verweerder] in zijn beoordeling betrokken. Juist die combinatie is van belang. [verweerder] vordert vanwege de misleiding door Staatsloterij vergoeding van de schade die hij lijdt doordat hij – naar eigen zeggen – aan de staatsloterij heeft meegedaan terwijl hij dat anders niet zou hebben gedaan. Hij vordert dus vergoeding van zijn hele inleg (uiteraard onder verrekening van wat hij aan prijzengeld heeft gewonnen) en nadrukkelijk niet vergoeding van de winkans die hij door de misleiding heeft gemist. Een dergelijke vordering zou neerkomen op vergoeding van een uiterst klein deel van de prijs van een lot. Volgens Staatsloterij is de waarde van de door de misleiding gemiste winkans – bij benadering – zeven duizendste van een eurocent per staatslot (€ 0,00007143). [48] In het op voordeelstoerekening gebaseerde betoog van de Staatsloterij heeft [verweerder] , afgezien van de met dit bedrag corresponderende winkans, volledig genoten van deelname, zodat per saldo per staatslot slechts € 0,00007143 voor vergoeding in aanmerking zou komen. Wanneer deze redenering wordt gevolgd, wordt echter geen recht gedaan aan de insteek van de vordering van [verweerder] . Hij vordert nu juist geen vergoeding van de verminderde winkans (bij deelname), maar vergoeding van de door hem betaalde inleg (die hij bij niet-deelname zou hebben behouden). Zijn insteek is dus niet dat hij geen (volledige) waar voor zijn geld heeft gekregen, maar dat hij heeft meegedaan, terwijl hij dat anders (zonder misleiding) niet zou hebben gedaan. In de redenering van Staatsloterij wordt hem met een beroep op art. 6:100 BW alsnog tegengeworpen dat hij wel degelijk (bijna volledig) waar voor zijn geld heeft gekregen, zodat zijn schade, althans zijn schadevergoeding, niet meer bedraagt dan zeven duizendste van een eurocent per staatslot. Dat resultaat – uitgaande van causaal verband tussen de misleiding en de deelname van [verweerder] – veroordeelt zichzelf. Het is tegen deze achtergrond goed te begrijpen dat het hof heeft geoordeeld dat het niet redelijk is om enig mogelijk ‘voordeel’ uit een winkans op de schade van [verweerder] in mindering te brengen.